3.1.Waar moet de rechtbank op beslissen?
3.1.1.Deze zaak heeft een verdrietige achtergrond. Na het overlijden van een nog jonge moeder was niet in het gezag over [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] voorzien. De GI is vervolgens met de voorlopige voogdij belast. In deze procedure moet beslist worden over de definitieve voogdij over de minderjarigen. Oma (mz) en de GI enerzijds en (stief)vader anderzijds hebben hierover verschillende ideeën.
3.1.2.In de zaak met kernmerk C/10/666830 verzocht de raad aanvankelijk (stief)vader te benoemen tot voogd over [kind 1] en [kind 2] en oma (mz) te benoemen tot voogd over [kind 3] en [kind 4] . De raad heeft dit verzoek gewijzigd, in die zin dat hij wil dat de GI benoemd wordt tot voogd over [kind 1] en [kind 2] . Voor [kind 3] en [kind 4] ziet de GI nog steeds oma (mz) als de beoogde voogd.
3.1.3.In de zaak met kenmerk C/10/673749 heeft (stief)vader verzocht om hem (i) met het ouderlijk gezag dan wel (ii) met de voogdij over de minderjarigen te belasten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van (stief)vader toegelicht dat het verzoek zo gelezen moet worden dat daarin ook verzocht wordt om de vervangende toestemming voor erkenning voor [kind 3] en [kind 4] te regelen. Als de rechtbank dit verzoek niet inleest, dan wordt verzocht de zaak aan te houden, zodat het verzoek op dit punt kan worden aangevuld.
Kunnen de verzoeken in behandeling worden genomen?
3.1.4.De rechtbank zal eerst stilstaan bij de vraag of de verzoeken in behandeling kunnen worden genomen. De wet stelt hieraan namelijk bepaalde eisen. Op grond van artikel 1:253g van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet, als van de ouders diegene overlijdt die het gezag over hun minderjarige kinderen alleen uitoefent, de overlevende ouder of een derde met het gezag over deze minderjarigen worden belast. Het verzoek om de overlevende ouder met het gezag te belasten wordt slechts afgewezen als de rechter oordeelt dat het belang van de minderjarige zich tegen inwilliging van dat verzoek verzet.
Op grond van het tweede lid kan het verzoek worden ingediend door de raad voor de kinderbescherming, de overlevende ouder of de rechter beslist ambtshalve.
3.1.5.Artikel 1:253g lid 2 BW bepaalt dat de raad een verzoek mag indienen om te voorzien in het gezag. Dit betekent dus dat de raad ontvankelijk is in zijn verzoek.
3.1.6.Voor de positie van (stief)vader is het volgende van belang. Volgens de advocaat moet (stief)vader worden gezien als ‘de overlevende ouder’ als bedoeld in lid 2. De rechtbank volgt de advocaat hierin niet. Onder ‘de overlevende ouder’ moet naar het oordeel van de rechtbank worden verstaan de ouder zoals bepaald in de artikelen 1:198 en 1:199 BW. De rechtbank stelt vast dat (stief)vader niet juridisch vader is van de minderjarigen op grond van artikel 1:199 BW. Om die reden kan hij niet gekwalificeerd worden als ‘overlevende ouder’ in de zin van artikel 1:253g lid 2 BW. Dit betekent dat (stief)vader niet-ontvankelijk is in zijn onder (i) genoemde verzoek tot het verkrijgen van het gezag over de minderjarigen.
3.1.7.De rechtbank volgt de advocaat ook niet in zijn standpunt dat in het verzoek moet worden ingelezen dat verzocht wordt om vervangende toestemming voor erkenning van [kind 3] en [kind 4] . Weliswaar vult de rechtbank op grond van artikel 25 Rv de rechtsgronden ambtshalve aan, maar daarvoor is wel noodzakelijk dat verzoeker de feitelijke gronden aanvoert die moeten leiden tot een bepaald rechtsgevolg. De rechtbank constateert dat het verzoekschrift enkel inhoudt dat (stief)vader wordt belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen. Dat is onvoldoende om over te gaan tot aanvulling van de rechtsgronden. Daarbij neemt de rechtbank artikel 278 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) in aanmerking, waarin is opgenomen dat het verzoekschrift een duidelijke omschrijving van het verzoek bevat, alsmede de gronden waarop het berust. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning dan ook een geheel nieuw verzoek dat pas tijdens de mondelinge behandeling is gedaan. Daarmee is sprake van een vermeerdering van het verzoek in de zin van artikel 283 Rv. De rechtbank acht deze vermeerdering tijdens de mondelinge behandeling gelet op het voorgaande en vanwege het late moment in de procedure in strijd met de eisen van de goede procesorde.
3.1.8.De advocaat van (stief)vader heeft tijdens de mondelinge behandeling (subsidiair) verzocht het verzoek aan te houden. Hierdoor zou het verzoek nog kunnen worden aangevuld. De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 20 Rv de plicht heeft te waken voor onredelijke vertraging van de procedure. Aanhouding van het verzoek acht de rechtbank, mede gelet op de spoedeisende aard van de voorliggende verzoeken, ook in strijd met de eisen van de goede procesorde. Er is immers snel duidelijkheid nodig over wie er beslissingen mag nemen over de minderjarigen. De rechtbank zal de mondelinge behandeling dus niet aanhouden en laat dat wat de advocaat van (stief)vader heeft aangevoerd over de erkenning dan ook buiten beschouwing.
3.1.9.Dan resteert het onder (ii) genoemde verzoek van (stief)vader om hem te benoemen tot voogd over de minderjarigen. De rechtbank begrijpt het verzoek zo dat hij zich hierbij baseert op artikel 1:295 BW in combinatie met artikel 1:299 BW. Op grond van artikel 1:295 BW benoemt de rechtbank een voogd over alle minderjarigen, die (a) niet onder ouderlijk gezag staan en (b) waarbij niet op wettige wijze in de voogdij is voorzien. Op grond van artikel 1:299 BW benoemt de rechtbank de voogd op verzoek van (c) onder meer belanghebbenden en bloedverwanten. De rechtbank zal hierna toetsen of aan de voorwaarden (a), (b) en (c) is voldaan.
3.1.10.Eerder is al overwogen dat de minderjarigen niet onder ouderlijk gezag staan. Aan voorwaarde (a) is dus voldaan.
3.1.11.De minderjarigen staan op dit moment onder de voorlopige voogdij van de GI. Dit is een overbruggingsmaatregel voor de situatie dat minderjarigen niet onder het wettelijk vereiste gezag staan of dit gezag niet over hen wordt uitgeoefend (zie artikel 1:241 BW). Naar haar aard is het dus een tijdelijke maatregel. Het afwijkende karakter van deze vorm van voogdij blijkt ook uit artikel 1:306a BW, waarin is bepaald dat de 'gewone' bepalingen over de voogdij (artikel 1:280 tot en met 377 BW) niet op de voorlopige voogdij van toepassing zijn. Dit betekent dat ook aan voorwaarde (b) is voldaan, omdat op dit moment nog niet op wettige wijze in de voogdij is voorzien.
3.1.12.De rechtbank is tot slot van oordeel dat (stief)vader dit verzoek kan doen op grond van artikel 1:299 BW, zodat ook aan voorwaarde (c) is voldaan. Uit de stukken en de toelichting daarop tijdens de mondelinge behandeling is namelijk gebleken dat (stief)vader bijna tien jaar deel uitmaakte van het gezin van moeder en de minderjarigen, zodat tussen hem en de minderjarigen sprake is van ‘family life’ in de zin van artikel 8 EVRM. De rechtbank is dan ook van oordeel dat (stief)vader kwalificeert als belanghebbende in de zin van artikel 1:299 BW. Ten overvloede wordt overwogen dat (stief)vader als biologisch vader van [kind 3] en [kind 4] ook bloedverwant is van hen, zodat hij ook op basis van die hoedanigheid dit verzoek met betrekking tot [kind 3] en [kind 4] kan doen.
3.1.13.Het voorgaande betekent dat de rechtbank hierna de verzoeken van de raad én
het verzoek van (stief)vader voor zover dat ziet op zijn verzoek onder (ii) om de voogdij over de minderjarigen, inhoudelijk zal beoordelen.
3.1.14.Bij de vraag wie als voogd moet worden benoemd over de minderjarigen komt het aan op een belangenafweging, waarbij de belangen van de minderjarigen leidend zijn.
3.1.15.De rechtbank stelt voorop dat het plotselinge overlijden van de moeder van de minderjarigen een erg ingrijpende gebeurtenis is voor alle betrokkenen. (Stief)vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij hierdoor verward was en veel emoties had, waardoor hij niet altijd de juiste keuzes maakte. De rechtbank kan zich dit goed voorstellen. Tegelijkertijd moet de rechtbank kijken naar wat de minderjarigen op dit moment nodig hebben.
3.1.16.Uit de stukken en de toelichting tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat over de twee minderjarigen die bij (stief)vader verblijven, zorgen bestaan. Die zorgen zien met name op [kind 2] . Hij is vaak afwezig op school en op dit moment krijgt hij ondersteuning bij het volgen van onderwijs en ook op het gebied van zijn ontwikkeling op sociaal-emotioneel vlak. De GI heeft naar voren gebracht dat voor hem een stevige opvoeder nodig is. Volgens de GI ontbreekt die op dit moment, doordat (stief)vader vanwege zijn werk veel van huis is en hij niet goed kan aansluiten bij wat [kind 2] nodig heeft. Middin is betrokken voor het bieden van opvoedondersteuning aan (stief)vader, maar dit komt niet van de grond doordat hij veel aan het werk is. Zo is hij niet aanwezig geweest bij verschillende overleggen die gaan over de minderjarigen. (Stief)vader heeft tijdens de mondelinge behandeling ook erkend dat hij door zijn werkzaamheden weinig zicht heeft op de oudste twee minderjarigen. Daarbij komt dat gebleken is dat (stief)vader beslissingen neemt die niet altijd in het belang van de minderjarigen zijn. Zo heeft hij, zonder de minderjarigen daarop voor te bereiden, zijn (toenmalige) nieuwe vriendin voorgesteld aan hen. Dit is erg ingrijpend geweest voor de minderjarigen, zo kort na het overlijden van hun moeder. Alle zorgen worden gedeeld door de GI, de raad, oma (mz) en tante (mz).
3.1.17.Ten aanzien van [kind 1] overweegt de rechtbank dat hij binnenkort achttien jaar wordt, als gevolg waarvan de voogdij zal komen te vervallen. Voor hem is nodig dat er een voogd komt die in staat is om hem (ook rondom praktische zaken) nog voor een aantal maanden te begeleiden naar zijn volwassenheid.
3.1.18.Hoewel de rechtbank bij voorkeur de voogdij zou willen neerleggen bij een familielid, ziet de rechtbank daarvoor in de huidige situatie geen mogelijkheden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI belast moet worden met de voogdij over [kind 1] en [kind 2] . De GI wordt als beste in staat geacht om beslissingen over hen te nemen die in hun belang zijn. Er zijn op dit moment te veel zorgen over (stief)vader, die hiervoor zijn besproken. Hierdoor heeft de rechtbank er onvoldoende vertrouwen in dat hij de stevige opvoeder is die [kind 1] en [kind 2] nodig hebben. Namens (stief)vader is aangevoerd dat de nodige ondersteuning ook kan komen door het uitspreken van een ondertoezichtstelling. Nog los van het feit dat een dergelijk verzoek niet voorligt, heeft de GI verklaard dat hiermee niet voorzienbaar is dat de zorgen worden weggenomen. Het probleem ligt namelijk bij (de opvoedvaardigheden van) (stief)vader en zijn beschikbaarheid voor de minderjarigen. Een ondertoezichtstelling lost dit niet op. Er zijn ook geen andere familieleden die de voogdij op zich kunnen nemen. Zo is de biologische vader van [kind 1] en [kind 2] slechts op afstand betrokken bij hen. Ook de voogdij door oma (mz) is niet mogelijk. Nog los van het feit dat er geen bereidverklaring van oma (mz) ligt, heeft zij ook – zo verklaarde zij mooi op zitting – wel plek in haar hart, maar niet in haar woning. Op afstand zou zij niet de stevige opvoedersrol kunnen vervullen die noodzakelijk is, ook omdat de communicatie tussen (stief)vader en oma (mz) niet altijd goed verloopt.
3.1.19.Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het in het belang is van [kind 1] en [kind 2] dat de GI benoemd wordt tot voogd. Het verzoek van de raad wordt daarom toegewezen en het verzoek van (stief)vader wordt afgewezen.
3.1.20.Ten aanzien van de jongste twee minderjarigen bestaan er geen zorgen. Het gaat goed op school en ze krijgen de hulp die ze nodig hebben. Ook biedt oma (mz) aan hen structuur en regelmaat. Omdat [kind 3] en [kind 4] bij haar verblijven, heeft zij het meeste zicht op de minderjarigen en acht de rechtbank haar het meest geschikt om gezagsbeslissingen te nemen. De rechtbank begrijpt de wens van (stief)vader om de voogdij over [kind 3] en [kind 4] te krijgen. Uit de stukken en de toelichting van de GI blijkt echter dat hij niet goed in staat is om aan te sluiten bij de behoeftes van de jongste minderjarigen. De rechtbank noemde hiervoor al dat hij zijn nieuwe partner heeft voorgesteld aan [kind 3] en [kind 4] , terwijl zij daar niet op waren voorbereid. Ook heeft de GI verklaard dat tijdens huisbezoeken bleek dat [kind 3] en [kind 4] op de bank in de woonkamer moesten slapen, terwijl er lege flessen drank om de bank heen stonden. De rechtbank zal daarom beslissen overeenkomstig het gewijzigd verzoek van de raad. Dit betekent dat oma (mz) belast wordt met de voogdij over [kind 3] en [kind 4] . Het verzoek van (stief)vader wordt afgewezen.
3.1.21.Met de beslissing om de GI te belasten met de voogdij over [kind 1] en [kind 2] en oma (mz) met de voogdij over [kind 3] en [kind 4] , eindigt de voorlopige voogdij van rechtswege (artikel 1:241 lid 4 BW).
3.1.22.Tot slot nog het volgende. Gebleken is dat er op dit moment geen contact is tussen (stief)vader en de twee jongste minderjarigen. Dit vindt de rechtbank zeer onwenselijk. De minderjarigen zijn hun moeder verloren en alles op alles moet worden gesteld om te voorkomen dat zij het contact met hun biologische vader verliezen. De rechtbank is van oordeel dat de GI hierin een pro-actievere rol moet nemen. De GI heeft verteld dat zij stappen hebben ondernomen om het contact te faciliteren, maar dat aan (stief)vader te wijten is dat het niet van de grond komt. De rechtbank acht het van belang dat de GI zich meer inspant voor dit contact, bijvoorbeeld door het maken van concrete afspraken die inhouden dat [kind 3] en [kind 4] al dan niet onder begeleiding naar (stief)vader toe gaan. Van (stief)vader wordt op zijn beurt verwacht dat hij zich op alle mogelijke manieren zal inspannen om de band met zijn biologische dochters te onderhouden.