ECLI:NL:RBROT:2024:2928

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
10734210 \ CV EXPL 23-3798
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming woonwagenstandplaats na overlijden huurder en geschil over eerste rechthebbende

In deze zaak gaat het om de ontruiming van een woonwagenstandplaats in Dordrecht, die door de vader van eiser, [persoon C], werd gehuurd. Na het overlijden van [persoon C] op 20 maart 2023, heeft eiser, [persoon A], geprobeerd de huur voort te zetten. De gemeente Dordrecht, als verhuurder, heeft echter betoogd dat [persoon A] geen recht heeft op voortzetting van de huur, omdat hij geen voorzettende huurder is volgens artikel 7:268 BW en ook niet als eerste rechthebbende kan worden aangemerkt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [persoon A] niet voldoet aan de voorwaarden om als eerste rechthebbende te worden aangemerkt, omdat hij niet bovenaan de wachtlijst staat voor woonwagenstandplaatsen en onvoldoende bewijs heeft geleverd dat andere bewoners afstand hebben gedaan van hun rechten. De vordering van de gemeente om [persoon A] te veroordelen tot ontruiming van de woonwagenstandplaats is toegewezen, evenals de vordering tot betaling van openstaande huurverplichtingen. De kantonrechter heeft [persoon A] veroordeeld om de woonwagenstandplaats binnen 30 dagen te ontruimen en de openstaande huur te betalen vanaf juni 2023 tot het moment van ontruiming. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van [persoon A].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 10734210 \ CV EXPL 23-3798
datum uitspraak: 14 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[persoon A],
woonplaats: Dordrecht,
eiser, verweerder in conventie,
gemachtigde: mr. S.J.M. Jaasma,
tegen
Gemeente Dordrecht,
zetelend te Dordrecht
gedaagde, eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. J.C. Hol.
De partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘de gemeente’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 27 september 2023, met bijlagen;
  • de akte overleggen producties en aanvulling eis van [persoon A] , met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met bijlagen.
1.2.
Op 12 februari 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. [persoon A] was daarbij aanwezig, bijgestaan door mr. S.J.M. Jaasma. Namens de gemeente was [persoon B] aanwezig, bijgestaan door mr. J.C. Hol. Ook waren er een aantal belangstellenden aanwezig.

2.De beoordeling

Wat is er gebeurd?
2.1.
De heer [persoon C] (hierna: [persoon C] ) is de vader van [persoon A] en hij huurde van de gemeente de woonwagenstandplaats gelegen aan de [adres] te Dordrecht (hierna: de woonwagenstandplaats). [persoon C] is in een kort gedingvonnis van 6 maart 2023 [1] veroordeeld om binnen dertig dagen na de datum van het vonnis de woonwagenstandplaats te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [persoon C] bevinden en de woonwagenstandplaats ter beschikking te stellen aan de gemeente. [persoon C] is op 20 maart 2023 overleden. De ontruiming heeft niet plaatsgevonden.
2.2.
[persoon A] stelt dat hij sinds 2012 heeft samengewoond met zijn vader op de woonwagenstandplaats en dat hij de huur met betrekking tot de woonwagenstandplaats wil voortzetten.
2.3.
De gemeente heeft een aantal tegeneisen ingesteld, want zij wil dat [persoon A] de woonwagenstandplaats verlaat. Ze wil de woonwagenstandplaats niet aan [persoon A] verhuren, omdat op de woonwagenstandplaats drugs werd verhandeld en er een stroomstootwapen is aangetroffen door de politie.
[persoon A] is geen voortzettende huurder in de zin van artikel 7:268 BW
2.4.
Op de eis van [persoon A] om te bepalen dat hij moet worden aangemerkt als voortzettende huurder van de woonwagenstandplaats in de zin van artikel 7:268 BW hoeft niet meer beslist te worden, omdat [persoon A] deze eis tijdens de zitting heeft ingetrokken vanwege het niet tijdig indienen [2] hiervan. Dit heeft tot gevolg dat [persoon A] niet als voortzettende huurder in de zin van artikel 7:268 BW wordt aangemerkt.
[persoon A] is geen eerste rechthebbende op de woonwagenstandplaats
2.5.
[persoon A] eist om voor recht te verklaren dat hij als eerste rechthebbende op de woonwagenstandplaats moet worden aangemerkt. De kantonrechter ziet geen grond om de eis van [persoon A] toe te wijzen. Hieronder wordt toegelicht hoe tot dit oordeel is gekomen.
2.6.
[persoon A] wijst op de beleidsregels [3] van de gemeente voor het toewijzen van woonwagenstandplaatsen. Volgens [persoon A] hebben de overige bewoners van het woonwagencentrum aan de [naam locatie] afstand gedaan van hun rechten op de woonwagenstandplaats, zo zij meer rechten zouden hebben, ten gunste van [persoon A] . Daarnaast stelt [persoon A] dat hij het oudste inwonende kind is van deze woonwagenlocatie, zodat hij op grond van artikel 2 lid 2 van beleidsregels als de meest gereden kandidaat moet worden aangemerkt.
2.7.
De kantonrechter is van oordeel dat [persoon A] onvoldoende onderbouwt dat hij eerste rechthebbende is op de woonwagenstandplaats. Om eerste rechthebbende te zijn moet [persoon A] volgens partijen boven aan de wachtlijst staan die de gemeente hanteert met daarop mensen die in aanmerking willen komen voor een standplaats. Volgens de gemeente staat [persoon A] niet bovenaan de lijst. [persoon A] betwist dat niet, maar stelt dat alle mensen die boven hem staan afstand hebben gedaan van de woonwagenstandplaats en dat het in dat geval gebruikelijk is dat de gemeente hem als eerste rechthebbende aanmerkt.
2.8.
[persoon A] onderbouwt echter onvoldoende dat alle mensen die boven hem op de wachtlijst staan afstand hebben gedaan van hun rechten op de woonwagenstandplaats. [persoon A] legt ter onderbouwing een brief over met handtekeningen van bewoners van het woonwagencentrum aan de [naam locatie] te Dordrecht. Uit deze brief volgt echter onvoldoende dat de ondertekenaars afstand hebben gedaan van hun recht op de woonwagenstandplaats, want in de brief wordt de vraag gesteld of de bewoners willen tekenen, zodat [persoon A] op de woonwagenstandplaats mag blijven en zij zelf ook nog ingeschreven kunnen blijven staan. Gelet op deze suggestieve vraagstelling is het onduidelijk of de bewoners daadwerkelijk afstand hebben gedaan van hun eventuele rechten op de woonwagenstandplaats.
2.9.
Daarnaast is het ook onduidelijk of alle mensen die op de wachtlijst staan hun handtekening hebben gezet in de brief en dus afstand gedaan hebben van hun recht op de woonwagenstandplaats. Volgens de gemeente hebben vrijwel alleen hoofdbewoners de brief ondertekend, die al een standplaats hebben en niet op de wachtlijst staan. [persoon A] heeft dit niet, dan wel onvoldoende, bestreden.
2.10.
Bij deze stand van zaken kan de kantonrechter niet voor recht verklaren dat [persoon A] als eerste rechthebbende moet worden aangemerkt op de woonwagenstandplaats. Deze eis wordt daarom afgewezen. Dit betekent dat de eis van [persoon A] om de gemeente te gelasten de woonwagenstandplaats aan hem toe te wijzen of te verhuren, wordt afgewezen.
[persoon A] moet de woonwagenstandplaats ontruimen
2.11.
De gemeente wil dat [persoon A] de woonwagenstandplaats ontruimt. Zij betoogt primair dat het kort gedingvonnis van 6 maart 2023 ook van toepassing is op [persoon A] . De gemeente eist daarom in reconventie, samengevat, dat voor recht wordt verklaard dat het vonnis van 6 maart 2023 ook een juridische titel tot ontruiming jegens [persoon A] oplevert voor de ontruiming van de woonwagenstandplaats en dat [persoon A] om die reden de woonwagenstandplaats had moeten verlaten en ontruimen en ter beschikking moeten stellen aan de gemeente. De kantonrechter wijst deze verklaring voor recht niet toe om de volgende reden. Het kort gedingvonnis levert een juridische titel op richting [persoon C] om de woonwagenstandplaats te ontruimen. Door zijn overlijden treden de gezamenlijke erfgenamen in de plaats van [persoon C] . De gemeente stelt niet dat [persoon A] de enige erfgenaam van [persoon C] is. Dat de ontruiming betrekking heeft op ‘alle personen’ en [persoon A] op de woonwagenstandplaats woont, maakt niet dat het kort geding vonnis ook jegens [persoon A] een juridische ontruimingstitel oplevert. De verklaring voor recht wordt daarom afgewezen.
2.12.
De kantonrechter ziet wel voldoende grond om de subsidiaire reconventionele vordering van de gemeente toe te wijzen, waarin de gemeente eist dat [persoon A] veroordeeld wordt om de woonwagenstandplaats binnen 30 dagen na de datum van dit vonnis te verlaten, geheel te ontruimen en ontruimd te houden en ter vrije beschikking te stellen aan de gemeente. Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft [persoon A] immers de huur niet voortgezet op grond van artikel 7:268 BW en is ook niet voor recht verklaard dat hij eerste rechthebbende is op de woonwagenstandplaats. Dit betekent dat de huurovereenkomst is beëindigd twee maanden na het overlijden van [persoon C] (artikel 7:268 lid 6 BW). [persoon A] verblijft hierdoor zonder recht of titel op de woonwagenstandplaats, zodat de door de gemeente gevorderde ontruiming wordt toegewezen. De gevorderde dwangsom wordt zoals geëist toegewezen.
[persoon A] moet de openstaande huur betalen
2.13.
De gemeente eist tevens dat [persoon A] veroordeeld wordt om de openstaande huurverplichtingen te betalen. De kantonrechter is van oordeel dat [persoon A] op grond van artikel 7:268 lid 5 BW verplicht is om de openstaande huur te betalen, omdat hij ten onrechte een beroep heeft gedaan op artikel 7:268 lid 2 BW maar wel gebruik heeft gemaakt van de woonwagenstandplaats. [persoon A] heeft tegen de verschuldigdheid van huurgelden geen verweer gevoerd en gesteld dat hij altijd de huur betaald heeft, maar dat de gemeente deze zelf heeft teruggestort. Tegen deze achtergrond wordt [persoon A] veroordeeld om de huur te betalen vanaf juni 2023 tot het moment dat hij de woonwagenstandplaats heeft verlaten en ontruimd.
Proceskosten
2.14.
[persoon A] moet de proceskosten betalen, omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten in conventie aan de kant van de gemeente op € 408,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 204,-). In reconventie worden deze kosten aan de kant van de gemeente begroot op € 204,- aan salaris voor de gemachtigde (0,5 x 2 punten x € 204,-). Voor kosten die de gemeente maakt na deze uitspraak moet [persoon A] een bedrag betalen van € 102,-. Dat is in totaal € 714,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente wordt toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.15.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [persoon A] om de woonwagenstandplaats uiterlijk binnen 30 dagen na de datum van dit vonnis met al degenen die en al hetgeen zich daarin of daarop bevinden of bevindt (in het bijzonder de woonwagen) te verlaten, geheel te ontruimen en ontruimd te houden en ter vrije beschikking te stellen aan de gemeente, met de verplichting tot het betalen van een dwangsom van € 50,- voor iedere dag dat [persoon A] op de aangegeven datum niet aan het voornoemde heeft voldaan, met een maximum van € 5.000,-;
3.2.
veroordeelt [persoon A] tot het betalen van de openstaande huurverplichtingen vanaf juni 2023 tot en met het moment dat [persoon A] de woonwagenstandplaats heeft verlaten en ontruimd en ter vrije beschikking heeft gesteld aan de gemeente;
3.3.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, die aan de kant van de gemeente worden begroot op € 714,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere dat door partijen is geëist af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken.
31688

Voetnoten

1.Zaaknummer: 10325610 VV EXPL 23-6
2.In artikel 7:268 lid 2 BW staat dat dit verzoek binnen zes maanden moet zijn ingediend na het overlijden van de huurder.
3.Beleidsregels over de toewijzing van woonwagenstandplaatsen gemeente Dordrecht van 16 mei 2023.