ECLI:NL:RBROT:2024:2915

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
FT EA 24/86 en FT EA 24/87
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurbetalingen

In deze zaak heeft verzoekster op 18 januari 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft op 26 februari 2024 een zitting gehouden, waarbij verzoekster niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door schuldhulpverlening. Verweerster, Stichting 3B-Wonen, heeft een verweerschrift ingediend en was ook niet ter zitting aanwezig. De rechtbank heeft op 1 maart 2024 aanvullende stukken ontvangen van de schuldhulpverlening. Verzoekster had op dat moment geen inkomsten, maar er was een Ziektewetuitkering aangevraagd en een verzoek tot onderbewindstelling in voorbereiding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een bedreigende situatie is voor verzoekster, aangezien er een ontruimingsvonnis was uitgesproken. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven, afgewogen tegen de belangen van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de voorlopige voorziening toe te wijzen, onder voorwaarden, en heeft verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De beslissing houdt in dat de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis wordt opgeschort voor de duur van zes maanden, mits de huurtermijnen tijdig worden voldaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 6 maart 2024
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 18 januari 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het tussenvonnis van deze rechtbank van 18 januari 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 26 februari 2024.
Ter zitting van 26 februari 2024 is verschenen en gehoord:
- mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Verder financiële Zorgverlening (hierna: schuldhulpverlening).
Verzoekster is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
[persoon B] , werkzaam bij GGN Mastering Credit B.V., heeft namens
Stichting 3B-Wonen (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden. In dit verweerschrift is tevens aangegeven dat namens verweerster niemand ter zitting zal verschijnen.
Op 1 maart 2024 heeft schuldhulpverlening nadere stukken aan de rechtbank toegezonden. De rechtbank heeft verweerster tot uiterlijk 5 maart 2024 de gelegenheid gegeven hier op te reageren.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 29 november 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat verzoekster niet aanwezig is, omdat zij paniekaanvallen heeft. Ook maatschappelijk werk, die verzoekster heeft geadviseerd niet naar de zitting te gaan, is niet ter terechtzitting verschenen. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat de situatie van verzoekster niet stabiel is. Verzoekster had ten tijde van de zitting geen inkomsten. Schuldhulpverlening heeft vervolgens na de zitting op 1 maart 2024 nadere stukken aan de rechtbank toegestuurd. Met ingang van 16 februari 2024 is er volgens schuldhulpverlening een Ziektewetuitkering aangevraagd. Daarnaast is verzoekster ermee akkoord dat beschermingsbewind wordt aangevraagd. Een akkoordverklaring is aan de rechtbank toegezonden. Het verzoek tot onderbewindstelling zal zo spoedig mogelijk bij de rechtbank worden ingediend. Daarnaast heeft stichting Noodhulp Lansingerland een bedrag van € 1.424,96 (twee maanden huur) aan de gemachtigde van verweerster overgemaakt. Deze betaling is bedoeld voor de huurbetaling van de maand april 2024 en één maand achterstand. De volgende huurbetaling dient eind april 2024 plaats te vinden. Verzoekster heeft zelf op 4 januari 2024, 25 januari 2024 en 23 februari 2024 een betaling van € 712,58 aan verweerster gedaan. Schuldhulpverlening gaat er van uit dat voor de maand mei de aanvraag van de Ziektewetuitkering is afgerond en toegekend en het beschermingsbewind ten aanzien van verzoekster is uitgesproken. De opvolgende huurbetalingen (van mei en verder) zijn daarmee gewaarborgd, aldus schuldhulpverlening.

3.Het verweer

Verweerster stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen. Verzoekster komt al jaren de huurverplichtingen niet goed na. De huurachterstand is na het vonnis van de kantonrechter van 29 november 2023 verder opgelopen van € 6.213,74 naar
€ 8.351,48. Verzoekster is pas op 4 januari 2024 weer begonnen met het betalen van de lopende huur. Eerder getroffen betalingsregelingen zijn niet nagekomen. Bovendien is niet gebleken dat er sprake is van voldoende waarborgen om de lopende huurtermijnen te voldoen. Enkel de opmerking in het verzoekschrift dat er een noodfonds is aangeschreven om twee maanden huur te voldoen, is niet voldoende. Verweerster heeft geen vertrouwen in stipte betaling van de komende lopende huurverplichtingen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 29 november 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 28 december 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 23 januari 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 29 november 2023 ten uitvoer kan leggen.
De rechtbank merkt op dat zowel verzoekster als de haar ondersteunende instanties heel laat in actie lijken te zijn gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is met de aanvullend overgelegde stukken echter voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen wel kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft een noodfonds toegekend gekregen en een Ziektewetuitkering aangevraagd per 16 februari 2024. Daarnaast zal een verzoek tot onderbewindstelling worden ingediend bij de rechtbank. De lopende huurtermijnen zijn voldaan tot april 2024. Verzoekster krijgt thans hulp van diverse instanties om haar situatie te stabiliseren en er zijn positieve ontwikkelingen in gang gezet. Met behulp van beschermingsbewind danwel schuldhulpverlening moet verzoekster in staat zijn om binnen viereneenhalve maand (de periode die nog resteert na het uitspreken van het tussenvonnis) een schuldhulpverleningstraject te doorlopen, een minnelijk aanbod te doen en eventueel versneld een verzoekschrift tot toepassing van de wsnp in te dienen. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 29 november 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan het [adres] te Bergschenhoek, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 18 januari 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.