ECLI:NL:RBROT:2024:30

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
C/10/669901 / KG ZA 23-1086
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot gebruik van huurwoning in kort geding tussen medehuurders

In deze zaak, die op 5 januari 2024 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vordert de vrouw dat zij samen met haar kinderen in de huurwoning kan verblijven en dat de man deze woning moet verlaten, hangende de bodemprocedure. De vrouw en de man zijn beiden medehuurders van de woning en hebben samen drie meerderjarige kinderen. De vrouw heeft de woning moeten verlaten op verzoek van de man, die vermoedt dat zij vreemdgaat, wat zij ontkent. De man verblijft momenteel met twee van de kinderen in de woning, terwijl de vrouw elders verblijft. De vrouw stelt dat de man haar verbiedt de woning te betreden, maar de man ontkent dit en geeft aan dat hij vreest voor spanningen. De voorzieningenrechter overweegt dat er geen sprake is van fysiek geweld en dat de spanningen tussen partijen onvoldoende zijn om de man te verplichten de woning te verlaten. De vorderingen van de vrouw worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/669901 / KG ZA 23-1086
Vonnis in kort geding van 5 januari 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Spijkenisse,
eiseres,
advocaat mr. K. el Joghrafi te Hoogvliet Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Spijkenisse,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 december 2023;
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw hebben ruim 33 jaar een relatie met elkaar gehad. Zij zijn beiden medehuurders van de gemeenschappelijke woning in [plaatsnaam] (hierna: de woning).
2.2.
De man en de vrouw hebben samen drie meerderjarige kinderen.
2.3.
Op dit moment verblijft de man met twee van de kinderen in de woning en verblijft de vrouw elders.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat de vrouw voorlopig bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning, met bevel dat de man de woning dient te verlaten en deze niet verder mag betreden zonder toestemming van de vrouw;
dat de vrouw machtiging wordt verleend [het vonnis] voor wat betreft het bevel tot verlaten en niet verder mogen betreden van de woning te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van de politie en justitie.
3.2.
De vrouw legt aan haar vorderingen – samengevat – de volgende stellingen ten grondslag. Zij heeft tegen haar zin de woning moeten verlaten, nu de man haar heeft verboden langer in de woning te verblijven. De man vermoedt dat de vrouw vreemdgaat, maar daarvan is geen sprake. De vrouw wil zo spoedig mogelijk terug naar de woning en het uitsluitend gebruik van de woning hebben in afwachting van de door haar aangekondigde bodemprocedure, waarin zij zal vorderen dat het huurrecht van de woning aan haar wordt toebedeeld en dat de man als huurder verwijderd dient te worden.
3.3.
De man voert verweer. Kort weergegeven heeft hij aangevoerd dat er sprake is van ruzie tussen hem en de vrouw, dat er spanningen zijn met de kinderen en dat hij graag een uitleg wil van de vrouw waarom zij bij de man weggaat. Ook heeft hij aangevoerd dat hij niet verplicht wil worden de woning te verlaten en dat hij niet bij zijn familie kan wonen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen van de vrouw worden afgewezen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat er tussen hen sprake is van een gespannen verhouding, dat er geen sprake is van fysiek geweld en dat er geen minderjarige kinderen in het spel zijn. Wie de spanningen veroorzaakt, is ter zitting niet duidelijk geworden.
4.3.
Partijen zijn medehuurders van de woning. Zij hebben dus in beginsel evenveel recht op het gebruik van de woning. De vorderingen van de vrouw zijn er op gericht dat zij (samen met de kinderen) in de woning zal verblijven en dat de man deze moet verlaten, dit hangende de bodemprocedure. Zij baseert deze vorderingen met name op de stelling dat de man haar verbiedt de woning te betreden. Het is echter onvoldoende aannemelijk geworden dat de man de vrouw op dit moment (nog steeds) verbiedt om de woning te betreden. Ter zitting heeft de man verklaart dat de vrouw in de woning mag zijn, maar dat hij vreest voor spanningen en dat zij niet meebetaalt aan de huur.
4.4.
Dat er spanningen zijn – daarover zijn partijen het wel eens – is onvoldoende reden om te bepalen dat de man nu de woning uit moet. Het is niet duidelijk dat deze situatie met name aan hem te wijten is of dat de situatie naar objectieve maatstaven zodanig slecht is dat ingrijpen door de rechter gelegitimeerd is. In dit verband is van belang dat er – ook daar zijn partijen het over eens – geen sprake is van geweld.
4.5.
De omstandigheid dat twee van de kinderen in de woning verblijven en de vrouw voor hen wil zorgen, maakt niet dat de man verboden moet worden in de woning te zijn. Het gaat om meerderjarige kinderen en gesteld noch gebleken is dat zij aangewezen zijn op bijzondere zorg, laat staan dat zij daarvoor afhankelijk zijn van de vrouw.
4.6.
Bij deze stand van zaken leidt een belangenafweging niet tot een andere uitkomt. Dat de man een hoger inkomen heeft dan de vrouw en dat de man een eigen auto heeft en de vrouw niet, is onvoldoende om de man hangende de aangekondigde bodemprocedure te gelasten de woning te verlaten.
4.7.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2024.
3242/1876