Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het incidentele vonnis van 4 mei 2022, waarin de rechtbank de incidentele vordering van [gedaagde] in het bevoegdheidsincident heeft afgewezen, alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken, waaronder de incidentele conclusie van eis in het voorwaardelijke vrijwaringsincident;
- de incidentele conclusie van antwoord in het voorwaardelijke vrijwaringsincident;
- productie 24 van [gedaagde];
- de mondelinge behandeling van 25 maart 2024 in het vrijwaringsincident, waar de griffier aantekeningen van heeft gemaakt;
- de pleitaantekeningen van [gedaagde];
- de pleitaantekeningen van IBE;
- de door IBE na de zitting in het geding gebrachte productie 27 van IBE in de appelprocedure voor het Hof ‘s-Gravenhage.
2.De beoordeling
hem mede gelet op de aan anderen toebedeelde taken geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden. Volgens IBE was geen sprake van collegiaal bestuur van IBE in de periode van 2006 tot 21 februari 2017, de periode die voor de onderhavige zaak (mogelijk) relevant is.
3.De beslissing
woensdag 4 september 2024;
woensdag 22mei 2024conclusie van antwoord;