ECLI:NL:RBROT:2024:2932

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
10854225 HA VERZ 23-91 en 10862241 HA VERZ 24-2
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van werknemer tijdens ziekte wegens het verrichten van werkzaamheden voor een ander bedrijf

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 maart 2024 uitspraak gedaan in twee zaken met betrekking tot het ontslag op staande voet van een werknemer, hierna aangeduid als [verzoeker], door zijn werkgever Visser Smit Habab B.V. (VSH). De werknemer was sinds 1995 in dienst bij VSH en had zich op 15 november 2021 ziek gemeld. In de loop van zijn ziekte ontving VSH meldingen dat [verzoeker] werkzaamheden verrichtte voor een ander bedrijf, [naam bedrijf]. Ondanks waarschuwingen van VSH dat het niet toegestaan was om tijdens ziekte andere werkzaamheden te verrichten, heeft [verzoeker] dit toch gedaan. VSH heeft daarop besloten om [verzoeker] op staande voet te ontslaan. De werknemer verzocht de kantonrechter om het ontslag te vernietigen en om betaling van zijn salaris en een schadevergoeding. VSH daarentegen stelde dat het ontslag terecht was gegeven vanwege de dringende reden van het overtreden van de regels omtrent ziekteverzuim.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet terecht was. Er was sprake van een dringende reden, omdat [verzoeker] herhaaldelijk was gewaarschuwd en desondanks werkzaamheden had verricht voor [naam bedrijf]. De kantonrechter concludeerde dat VSH voldoende had aangetoond dat het ontslag gerechtvaardigd was en dat er geen reden was om het ontslag te vernietigen. De verzoeken van [verzoeker] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. In de tweede zaak werd [verweerder] veroordeeld tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding aan VSH, maar de onderzoekskosten werden niet aan hem opgelegd. De kantonrechter verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummers: 10854225 HA VERZ 23-91 en 10862241 HA VERZ 24-2
datum uitspraak: 29 maart 2024
Beschikking van de kantonrechter
in de zaken van
[verzoeker],
woonplaats: [woonplaats],
verzoeker in de zaak 10854225 HA VERZ 23-91,
verweerder in de zaak 10862241 HA VERZ 24-2,
gemachtigde: mr. J.T.J. Poell,
tegen
Visser Smit Habab B.V.,
vestigingsplaats: Papendrecht,
verweerster in de zaak 10854225 HA VERZ 23-91,
verzoekster in de zaak 10862241 HA VERZ 24-2,
gemachtigde: mr. J.W. Stam.
Partijen worden hierna ‘[verzoeker]’ en ‘VSH’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier in de zaak 10854225 HA VERZ 23-91 bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van [verzoeker] (ontvangen op 27 december 2023), met bijlagen;
  • het verweerschrift van VSH, met bijlagen;
  • de pleitnotitie van VSH.
1.2.
Het dossier in de zaak 10862241 HA VERZ 24-2 bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van VSH, met bijlagen;
  • het verweerschrift van [verzoeker], met bijlagen;
  • de pleitnotitie van VSH.
1.3.
Op 1 maart 2024 zijn beide zaken tijdens een mondelinge behandeling besproken. [verzoeker] was daarbij aanwezig, bijgestaan door mr. J.T.J. Poell. Namens VSH waren [naam 1] (HR-manager) en [naam 2] (HR-manager) aanwezig, bijgestaan door mr. J.W. Stam.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is vanaf 6 november 1995 bij (de rechtsvoorganger van) VSH in dienst. De laatste functie van [verzoeker] was vakman kabels voor 40 uur per week met een salaris van € 3.244,75 bruto per maand, exclusief emolumenten.
2.2.
[verzoeker] heeft zich op 15 november 2021 ziek gemeld.
2.3.
Medio december 2021 heeft VSH een melding gekregen dat [verzoeker] elders aan het werk zou zijn tijdens ziekte. VSH heeft dit met [verzoeker] besproken, maar hij ontkende dit. VSH heeft deze melding vervolgens als ‘afgedaan’ beschouwd.
2.4.
VSH heeft in februari 2023 anonieme meldingen ontvangen over [verzoeker]. De meldingen komen erop neer dat hij regelmatig met een vrachtwagen van [naam bedrijf] rondrijdt en dat [verzoeker] met eigen materieel buitenshuis betaalde werkzaamheden zou verrichten. VSH heeft dit tijdens een gesprek met [verzoeker] besproken. [verzoeker] heeft toen verklaard dat deze meldingen niet kloppen. VSH heeft [verzoeker] er vervolgens op gewezen dat het conform het verzuimreglement niet is toegestaan om tijdens ziekte andere betaalde of onbetaalde werkzaamheden, van welke aard ook, te verrichten, zonder dat dit past binnen de re-integratie afspraken die zijn afgesproken met de leidinggevende en de bedrijfsarts. Daarnaast heeft VSH aangegeven dat het werken buitenshuis betaald of onbetaald ook niet mag. Bij brief van 23 februari 2024 is dit aan [verzoeker] bevestigd en is [verzoeker] erop gewezen dat als hij zich hieraan niet houdt dit gevolgen kan hebben voor de voortzetting van de arbeidsovereenkomst.
2.5.
Eind september 2023 heeft VSH wederom meldingen ontvangen over [verzoeker] en dat hij werkzaamheden zou uitvoeren voor [naam bedrijf]. VSH heeft vervolgens BN Bedrijfsrecherche Nederland B.V. (hierna: de bedrijfsrecherche) ingeschakeld om de meldingen te controleren.
2.6.
Nadat VSH het concept rapport van de bedrijfsrecherche had ontvangen, waarin stond dat [verzoeker] meermaals werkzaamheden voor [naam bedrijf] heeft uitgevoerd, is [verzoeker] door VSH uitgenodigd om op 2 november 2023 zijn kant van het verhaal te vertellen.
2.7.
[verzoeker] heeft tijdens het gesprek van 2 november 2023 verklaard dat hij de afgelopen maanden meerdere malen werkzaamheden heeft verricht voor [naam bedrijf]. Hij heeft in de maand oktober vier maal gereden op een vrachtauto van [naam bedrijf], maar hij heeft hiervoor geen geld ontvangen.
2.8.
VSH heeft [verzoeker] vervolgens op staande voet ontslagen. Dit wordt in een brief van 2 november 2023 aan [verzoeker] bevestigd. VSH legt aan het ontslag op staande voet ten grondslag dat [verzoeker] in februari 2023 erop is gewezen dat het uitvoeren van werkzaamheden met een vrachtwagencombinatie voor [naam bedrijf] zonder overleg niet was toegestaan tijdens arbeidsongeschiktheid. Bovendien is hij gewaarschuwd dat overtreding hiervan zou kunnen leiden tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar dat [verzoeker] desondanks toch werkzaamheden voor [naam bedrijf] heeft verricht zonder toestemming.

3.Het geschil

In de zaak met het zaaknummer 10854225 HA VERZ 23-91
3.1.
Volgens [verzoeker] heeft VSH hem ten onrechte op staande voet ontslagen. Hij verzoekt daarom primair om het ontslag op staande voet te vernietigen en VSH te veroordelen om zijn pro resto salaris te betalen van € 622,08 bruto, te vermeerderen met emolumenten en te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% (artikel 7:625 BW). Ook verzoekt [verzoeker] om VSH te veroordelen een schadevergoeding aan hem te betalen ter hoogte van het netto equivalent van de transitievergoeding, zijnde € 32.729,58 bruto. Subsidiair, voor het geval sprake is van een terecht gegeven ontslag op staande voet maar zonder ernstig verwijtbaar handelen, verzoekt [verzoeker] om VSH te veroordelen om de transitievergoeding van € 32.699,44 bruto aan hem te betalen, onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie.
3.2.
De meer subsidiaire verzoeken heeft [verzoeker] ingesteld voor het geval hij berust in de opzegging. Nu dat niet aan de orde is, hoeft hierop niet te worden beslist. [verzoeker] heeft daarnaast tijdens de zitting zijn nevenverzoeken ingetrokken die zagen op het verkrijgen van een uitdraai van zijn verlofuren en duidelijkheid over het ingehouden voorschot, zodat daarop ook niet meer beslist hoeft te worden.
3.3.
VSH stelt zich op het standpunt dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, zodat de verzoeken van [verzoeker] moeten worden afgewezen.
In de zaak met het zaaknummer 10862241 HA VERZ 24-2
3.4.
VSH stelt dat [verweerder] door het ontslag op staande voet schadeplichtig is geworden aan VSH. VSH verzoekt daarom om [verweerder] te veroordelen aan haar te betalen een gefixeerde schadevergoeding (artikel 7:677 BW) van € 7.110,53 en een bedrag van € 7.550,58 aan gemaakte onderzoekskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
[verweerder] is het niet eens met het verzoek en vindt dat het moet worden afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen hebben over en weer een verzoekschrift ingediend. Eerst zal worden ingegaan op het verzoekschrift van [verzoeker] dat er primair op is gericht om het ontslag op staande voet te vernietigen en subsidiair op het verkrijgen van een transitievergoeding. Daarna zal worden ingegaan op de verzoeken van VSH tot het vergoeden van haar schade.
In de zaak met het zaaknummer 10854225 HA VERZ 23-91
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat het ontslag op staande voet terecht is. Er is sprake van een dringende reden, de arbeidsovereenkomst is om die reden onverwijld opgezegd en van die dringende reden is onverwijld mededeling gedaan aan [verzoeker]. Daarom is er geen reden om het ontslag op staande voet te vernietigen. Hierna wordt uitgelegd hoe tot dit oordeel is gekomen.
Dringende reden
4.3.
Er is sprake van een dringende reden als sprake is van zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van een werknemer, waardoor van de werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden dat de werkgever de arbeidsovereenkomst laat voortduren (artikel 7:678 lid 1 BW). Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet bij de beoordeling van de dringende reden de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats de aard en de ernst van wat de werkgever als dringende reden aanmerkt in de beschouwing te worden betrokken. Verder kunnen onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zouden hebben, van belang zijn.
4.4.
[verzoeker] heeft in zijn verklaring van 2 november 2023 erkend dat hij op meerdere dagen in oktober 2023 chauffeurswerkzaamheden heeft uitgevoerd voor [naam bedrijf]. Dat de onderzoekers van de bedrijfsrecherche, die deze verklaring hebben afgenomen, hem geen cautie hebben gegeven, maakt niet dat niet van deze verklaring uitgegaan kan worden. Er is geen sprake is van een strafrechtelijk onderzoek, zodat het geven van de cautie geen vereiste is. [verzoeker] heeft daarnaast ook niet de verklaring ingetrokken of gesteld dat deze niet (geheel) juist is. Hij heeft, integendeel, tijdens de zitting erkend dat hij werkzaamheden voor [naam bedrijf] heeft verricht. Dit is gelet hierop voldoende komen vast te staan.
4.5.
De opmerkingen die [verzoeker] daarnaast heeft gemaakt ten aanzien van het rapport van de bedrijfsrecherche (namelijk dat er inbreuk wordt gemaakt op de privacy van [verzoeker] en de onderzoekers stuitende conclusies trekken) passeert de kantonrechter. Ten eerste omdat niet het rapport, maar de eigen verklaring van [verzoeker] aan het ontslag op staande voet ten grondslag is gelegd. Daarnaast omdat er geen algemene regel is dat de rechter geen acht mag slaan op onregelmatig verkregen bewijsmateriaal, voor zover daarvan al sprake is. Het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid aan het licht komt weegt immers in beginsel zwaarder dan het belang van uitsluiting van bewijs. [verzoeker] heeft niet gesteld dat er bijkomende omstandigheden zijn om hierover in dit geval anders te oordelen.
4.6.
Volgens het beleid van VSH en de waarschuwing van VSH in februari 2023 was het [verzoeker] niet toegestaan om zonder toestemming betaalde of onbetaalde werkzaamheden te verrichten gedurende zijn arbeidsongeschiktheid. Het is daarom niet van belang of de werkzaamheden onbetaald waren en evenmin of volgens de bevindingen van de bedrijfsarts chauffeurswerkzaamheden mogelijk waren. [verzoeker] mocht zonder toestemming geen werkzaamheden elders verrichten, maar hij heeft dit toch gedaan.
4.7.
Dat de re-integratie bij VSH volgens [verzoeker] niet van harte liep, maakt niet dat hij zelf kon kijken of hij elders iets kon doen in de richting van chauffeurswerkzaamheden. Als hij van mening was dat VSH steken liet vallen in de re-integratie, dan had het op zijn weg gelegen om dit met VSH te bespreken. Niet gebleken is dat hij dat gedaan heeft. Daarnaast had [verzoeker] ook eerst toestemming kunnen vragen aan VSH voordat hij de werkzaamheden ging verrichten bij [naam bedrijf], maar ook dat heeft hij niet gedaan.
4.8.
[verzoeker] stelt dat hij zijn re-integratieverplichtingen niet heeft geschonden, omdat volgens hem de re-integratieverplichtingen erop zien dat hij van de werkgever ergens moet werken of naar de bedrijfsarts moet gaan. De kantonrechter volgt [verzoeker] hier niet in, want ook het niet werken en rusthouden valt onder de re-integratieverplichtingen als dit door de bedrijfsarts is geadviseerd. De werkzaamheden die [verzoeker] verrichtte bij [naam bedrijf], mocht hij bovendien volgens de FML van de bedrijfsaarts niet allemaal uitvoeren gelet op de trillingsbelasting van zijn rechterschouder en de urenbeperking. [verzoeker] heeft dus weldegelijk zijn re-integratieverplichtingen geschonden door werkzaamheden te verrichten bij [naam bedrijf].
4.9.
De kantonrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat VSH voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een dringende reden. [verzoeker] mocht immers geen werkzaamheden elders verrichten tijdens zijn arbeidsongeschiktheid en was hier meerdere keren op gewezen, maar heeft het toch gedaan. VSH heeft voldoende onderbouwd dat niet met een lichter middel kon worden volstaan, omdat [verzoeker] al eerder was gewaarschuwd en daaraan geen gevolg had gegeven en bovendien ook werkzaamheden verrichtte die hij volgens de FML niet mocht uitvoeren. Ook ontkende [verzoeker] volgens VSH zowel voor als tijdens het gesprek op 2 november 2023 in eerste instantie voor [naam bedrijf] gewerkt te hebben. VSH heeft zich gelet hierop terecht op het standpunt gesteld dat zij het vertrouwen in [verzoeker] heeft verloren en een lichter middel, zoals bijvoorbeeld een loonsanctie, niet het gewenste effect zou sorteren.
4.10.
De kantonrechter kan [verzoeker] niet volgen in zijn standpunt dat VSH onvoldoende zijn persoonlijke omstandigheden heeft meegewogen. [verzoeker] stelt dat hij al dertig jaar naar volle tevredenheid heeft gefunctioneerd, maar dat was volgens VSH de laatste paar jaren al niet meer het geval. [verzoeker] heeft bovendien onvoldoende onderbouwd dat het lastig is om gezien zijn leeftijd en eenzijdige werkervaring een nieuwe baan te krijgen. Het was hem immers wel gelukt om werkzaamheden voor [naam bedrijf] te verrichten.
4.11.
[verzoeker] stelt dat VSH geen reëel belang bij handhaving van het ontslag op staande voet heeft, omdat het evident is dat terugkeer van [verzoeker] in zijn eigen of aangepast werk binnen VSH niet meer aan de orde kon zijn, beëindiging van het dienstverband zondermeer zou gaan plaatsvinden wegens het bereiken van 104 weken arbeidsongeschiktheid en de transitievergoeding die VSH in dat geval verschuldigd zou zijn wordt gecompenseerd via het daarvoor ingestelde compensatiefonds. De kantonrechter volgt [verzoeker] hier niet in. [verzoeker] heeft door zijn handelen het vertrouwen van VSH beschaamd, zodat zij weldegelijk een reëel belang heeft bij een ontslag op staande voet. Dit zou misschien in deze situatie anders zijn als [verzoeker] geen verwijt valt te maken, maar dat is hier niet het geval. Het komt immers door zijn eigen handelen dat [verzoeker] aan VSH een reden heeft gegeven om hem op staande voet te ontslaan. Daarom kan niet geoordeeld worden dat VSH geen reëel belang meer had bij een ontslag op staande voet.
Onverwijldheid
4.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat VSH de arbeidsovereenkomst om de dringende reden onverwijld heeft opgezegd en de dringende reden ook snel genoeg aan [verzoeker] heeft meegedeeld, zodat aan de voorwaarden van onverwijldheid is voldaan.
Loonvordering en schadevergoeding in de vorm van de transitievergoeding
4.13.
Omdat het ontslag op staande voet niet wordt vernietigd, heeft [verzoeker] geen loonvordering op VSH. Voor zover het verzoek van [verzoeker] hierop ziet wordt dit afgewezen.
4.14.
[verzoeker] heeft ook aanspraak gemaakt op een schadevergoeding ter hoogte van de transitievergoeding, omdat VSH weigert in te stemmen met het voorstel van [verzoeker] tot beëindiging van zijn slapende dienstverband. Niet geoordeeld kan echter worden dat VSH niet als goed werkgever heeft gehandeld, omdat het ontslag op staande voet niet is vernietigd. Dit verzoek wordt daarom ook afgewezen.
Transitievergoeding
4.15.
[verzoeker] verzoekt subsidiair om aan hem een transitievergoeding toe te kennen. De kantonrechter wijst het verzoek om een transitievergoeding af. Hieronder wordt toegelicht hoe tot dit oordeel is gekomen.
4.16.
De transitievergoeding is niet verschuldigd indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (artikel 7:673 lid 7, aanhef en onder c, BW). Het enkele feit dat sprake is van een dringende reden, is onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. [verzoeker] kan zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van [verzoeker] niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt.
4.17.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan het handelen van [verzoeker] als ernstig verwijtbaar worden aangemerkt. [verzoeker] was immers in ieder geval twee keer gewaarschuwd dat hij geen werkzaamheden elders mocht verrichten gedurende zijn arbeidsongeschiktheid, maar heeft dat desondanks toch, zonder toestemming, gedaan. Hierdoor heeft [verzoeker] bewust de regels van VSH overtreden, zodat dit als ernstig verwijtbaar handelen kan worden aangemerkt. Dit betekent dat [verzoeker] geen recht heeft op een transitievergoeding, zodat zijn subsidiaire verzoek wordt afgewezen.
Conclusie
4.18.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is er geen grond om het ontslag op staande voet te vernietigen en worden de primaire en subsidiaire verzoeken van [verzoeker] afgewezen.
Proceskosten
4.19.
[verzoeker] moet de proceskosten betalen omdat hij zich ernstig verwijtbaar heeft gedragen. De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van VSH op € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 949,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als deze beschikking wordt betekend. De wettelijke rente wordt toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.20.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv).
In de zaak met het zaaknummer 10862241 HA VERZ 24-2
4.21.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] een bedrag aan gefixeerde schadevergoeding aan VSH moet betalen, maar de onderzoekskosten voor rekening van VSH blijven. Hieronder wordt toegelicht waarom.
Gefixeerde schadevergoeding
4.22.
Gelet op wat hiervoor is overwogen in de andere zaak staat vast dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Dit betekent dat [verweerder] door opzet of schuld aan VSH een dringende heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen. De opzet of schuld volgt voldoende uit de reden die VSH aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd. Dit betekent dat aan de voorwaarden van artikel 7:677 lid 2 BW is voldaan en VSH terecht aanspraak maakt op een gefixeerde schadevergoeding. Partijen verschillen echter van mening over de hoogte van de vergoeding. VSH is bij haar berekening uitgegaan van de feitelijke einddatum van 8 januari 2024, maar volgens [verweerder] moet de einddatum 4 december 2023 zijn. De kantonrechter is het met [verweerder] eens. Hieronder wordt toegelicht waarom.
4.23.
Volgens de wet (artikel 7:677 lid 3 aanhef en onder a BW) is het bedrag aan schadevergoeding gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Partijen zijn het erover eens dat de opzegtermijn een maand bedraagt en dat in artikel 1.6. van de van toepassing zijnde cao Bouw & Infra staat dat de opzegging gebeurt tegen het einde van de kalenderweek en dat de feitelijke beëindiging plaatsvindt op een maandag.
4.24.
Omdat de opzegtermijn een maand bedraagt en de opzegging gebeurt tegen het einde van de kalenderweek, kan de kantonrechter VSH niet volgen in haar standpunt dat de feitelijke einddatum 8 januari 2024 moet zijn. Uitgaande van de fictieve opzegdatum van 2 november 2023 (de datum van het ontslag op staande voet) betekent dit dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst had kunnen opzeggen tegen vrijdag 1 december 2023, zodat de feitelijke beëindiging op maandag 4 december 2023 zou hebben plaatsgevonden. [verweerder] wordt daarom gevolgd in zijn stelling dat bij de berekening van de gefixeerde schadevergoeding uitgegaan moet worden van de einddatum van 4 december 2023, zodat [verweerder] veroordeeld wordt om een bedrag van € 3.133,10 bruto aan VSH te betalen.
4.25.
De rente hierover wordt toegewezen zoals verzocht, dus vanaf vijftien dagen na betekening van de beschikking.
Onderzoekskosten
4.26.
VSH stelt dat zij genoodzaakt is geweest om bedrijfsrecherche in te schakelen, om te weten of de gedragingen die zij [verweerder] verweet juist waren. [verweerder] is van mening dat de kosten behoorlijk buitensporig zijn. De kantonrechter is van oordeel dat hoewel het voor VSH wel noodzakelijk was om de bedrijfsrecherche in te schakelen, het in dit geval niet redelijk is om [verweerder] te veroordelen om de onderzoekskosten te betalen. De gevolgen van het ontslag op staande voet zijn immers al groot voor [verweerder], want hij heeft geen aanspraak op een transitievergoeding en wordt tevens veroordeeld om een gefixeerde schadevergoeding aan VSH te betalen. Hoewel VSH op grond van de wet recht heeft op de gefixeerde schadevergoeding, is deze eigenlijk bedoeld voor de situatie dat een werkgever met een eerder einde van de arbeidsovereenkomst wordt geconfronteerd dan waarmee hij rekening had hoeven houden, namelijk een einde na de opzegtermijn. De werkgever kan dan problemen krijgen met de bedrijfsvoering door het wegvallen van de werknemer. In onderhavig geval was [verweerder] echter al ziek thuis en heeft VSH niet gesteld dat zij door het wegvallen van [verweerder] maatregelen heeft moeten treffen. De kantonrechter is gelet hierop van oordeel dat [verweerder] al genoeg gestraft is, zodat het niet redelijk is om hem ook te veroordelen in de onderzoekskosten.
Proceskosten
4.27.
De kantonrechter bepaalt dat partijen de eigen proceskosten dragen, omdat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld. Dat betekent dat zij geen vergoeding hoeven te betalen voor de kosten die de andere partij heeft gemaakt.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.28.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
In de zaak met het zaaknummer 10854225 HA VERZ 23-91
5.1.
wijst de primaire en subsidiaire verzoeken af;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, die aan de kant van VSH worden begroot op € 949,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
In de zaak met het zaaknummer 10862241 HA VERZ 24-2
5.4.
veroordeelt [verweerder] om aan VSH te betalen € 3.133,10 bruto met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf vijftien dagen na betekening van deze beschikking de dag dat volledig is betaald;
5.5.
bepaalt dat partijen de eigen proceskosten dragen;
5.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. van Steenderen-Koornneef en in het openbaar uitgesproken.
31688