ECLI:NL:RBROT:2024:3006

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
ROT 24/2423
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bij intrekking bijstandsuitkering wegens onvoldoende onderzoek

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente] heeft op 26 februari 2024 de bijstandsuitkering van verzoekster, die sinds 1 september 2022 een uitkering ontving, met ingang van 5 november 2023 ingetrokken. Verzoekster, die dakloos is geworden, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 maart 2024 behandeld. Verzoekster heeft aangevoerd dat de motivering van het bestreden besluit onnavolgbaar is, aangezien zij op het moment van intrekking nog ingeschreven stond op haar briefadres. Het college heeft erkend dat het voorafgaand aan de stopzetting van de bijstandsuitkering niet heeft onderzocht of verzoekster recht op bijstand had, ondanks haar dakloosheid. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college belangrijke gebreken heeft gemaakt in de besluitvorming.

Gelet op de omstandigheden, waaronder het feit dat verzoekster op dat moment geen inkomsten had, heeft de voorzieningenrechter besloten om het verzoek toe te wijzen. Het college wordt opgedragen om de bijstandsuitkering van verzoekster vanaf de datum van stopzetting uit te betalen, waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat verzoekster geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Daarnaast moet het college het griffierecht en de proceskosten aan verzoekster vergoeden, die in totaal € 1.750,- bedragen. De uitspraak is gedaan op 4 april 2024 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2423

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 april 2024 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaatsnaam], verzoekster

(gemachtigde: mr. N. Roos),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente], het college
(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering.
1.2.
Met het bestreden besluit van 26 februari 2024 heeft het college, voor zover hier van belang, de uitkering van verzoekster op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 5 november 2023 ingetrokken. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1.
Verzoekster ontving van het college vanaf 1 september 2022 een bijstandsuitkering.
2.2.
Verzoekster is in september 2023 dakloos geworden. Zij heeft per 6 september 2023 een briefadres bij de gemeente [gemeente] (adres: [adres]).
2.3.
Het college heeft de bijstandsuitkering van verzoekster met ingang van de maand november 2023 stopgezet.
2.4.
Naar aanleiding van de stopzetting heeft verzoekster op 25 januari 2024 een nieuwe aanvraag gedaan. Zij heeft in dat kader onder meer bankafschriften van april tot en met november 2023 overgelegd.
2.5.
Met het bestreden besluit heeft het college de uitkering met ingang van 5 november 2023 ingetrokken op de grond dat verzoekster vanaf die datum niet meer woonachtig is op ‘het bovenstaand adres’, te weten [adres].
3. Volgens verzoekster is de motivering van het bestreden besluit onnavolgbaar. Het adres Oostzanddijk 26 in Hellevoetsluis is het adres van het loket Burgerzaken Hellevoetsluis. Dit adres is al enige tijd het briefadres van verzoekster. Verzoekster is daar logischerwijs niet woonachtig en is daar ook nimmer woonachtig geweest. Het is verzoekster onbekend wat haar wordt verweten. Verzoekster wil dat het bestreden besluit geschorst wordt dan wel dat voorschotten worden toegekend.
4.1.
De voorzieningenrechter kan, als bezwaar is gemaakt tegen een besluit, een voorlopige voorziening treffen indien dat nodig is wegens “onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen” (zie artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht). Verzoekster heeft onweersproken gesteld dat zij op dit moment geen inkomsten heeft. De voorzieningenrechter neemt daarom een spoedeisend belang aan.
4.2.
De voorzieningenrechter ziet ook aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
Het college heeft de bijstandsuitkering van verzoekster ingetrokken op de grond dat verzoekster vanaf 5 november 2023 niet meer woonachtig is op het adres [adres]. Verzoekster stond echter op 5 november 2023 op dat adres als briefadres ingeschreven bij de gemeente [gemeente] omdat zij dakloos was geworden. Het college was daarmee bekend, althans had daarmee bekend kunnen zijn. De in het intrekkingsbesluit genoemde reden voor de intrekking klopt dus niet. Voorts heeft het college ter zitting erkend dat het voorafgaande aan de stopzetting van de bijstandsuitkering niet heeft onderzocht of verzoekster, ondanks het feit dat zij geen vast woonadres meer heeft, mogelijk toch recht op bijstand heeft omdat zij mogelijk in de gemeente [gemeente] verblijft. Vervolgens heeft het college, nadat verzoekster in het kader van de nieuwe aanvraag haar bankafschriften had ingeleverd, het intrekkingsbesluit genomen zonder dat verzoekster in een gesprek om een uitleg over haar verblijfplaats is gevraagd. Een en ander is niet zorgvuldig. Het college heeft dit ter zitting ook erkend. Aan het bestreden besluit en de totstandkoming daarvan kleven dus belangrijke gebreken. Dat uit de bankafschriften zonder meer kan worden afgeleid dat verzoekster in de relevante periode niet in [gemeente] heeft verbleven en dat zij ook daarom geen recht heeft op een bijstandsuitkering, volgt de voorzieningenrechter in deze spoedprocedure niet. Ter zitting heeft verzoekster een verklaring gegeven die niet op voorhand onaannemelijk is, namelijk dat haar tweelingzus in oktober 2023 is overleden en dat zij in november 2023 regelmatig bij haar andere zus in [plaats] is geweest, die haar geld stuurde om te komen, maar dat verzoekster niet in [plaats] heeft overnacht. Overigens heeft verzoekster ook verklaard dat zij (binnenkort) terechtkan bij haar zoon in Hellevoetsluis en zich ook bij hem kan inschrijven.
4.4.
Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het college op te dragen om, in afwachting van de beslissing op het bezwaar, over te gaan tot uitbetaling van de bijstandsuitkering van verzoekster vanaf de datum van de stopzetting, waarbij het college voor wat betreft de uit te betalen bedragen ervan kan uitgaan dat verzoekster geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe zoals hiervoor onder 4.4 overwogen. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet het college het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Daarom krijgt verzoekster ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- treft de voorlopige voorziening als hiervoor in 4.4 omschreven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 51,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. W. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.