ECLI:NL:RBROT:2024:2917

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
FT EA 24/100 en FT EA 24/101 en FT EA 24/102 en FT EA 24/103
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurbetalingen en schuldsanering

In deze zaak hebben verzoekers op 23 januari 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft op 1 maart 2024 uitspraak gedaan. Verzoekers, een echtpaar, hebben aangegeven dat de inkomsten van verzoeker, die als zelfstandige werkt, voldoende zijn om de lopende huurbetalingen te voldoen. De huurachterstand was opgelopen, maar verzoeker heeft recentelijk huurbetalingen gedaan en is bezig met een schuldhulpverleningstraject via Zuidweg en Partners. Verweerster, stichting Woonstad Rotterdam, heeft zich verzet tegen het verzoek, omdat er eerder al ontruimingen zijn aangekondigd en de huurachterstand is toegenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie voor verzoekers, aangezien er een vonnis tot ontruiming was. De rechtbank heeft de belangen van verzoekers zwaarder laten wegen dan die van verweerster, en heeft de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, mits de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar zij kunnen in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
[nummer 3] – [nummer 4]
uitspraakdatum: 1 maart 2024
[verzoeker 1]
en
[verzoeker 2]
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 23 januari 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 24 januari 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 26 februari 2024.
Ter zitting van 26 februari 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mr. D.A. IJpelaar, werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat).
Verzoekster is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Verzoeker heeft ter zitting meegedeeld ook namens verzoekster het woord te voeren.
Mevrouw [persoon A] , werkzaam bij GGN Mastering Credit B.V., heeft namens stichting Woonstad Rotterdam (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden. In het verweerschrift is meegedeeld dat er namens verweerster niemand ter zitting zal verschijnen.
De advocaat heeft op 26 februari 2024 en op 28 februari 2024 aanvullende stukken aan de rechtbank toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 12 december 2019 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij werkzaam is als zelfstandige. Hij heeft voldoende opdrachten. Zijn netto maandinkomsten bedragen circa € 3.000,-- per maand. Verzoekster werkt niet. De inkomsten van verzoeker zijn voldoende om de maandelijkse huurtermijnen van € 1.025,46 te voldoen. Verzoeker heeft zich gewend tot Zuidweg en Partners om een oplossing voor zijn schulden te vinden. Verzoeker heeft inmiddels alle benodigde papieren bij Zuidweg en Partners aangeleverd en een schuldenoverzicht gemaakt. De advocaat heeft ter zitting meegedeeld contact te hebben gehad met Zuidweg en Partners. De schulden worden op dit moment geïnventariseerd, waarna het schuldhulpverlenings-traject zal worden doorlopen. Zuidweg en Partners heeft aan de advocaat meegedeeld dat een periode van zes maanden voldoende is om het minnelijke traject te doorlopen. De advocaat heeft na afloop van de zitting een betalingsbewijs toegezonden, waaruit blijkt dat de huur over de maand februari 2024 op 23 februari 2024 is voldaan en de huur van de maand maart 2024 op 26 februari 2024 is voldaan. Verzoeker is ervan doordrongen dat hij de lopende huurtermijnen vóór de eerste van de maand dient te voldoen.

3.Het verweer

Verweerster stelt zich op het standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen. De ontruiming is reeds vier maal eerder aangezegd. Telkens worden de gemaakte afspraken door verzoekers niet nagekomen. De huurachterstand is na het vonnis van de kantonrechter van 12 december 2019 opgelopen van € 3.754,86 naar € 6.734,67. Verweerster heeft er geen vertrouwen dat gemaakte afspraken worden nagekomen en lopende huurtermijnen op tijd worden voldaan.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekers een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 12 december 2019 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers en een kopie van het exploot van 27 december 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 6 februari 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekers, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekers enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekers bestaat erin dat zij in de huurwoning kunnen blijven wonen, tezamen met hun minderjarige kinderen, en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekers kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 12 december 2019 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker is werkzaam als zelfstandige en heeft ter zitting verklaard dat hij voldoende inkomsten heeft. Verzoeker heeft stukken van de boekhouder overgelegd waaruit blijkt dat hij de afgelopen twee maanden per maand ca. 5.000,- (bruto)winst heeft gegenereerd met zijn onderneming. Uit de prognose van de boekhouder blijkt, dat de verwachting is dat dit zal doorzetten. Hiermee heeft verzoeker voldoende aannemelijk gemaakt dat hij, gezamenlijk met verzoekster (met wij hij in gemeenschap van goederen is gehuwd), over voldoende inkomsten beschikt om de maandelijkse, lopende huurtermijnen van € 1.025,46 te voldoen. Tevens zou verzoeker hiermee in staat moeten zijn een kleine reserve op te bouwen, voor als niet alle facturen van de opdrachtgevers tijdig worden voldaan De huur over de maand februari 2024 is op
23 februari 2024 voldaan en de huur over de maand maart 2024 is op 26 februari 2024 voldaan. Ter zitting is bevestigd dat er prioriteit zal worden gegeven aan de huurbetalingen en dat Zuidweg en Partners doende is om de schuldenlast te inventariseren. Zuidweg en Partners is alleen met verzoeker een schuldhulpverleningsovereenkomst aangegaan. Nu verzoekers in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, gaat de rechtbank ervan uit dat ook de schulden van verzoekster (voor zover dit andere schulden betreft dan die van verzoeker) in het schuldhulpverleningstraject worden meegenomen. Na inventarisatie zal het schuldhulpverleningstraject worden doorlopen. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kunnen verzoekers te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 12 december 2019 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 24 januari 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2024.