ECLI:NL:RBROT:2024:2918

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
FT EA 24/159 en FT EA 24/160
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurbetalingen en schuldsanering

In deze zaak heeft verzoekster op 6 februari 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b van de Faillissementswet, waarin zij vroeg om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft op 1 maart 2024 uitspraak gedaan. Verzoekster, die onder beschermingsbewind staat, heeft verklaard dat haar inkomsten uit een Participatiewet-uitkering en toeslagen voldoende zijn om de lopende huurbetalingen te voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een bedreigende situatie is, aangezien er een vonnis tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster was uitgesproken. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die met haar kinderen in de huurwoning wil blijven wonen, zwaarder laten wegen dan die van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wilde uitvoeren. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, mits de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De beslissing is genomen door rechter mr. C.G.E. Prenger en is openbaar uitgesproken op 1 maart 2024.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 1 maart 2024
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 6 februari 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 6 februari 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 26 februari 2024.
Ter zitting van 26 februari 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mr. D.A. IJpelaar, werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat);
  • de heer [persoon A] , werkzaam bij Gerechtsdeurwaarderskantoor Flanderijn, namens Stichting Woonbron, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).
De heer [persoon A] , werkzaam bij Gerechtsdeurwaarderskantoor Flanderijn heeft namens verweerster voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De advocaat heeft op 26 februari 2024 aanvullende stukken aan de rechtbank toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 20 oktober 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij inkomsten heeft uit een Participatiewet-uitkering. Daarnaast ontvangt zij een bedrag van € 315,-- aan huurtoeslag, een bedrag van
€ 123,-- aan zorgtoeslag en een bedrag van € 609,-- aan kindgebonden budget. Deze inkomsten zijn voldoende om de lopende huurtermijnen te voldoen. Op 15 november 2023 is ten aanzien van verzoekster beschermingsbewind uitgesproken. De advocaat heeft ter zitting meegedeeld dat de huur over de maand december 2023 niet is voldaan, omdat de bankrekeningen van verzoekster pas in januari 2024 zijn gekoppeld en de beschermingsbewindvoerder pas vanaf dat moment betalingen kon verrichten. De advocaat heeft ter zitting meegedeeld dat er voldoende saldo is om de huur over de maand december 2023 te voldoen. De advocaat heeft na afloop van de zitting een betalingsbewijs toegezonden waaruit blijkt dat de huur over de maand december 2023 op 26 februari 2024 is voldaan. De huur over de maand maart 2024 wordt automatisch geïncasseerd op de eerste van de maand. De beschermingsbewindvoerder heeft op 26 februari 2024 schriftelijk bevestigd dat er voldoende saldo op de beheerrekening staat om deze automatische incasso op 1 maart 2024 te kunnen laten slagen.

3.Het verweer

Verweerster heeft geen inzicht gekregen in de financiële situatie van verzoekster en heeft er wegens gebrek aan informatie geen vertrouwen in dat de toekomstige verschuldigde gebruiksvergoedingen betaald zullen blijven worden. Wel staat vast dat verzoekster geen enkel bedrag heeft afgelost op de betalingsachterstand. De achterstand bedraagt nu meer dan € 6.000,--. Een batig saldo van circa € 2.100,-- met betrekking tot twee afrekeningen servicekosten is eerder met de huurachterstand verrekend. Er zijn door verzoekster zelf geen bedragen afgelost. Verweerster stelt zich dan ook op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 20 oktober 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 29 januari 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 14 februari 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij met haar kinderen in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 20 oktober 2023 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster staat sinds 15 november 2023 onder beschermingsbewind. Haar financiële situatie is stabiel. Zij ontvangt inkomsten uit een Participatiewet-uitkering en huur- en zorgtoeslag, alsmede kindgebonden budget. Deze inkomsten zijn voldoende om de lopende huurtermijnen te voldoen. De huur over de maand december 2023 is op 26 februari 2024 voldaan en de huur van de maand maart 2024 zal op de eerste van de maand automatisch worden geïncasseerd. De beschermingsbewindvoerder heeft schriftelijk bevestigd dat er voldoende saldo op de beheerrekening aanwezig is om de automatisch incasso van de huurbetaling over de maand maart 2024 te laten slagen. Ter zitting is bevestigd dat het dossier op korte termijn zal worden doorgeleid aan de Kredietbank om een minnelijk aanbod aan de schuldeisers voor te bereiden. Indien het aanbod niet slaagt, zal ofwel de Kredietbank, ofwel de beschermingsbewindvoerder, tijdig een verzoekschrift ex artikel 287 a Fw of tot toepassing van de wsnp kunnen indienen. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 20 oktober 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
6 februari 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2024.