ECLI:NL:RBROT:2024:3008
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening voor voorrangsverklaring in het kader van huisvesting
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 april 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster, geboren in 1995, heeft in 2015 Syrië verlaten en is in 2022 met haar twee kinderen naar Nederland gerepatrieerd. Na haar terugkomst is zij aangehouden en veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden wegens deelname aan een terroristische organisatie. Verzoekster heeft een aanvraag voor een voorrangsverklaring ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht, welke op 13 februari 2024 is afgewezen. De afwijzing is gebaseerd op het feit dat verzoekster niet voldoet aan de vereisten van regiobinding en zelfstandige woonruimte in de regio, zoals vastgelegd in de Huisvestingsverordening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 maart 2024 behandeld, waarbij zowel verzoekster als de gemachtigden van verweerder aanwezig waren. De rechter oordeelt dat, hoewel verzoekster en haar kinderen in een moeilijke situatie verkeren, er onvoldoende aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De gevraagde maatregel kan onomkeerbare gevolgen hebben en er is te veel twijfel over de kans van slagen in de bezwaarprocedure. De voorzieningenrechter wijst erop dat de belangen van verzoekster en haar kinderen niet zo spoedeisend zijn dat een voorlopige voorziening noodzakelijk is. De kinderen hebben onderdak en verzoekster zorgt dagelijks voor hen. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, zonder dat er aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.