ECLI:NL:RBROT:2024:2955

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
ROT 22/6092
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan veehouder voor overtreding van de wachttijd bij medicijngebruik voor slachtkoeien

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 5 april 2024, wordt het beroep van eiseres tegen een boete van € 5.000,- voor een overtreding van de Wet dieren beoordeeld. Eiseres, een veehouder, had een koe ter slacht aangeboden terwijl deze zich nog binnen de wachttijd bevond na toediening van het medicijn Planipart. De rechtbank oordeelt dat de boete terecht is opgelegd, omdat de wachttijd van acht dagen niet in acht is genomen. Eiseres stelde dat zij de wachttijd had berekend op basis van 24-uursdagen, maar de rechtbank bevestigt dat de regelgeving uitgaat van kalenderdagen. De rechtbank concludeert dat de NVWA terecht heeft vastgesteld dat de koe op 18 februari 2022 niet ter slacht had mogen worden aangeboden, aangezien de wachttijd nog niet was verstreken. Eiseres had de verantwoordelijkheid om te weten hoe de wachttijd berekend dient te worden en had kunnen navragen bij haar dierenarts. De rechtbank ziet geen reden om de boete te matigen, aangezien de overtreding een risico voor de volksgezondheid met zich meebracht. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/6092

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. J.A.J.M. van Houtum),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Kool).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de boete van € 5.000,- voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 26 augustus 2022 heeft verweerder eiseres de boete opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 18 november 2022 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: J.H.E. Geessink en D. Geessink (maten van eiseres) vergezeld door B.W. Toebes (veehandelaar/vervoerder) en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 8 juli 2022 is opgemaakt door twee toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De toezichthouders schrijven in het rapport dat zij op 24 februari 2022 een melding van een dubieus Voedsel Keten Informatie (VKI) formulier hadden ontvangen van een keuringsdierenarts waarop stond dat een rund door eiseres in de ochtend van 18 februari 2022 ter slacht was aangeboden terwijl het zich op basis van het door eiseres aangeleverde VKI-formulier nog in de laatste dag van de wachttermijn bevond van het op 10 februari 2022 toegediende diergeneesmiddel Planipart (dat wordt gebruikt bij verlossingen). Nadat de keuringsdierenarts had aangegeven dat de koe niet mocht worden geslacht, ontving hij volgens zijn melding een tweede door eiseres opgesteld VKI-formulier waarop stond dat het dier op 9 februari 2022 met Planipart behandeld was en de einde van de wachttermijn 17 februari 2022 was. Uit nader onderzoek door de toezichthouders in het Identificatie- en Registratiesysteem bleek hen dat het betreffende rund (met code NL [nummer]) op 10 februari 2022 had gekalfd. Het diergeneesmiddel Planipart mag uitsluitend door een dierenarts worden toegediend en daarom hebben de toezichthouders informatie opgevraagd bij de dierenarts waarmee eiseres een overeenkomst heeft. Uit het door deze dierenarts overgelegde logboek en visiteformulier bleek de toezichthouders dat de betreffende koe op 10 februari 2022 Planipart was toegediend en diezelfde dag de verlossing had plaatsgevonden. Vervolgens zijn de toezichthouders op 9 mei 2022 naar het bedrijf van eiseres gegaan en een van de maten toonde hen desgevraagd de logboek administratie. Daarop stond dat het rund op 10 februari 2022 met Planipart behandeld was en dat de wachttermijn voor vlees voor dit middel 8 dagen is. De toezichthouders concluderen in het rapport van bevindingen dat op de slachtdatum (18 februari 2022) er nog een wachttermijn op het rund van toepassing was en het rund die dag dus niet aangeboden had mogen worden voor de slacht. De toezichthouders hebben de maat van eiseres in de gelegenheid gesteld om een verklaring af te leggen. Waarop betrokkene verklaarde: “
Donderdagochtend heeft de veearts de koe behandeld om 10:00 uur. +/- 24 uur later dacht ik dat het de eerste dag was. Ik heb dit fout gedaan. Als ik dit had geweten dan had ik gewacht met het afvoeren van de koe. Dan had ik gewacht tot maandag.
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“De voorgeschreven wachttijd werd niet in acht genomen voor het in de handel brengen van landbouwhuisdieren in het geval van toediening van toegestane stoffen of producten.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 5,3, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling diergeneesmiddelen 2022.
Verweerder heeft eiseres daarvoor een boete opgelegd van € 5.000,-.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres voert aan dat zij zich aan de wet heeft gehouden en de wachttijd van acht dagen in acht heeft genomen. Eiseres gaat daarbij uit van wat in het normale spraakgebruik (en in de Van Dale) onder een dag wordt verstaan, namelijk: 24 uur. De dierenarts heeft op 10 februari 2022 om 9.30 uur het middel bij de koe toegediend en eiseres heeft deze koe meer dan acht maal 24 uur (= 192 uur) later ter slacht aangeboden. De NVWA heeft een afwijkende eigen telwijze door te rekenen met kalenderdagen. Daardoor verlengt de NVWA de wachttijd substantieel terwijl dat veterinair gezien niet nodig is. Het gaat immers om de tijd die nodig is om zeker te stellen dat alle (resten van) medicatie uit het lichaam van de koe is verdwenen en het startpunt daarbij is het moment waarop de medicatie is toegediend. De NVWA noemt een aantal wettelijke voorschriften in het bestreden besluit maar daarin is niets bepaald over wanneer de wachttijd aanvangt en hoe er moet worden geteld; een wettelijke grondslag ontbreekt. Gegeven de tijdsruimte die is verstreken tussen toediening van de medicatie en het slachten van de koe staat volgens eiseres hoe dan ook vast dat de medicatie volledig was uitgewerkt en dat alle resten uit het lichaam van de koe waren verdwenen. Er is dan ook geen sprake geweest van een risico voor de volksgezondheid. Daarbij wijst eiseres erop dat zij het dier 192 uur nadat het middel Planipart was toegediend ter slacht heeft aangeboden en dat bovendien uit het toelatingsbesluit van dit middel volgt dat de definitieve eliminatie-halfwaardetijd 20 uur is. Verder merkt eiseres nog op dat ook het dierenwelzijn een rol speelde; de koe herstelde helaas niet na de verlossing en eiseres wilde het dier niet langer laten lijden. De boete van € 5.000,- met daarbij nog het verlies aan slachtopbrengst en een strafkorting voor betalingsrechten en subsidies agrarische natuurbeheer raken eiseres heel hard en zij vindt de boete dan ook onevenredig. Eiseres heeft de voorschriften nauwgezet in acht willen nemen en onnodig dierenleed willen voorkomen.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet betwist dat de koe op 10 februari 2022 is behandeld met een diergeneesmiddel waarvoor een wachttijd van 8 dagen voor vlees geldt en dat zij het dier op 18 februari 2024 ter slacht heeft aangeboden.
Voor de lezing van eiseres dat uitgegaan moet worden van een wachttijd van 8 maal 24 uur na toediening van het diergeneesmiddel vindt de rechtbank geen aanwijzingen in de regelgeving of in de praktijk. In de gebruiksaanwijzing van het middel Planipart staat als wachttijd vermeld: “8 dagen”. Over uren of perioden van 24 uur wordt in de gebruiksaanwijzing van het middel niet gesproken. In artikel 4, vierendertigste lid, van Verordening 2019/6 [1] is de wachttijd als volgt gedefinieerd: de minimumtermijn die, onder normale gebruiksomstandigheden, moet verstrijken tussen enerzijds de laatste toediening van het diergeneesmiddel aan een dier en anderzijds de productie van levensmiddelen die van dit dier afkomstig zijn teneinde te waarborgen dat die levensmiddelen geen residuen bevatten in hoeveelheden die schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Daarbij gaat Verordening 2019/6 [2] uit van de registratie van data waarop een diergeneesmiddel is toegediend en niet van tijdstippen. Eiseres heeft ter zitting ook erkend dat zij in haar diergeneesmiddelenadministratie geen tijdstippen van toediening registreert en dat dat ook niet gebruikelijk is. Evenmin is gebruikelijk dat een dierenarts in de visitebrieven het tijdstip van toediening van een diergeneesmiddel registreert. Dat blijkt ook uit informatie op de website van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) waarnaar verweerder heeft verwezen. Daar wordt vermeld dat de behandeldatum en niet een specifiek tijdstip moet worden genoteerd en dat de laatste dag van de behandeling dag 0 is en dat de daarop volgende dag de eerste dag van de voorgeschreven wachttijd is.
Het voorgaande betekent dat na toediening van het middel Planipart op 10 februari 2022 de wachttermijn aanving en dat deze liep tot en met 18 februari 2022 . Eiseres had het dier dus pas op 19 februari 2022 ter slacht mogen aanbieden. Nu zij dit al op 18 februari 2022 deed, heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd.
6.2.
De rechtbank ziet onvoldoende grond om het handelen van eiseres verminderd verwijtbaar te achten. Eiseres stelt dat zij niet wist dat er niet in uren maar met kalenderdagen wordt gerekend en dat zij dus niet wist dat de dag van behandeling niet meetelt voor de aan te houden wachttijd. De rechtbank is van oordeel dat eiseres als professioneel veehouder had kunnen en moeten weten hoe de wachttijd berekend dient te worden. Zo nodig had eiseres aan haar dierenarts kunnen vragen hoe zij de in de visitebrief genoteerde wachttijd van 8 dagen moest duiden. Daarnaast heeft verweerder ter zitting een brief overgelegd van 7 oktober 2020 waarin aan veehouders wordt uitgelegd dat de (laatste) dag van toediening van een diergeneesmiddel dag 0 is en dat pas de daaropvolgende dag de eerste dag van de wachttijd is. Verweerder heeft een uitdraai van een verzendlijst overgelegd waaruit volgt dat de betreffende brief ook naar het adres van eiseres is verzonden. Gelet op het voorgaande heeft verweerder dan ook terecht een boete aan eiseres opgelegd.
6.3.
Op grond van artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren wordt het boetebedrag gehalveerd als de risico’s of gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu gering zijn of ontbreken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geen reden gezien om dit voorschrift toe te passen. Anders dan eiseres stelt, heeft de overtreding wel degelijk een risico voor de volksgezondheid betekend. Vaststaat immers dat de wachttijd nog niet was verstreken toen zij het dier ter slacht aanbood. Als de toezichthouder dit niet had opgemerkt was de koe geslacht voor humane consumptie, terwijl er mogelijk nog residuen van het diergeneesmiddel Planipart in het vlees aanwezig waren. Pas na het verstrijken van 8 dagen na de dag van toediening wordt het vlees veilig geacht en daarvan was nog geen sprake. De door eiseres genoemde eliminatie-halfwaardetijd van 20 uur is ook geen aanwijzing dat het vlees van de koe bij slachting op 18 februari 2024 geen risico meer vormde voor de volksgezondheid. Zoals verweerder op de zitting heeft toegelicht ziet dat op de tijd waarin de concentratie van het diergeneesmiddel in het plasma tot de helft is gedaald en zegt dat dus niets over het tijdstip waarop het middel volledig uit het vlees van de koe is verdwenen.
6.4.
Verweerder heeft eiseres voor deze overtreding een boete opgelegd van € 5.000,-. Dit is het standaardboetebedrag dat daarvoor geldt op grond van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren. De wetgever heeft dus reeds een afweging gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het hier gediende doel, bescherming van de volksgezondheid, staat voorop. De hoogte van de boete als hier aan de orde vindt de rechtbank als zodanig niet onredelijk. De rechtbank ziet in het door eiseres aangevoerde ook geen bijzondere omstandigheden die moeten leiden tot matiging. Dat eiseres naast de aan haar opgelegde boete inkomsten heeft gederfd en mogelijk zal worden gekort op rechten en subsidies, staat los van de opgelegde boete. Het korten op rechten en subsidies heeft een ander doel dan het opleggen van een boete. Van een dubbele bestraffing is, hoewel dit voor eiseres wel zo voelt, dan ook geen sprake.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is dus ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018
2.onder andere in artikel 108