In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 19 januari 2024, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een geschil tussen Viking Netherlands B.V. en [gedaagde01]. Viking, de eiseres, had een koopovereenkomst gesloten met [gedaagde01] voor de aankoop van artikelen ter waarde van € 463,54. De eiseres vorderde betaling van deze som, inclusief rente en kosten, omdat [gedaagde01] de facturen niet had voldaan. De gedaagde verweerde zich door te stellen dat de artikelen nooit waren afgeleverd, en daarom niet hoefde te betalen.
De kantonrechter heeft de eis van Viking afgewezen. De rechter oordeelde dat [gedaagde01] op basis van de wet pas verplicht is te betalen bij aflevering van de goederen, zoals vastgelegd in artikel 7:26 lid 2 BW. Viking had niet voldoende bewijs geleverd dat de artikelen daadwerkelijk waren afgeleverd. De kantonrechter vond de door Viking overgelegde afleverbewijs onvoldoende, vooral omdat het niet duidelijk maakte welke goederen op de aangegeven datum waren geleverd en omdat de gedaagde had aangetoond dat de artikelen nog niet waren ontvangen.
Daarnaast oordeelde de kantonrechter dat [gedaagde01] ook niet verantwoordelijk was voor de bijkomende kosten, zoals rente en incassokosten, omdat de hoofdsom niet verschuldigd was. Viking werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde01] op € 0,- werden vastgesteld, aangezien er geen onkosten waren gemaakt door de gedaagde. Dit vonnis benadrukt het belang van bewijsvoering in koopovereenkomsten en de rechten van consumenten in geval van niet-levering van goederen.