ECLI:NL:RBROT:2024:2946

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
10/249362-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben en vervoeren van cocaïne met gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 januari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk cocaïne heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad. De verdachte, geboren in 1980 en ingeschreven op een bepaald adres, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. V. Poelmeijer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 september 2023 in Zwijndrecht een bestelbus heeft gehuurd, waarin later ruim 1 kilo cocaïne werd aangetroffen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 8 maanden geëist, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de opzet van de verdachte, ondanks verweren van de verdediging over bewijsuitsluiting en opzet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de cocaïne in de bus, gezien zijn rol als bestuurder en de omstandigheden waaronder de bus werd aangetroffen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 120 dagen, waarvan 75 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 120 uur. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten en dat er een laag recidiverisico werd ingeschat door de reclassering. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de volksgezondheid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/249362-23
Datum uitspraak: 22 januari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. V. Poelmeijer, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 januari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Aandewiel heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, waarbij hij ten aanzien van feit 1 alleen bewezenverklaring van het vervoeren vordert en hij ten aanzien van beide feiten medeplegen niet bewezen acht;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan ambulante behandeling, schuldhulpverlening en middelencontrole.

4.Bewijs

4.1.
Verweer tot uitsluiting van bewijs van meldingen
Aangevoerd is dat de drie op 26 september 2023 bij de politie gedane meldingen over de bestelbus waarin de in de tenlastelegging bedoelde cocaïne later is aangetroffen onbetrouwbaar zijn en om die reden van het bewijs moeten worden uitgesloten.
De inhoud van de meldingen worden niet gebruikt voor het bewijs. Daarom is het niet nodig om op dit verweer in te gaan.
4.2.
Verweer tot uitsluiting van bewijs van de aangetroffen cocaïne
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en dat dit vormverzuim bewijsuitsluiting tot gevolg dient te hebben. Volgens de verdediging was er geen sprake van een verdenking van een strafbaar feit op het moment dat de politie de bestelbus aantrof op de [locatie] in Zwijndrecht en was de daarna volgende doorzoeking van de bus daarom onrechtmatig. Indien er
welsprake was van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit, dan is het vormverzuim er volgens de verdediging in gelegen dat aan de verdachte geen cautie is gegeven toen hij door de politie is gebeld en hij telefonisch een verklaring heeft afgelegd. Volgens de verdediging dienen de verklaring van de verdachte (en daarmee het aantreffen van de cocaïne in de bus) en het aangetroffen blok cocaïne te worden uitgesloten van het bewijs. Tot slot heeft de verdediging aangevoerd dat bij de beoordeling van het verweer moet worden betrokken dat de verbaliseringsplicht is geschonden omdat de aanvulling op het proces-verbaal omtrent deze gang van zaken ruim een maand na dato is opgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken blijkt dat op het moment dat de politie de bestelbus om 19.10 uur in Zwijndrecht aantrof sprake was van een redelijk vermoeden van de aanwezigheid in de bus van wapens of drugs. De politie had op die dag immers al drie keer een melding over dit voertuig gekregen, waarbij twee keer over de aanwezigheid van drugs werd gesproken. In de laatste melding werd bovendien over een vuurwapen en over meerdere wegrennende personen gesproken. Dit laatste sloot aan bij wat de politie ter plaatse aantrof, namelijk het in de melding beschreven voertuig, dat was geparkeerd en waarbij geen personen (meer) aanwezig waren. Gelet op deze omstandigheden was er een redelijk vermoeden dat er wapens of drugs in het voertuig aanwezig waren en kon dit voertuig rechtmatig doorzocht worden. In zoverre slaagt het verweer van de verdediging niet.
Het verweer dat er sprake is van een vormverzuim omdat de verdachte niet de cautie werd gegeven toen hij om 19.25 uur werd gebeld en hem naar de locatie van de bestelbus werd gevraagd slaagt. Echter, de bus was op dat moment al aangetroffen. De telefonische verklaring van de verdachte heeft dus niet geleid tot het aantreffen van de bestelbus (met daarin de cocaïne). De verdachte heeft door het vormverzuim dus geen nadeel ondervonden. Daarom wordt volstaan met de constatering ervan.
Aan het verweer van schending van de verbaliseringsplicht is geen conclusie verbonden. Daarom wordt niet op dit verweer ingegaan.
4.3.
Verweer over opzet
Aangevoerd is dat er onvoldoende bewijs is om tot vol dan wel voorwaardelijk opzet van de verdachte op het vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne te komen. Immers kan niet worden bewezen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in de bestelbus.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. De bestelbus waarin de politie de in de tenlastelegging bedoelde cocaïne heeft aangetroffen is door de politie op 26 september 2023 rond 19.10 uur aangetroffen op de [locatie] in Zwijndrecht. De bus was afgesloten. De bus was in de ochtend van 26 september 2023 gehuurd op verzoek van de verdachte en de sleutels van de bus zijn aan hem overgedragen. De bus is leeg aangeleverd door het verhuurbedrijf. De verdachte is later die dag op twee momenten door de politie gecontroleerd als bestuurder van de bus. De verdachte heeft de bus op de [locatie] te Zwijndrecht geparkeerd en is er vandoor gegaan toen hij de politie met sirenes hoorde aankomen. Er bevonden zich op dat moment dozen in de bus. In een van de dozen zat de in de tenlastelegging bedoelde ruim 1 kilo cocaïne.
De ervaringsregel leert dat iemand die de (enige) bestuurder is van een voertuig in het algemeen wetenschap heeft van hetgeen zich in de laadruimte van dat voertuig bevindt. Ook leert de algemene ervaring dat cocaïne een aanzienlijke geldelijke waarde vertegenwoordigt en dat 1 kilo cocaïne om die reden niet zomaar, zonder dat de betrokkene het weet, aan iemand wordt meegegeven.
Deze feiten zijn in onderlinge samenhang redengevend voor het bewijs dat de verdachte wist wat hij met de bus vervoerde. In die situatie mag van de verdachte worden verwacht dat hij een verklaring aflegt waaruit kan worden afgeleid dat hij toch niet wist wat hij vervoerde. Dat heeft de verdachte niet gedaan; hij heeft zich immers op zijn zwijgrecht beroepen. Gelet daarop kan het niet anders zijn dan dat de verdachte wetenschap heeft gehad dat hij op 26 september 2023 cocaïne heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad.
4.4
Bewijsmotivering en bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de voor het bewijs redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 26 september 2023 te Zwijndrecht opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van 1004,7 gram van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 26 september 2023 te Zwijndrecht
opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 1004,7 gram
van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Eendaadse samenloop van
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft ruim een kilo cocaïne vervoerd en daarmee ook aanwezig gehad. Dit zijn ernstige strafbare feiten. Door zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de cocaïnehandel. Verdovende middelen vormen een bedreiging voor de volksgezondheid. Bovendien gaat de handel daarin vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit, zoals (ernstig) geweld en ondermijning. De verdachte heeft zich hier geen rekenschap van willen geven.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 november 2023 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en ook niet eerder detentie heeft ondergaan.
De Reclassering, Stichting Verslavingsreclassering GGZ ( [naam reclassering] ), heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 december 2023. Dit rapport houdt onder andere in dat de reclassering het recidiverisico laag inschat.
De verdachte draagt samen met zijn ex-partner de zorg voor hun gehandicapte zoon. De verdachte woont in bij zijn moeder en hij is ruim 12 jaar in dienst bij dezelfde werkgever. In het kader van dit dienstverband loopt de verdachte nu in een reïntegratietraject vanwege een hernia. De verdachte heeft ongeveer € 50.000,- euro aan schulden.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van die strafsoort en de duur daarvan is acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De verdachte heeft van 27 september 2023 tot 10 november 2023 in verzekering en voorlopige hechtenis verbleven. Op laatstegnoemde datum is zijn voorlopige hechtenis geschorst.
Het wordt onwenselijk geacht dat de verdachte opnieuw de gevangenis in moet. Hierbij is in aanmerking genomen dat de reclassering het recidiverisico laag inschat. Verder zou dit niet alleen de zorg die de verdachte aan zijn zoon biedt in de weg staan, maar het zou ook het reïntegratietraject bij zijn werkgever frustreren, dit terwijl zijn contract bij deze werkgever en het contact met zijn familie juist beschermende factoren zijn. Als de verdachte opnieuw naar de gevangenis moet zou dit mogelijk ook verstrekkende financiële gevolgen hebben, terwijl de verdachte al een flinke schuldenlast heeft. Ook is meegenomen dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is geweest.
Daarom zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd en zal de duur van het onvoorwaardelijk deel van die straf worden vastgesteld op de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast wordt een taakstraf nodig geacht. Zoals voorgesteld door de reclassering zullen aan de voorwaardelijke gevangenisstraf bijzondere voorwaarden worden verbonden. Dit wordt noodzakelijk geacht ter voorkoming van recidive.
Alles afwegend wordt de hierna te noemen straf passend en geboden geacht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
75 (vijfenzeventig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij [naam reclassering] Reclassering op het adres [adres 2] te [plaats] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde zal zich laten behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
de veroordeelde zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
de veroordeelde zal meewerken aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en A.S. Flikweert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Grubben, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 september 2023 te Puttershoek, gemeente Hoeksche Waard
en/of ’s-Gravendeel, gemeente Hoeksche Waard en/of Zwijndrecht, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van ongeveer 1004,7
gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 26 september 2023 te Puttershoek, gemeente Hoeksche Waard
en/of ’s-Gravendeel, gemeente Hoeksche Waard en/of Zwijndrecht, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 1004,7 gram
cocaïne, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.