ECLI:NL:RBROT:2024:2914

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
C/10/652775 / HA ZA 23-150
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling en bestuurdersaansprakelijkheid in een civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2024 uitspraak gedaan in een zaak tussen Link Engineers Bouw B.V. en Svea Finans Nederland B.V. en [persoon A]. Link vorderde betaling van € 12.312,96 van Svea, die zij onverschuldigd had betaald op basis van vervalste facturen. De rechtbank oordeelde dat Link zonder rechtsgrond had betaald, omdat [persoon A] geen werkzaamheden had verricht en de facturen vervalst waren. Svea voerde verweer en stelde dat zij recht had op vergoeding van uitgaven op basis van artikel 6:207 BW, wat de rechtbank ook toekende. De rechtbank oordeelde dat Link de vorderingen tegen Svea moest afwijzen, omdat Svea geen bedrag aan Link verschuldigd was. Ten aanzien van [persoon A] oordeelde de rechtbank dat hij als bestuurder van Timmerbedrijf onrechtmatig had gehandeld door valse facturen op te stellen. De rechtbank heeft [persoon A] veroordeeld tot betaling van de onverschuldigd betaalde bedragen, schadevergoeding en proceskosten aan Link. De vorderingen van Link tegen Svea werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/652775 / HA ZA 23-150
Vonnis van 27 maart 2024
in de zaak van
LINK ENGINEERS BOUW B.V.,
gevestigd in Woerden,
eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. E.M. Hetterscheidt te Utrecht,
tegen

1.SVEA FINANS NEDERLAND B.V.,

gevestigd in Reeuwijk,
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. L.F.P. Coehorst te Utrecht,
2.
[persoon A],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
niet verschenen.
Partijen worden hierna Link, Svea en [persoon A] genoemd. Svea en [persoon A] worden hierna samen ook aangeduid als gedaagden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 7 juni 2023 en de daarin genoemde stukken;
  • de conclusie van antwoord en voorwaardelijke eis in reconventie, met producties 1 tot en met 7;
  • de brief van de rechtbank van 13 september 2023, waarbij partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling;
  • de brief van de rechtbank van 14 december 2023 met een zittingsagenda voor de mondelinge behandeling;
  • de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie, met producties 19 tot en met 21;
  • de spreekaantekeningen van partijen voor de mondelinge behandeling op 18 januari 2024.
1.2.
Tegen [persoon A] is verstek verleend.
1.3.
Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Link is gespecialiseerd in de werving, selectie en detachering van personeel.
2.2.
Svea is een factoringbedrijf. Zij houdt zich bezig met de aankoop en inning van handelsvorderingen van haar klanten op hun debiteuren.
2.3.
[persoon A] is enig aandeelhouder en bestuurder van Timmerbedrijf [Timmerbedrijf A] . (hierna: Timmerbedrijf).
2.4.
Op 7 januari 2020 hebben Svea en Timmerbedrijf een overeenkomst tot koop en levering van handelsvorderingen (hierna: de factoringovereenkomst) gesloten. Op grond van artikel 1 van de factoringovereenkomst kocht Svea handelsvorderingen van Timmerbedrijf.
2.5.
Op 24 december 2020 heeft Link een document genaamd ‘Link Engineers overeenkomst van opdracht’ opgemaakt (hierna: de overeenkomst). In deze overeenkomst staat – voor zover van belang – het volgende:
“LINK ENGINEERS OVEREENKOMST VAN OPDRACHT
De ondergetekenden:
1. De besloten vennootschap Link Engineers B.V. (…),
en
2. De heer [persoon A] , h.o.d.n. Timmerbedrijf [Timmerbedrijf A] . en kantoorhoudende te ( [postcode] ) Rotterdam, aan de [adres] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [KvK-nummer] , (…)
(…)
Te dezer zake rechtsgeldig vertegenwoordigd door
(…)
[persoon A]
Eigenaar (…)”
2.6.
Op 28 februari 2022 is [persoon A] gestart met werkzaamheden voor een project in Delft voor het bouwbedrijf Van Wijnen Dordrecht (hierna: Van Wijnen). Van Wijnen is een opdrachtgever van Link.
2.7.
Op 1 april 2022 heeft Van Wijnen [persoon A] verzocht het werk per direct neer te leggen. Van Wijnen was bereid om [persoon A] nog wel te betalen in de maand april 2022.
2.8.
[persoon A] heeft na 1 mei 2022 geen werkzaamheden meer verricht voor Van Wijnen of voor een andere opdrachtgever van Link.
2.9.
Na 1 mei 2022 heeft Timmerbedrijf de volgende facturen opgesteld en verzonden naar Svea:
Factuurnummer*
Datum
Bedrag
Vervaldatum
1
05-05-2022
€ 2.565,20
05-06-2022
2
13-05-2022
€ 2.565,20
13-06-2022
3
20-05-2022
€ 2.565,20
20-06-2022
4
27-05-2022
€ 2.052,16
27-06-2022
5
03-06-2022
€ 2.565,20
03-07-2022
6
10-06-2022
€ 2.565,20
10-07-2022
7
17-06-2022
€ 2.565,20
17-07-2022
8
17-06-2022
€ 2.565,20
17-07-2022
9
24-06-2022
€ 2.565,20
24-07-2022
10
01-07-2022
€ 2.565,20
01-08-2022
*nummering door de rechtbank
2.10.
Timmerbedrijf heeft de volgende mededeling opgenomen in de facturen 1 tot en met 10:
“Timmerbedrijf [persoon A] maakt gebruik van factoring. Het eigendom van de hierbij gefactureerde vordering (…) is overgedragen aan Svea finans te Reeuwijk. Betaling van deze vordering dient plaats te vinden binnen 30 dagen na dagtekening van de factuur op bankrekening (…) ten name van Svea Finans te Reeuwijk onder vermelding van factuurnummer.”
2.11.
Link heeft in de periode van 2 mei 2022 tot en met 1 juli 2022 door middel van haar geautomatiseerde betalingssysteem de facturen 1 tot en met 5 aan Svea voldaan, een totaalbedrag van € 12.312,96.
2.12.
Op 16 en 23 augustus 2022 heeft Link een brief verzonden naar het e-mailadres van Timmerbedrijf, waarin Link [persoon A] aansprakelijk heeft gesteld en heeft verzocht om het bedrag van € 12.312,96 met kosten aan haar te voldoen.
2.13.
Bij brief van 22 september 2022 heeft Link Svea bericht dat het totaalbedrag van € 12.312,96 onverschuldigd aan haar is betaald. Ook heeft Link Svea verzocht en gesommeerd om uiterlijk 26 september 2022 dit bedrag aan Link te voldoen.
2.14.
Op 20 december 2022 is Timmerbedrijf in staat van faillissement verklaard.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Link vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 12.312,96, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van de ontvangen bedragen, binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat gedaagden in gebreke blijven;
b. voor recht te verklaren dat Link schade heeft geleden en dat gedaagden een wettelijke verplichting tot schadevergoeding hebben jegens Link (zoals bedoeld onder d tot en met j);
c. voor recht te verklaren dat [persoon A] jegens Link onrechtmatig heeft gehandeld en dat sprake is van onbehoorlijk bestuur, waarvoor [persoon A] aansprakelijk is;
d. [persoon A] te veroordelen tot betaling van de door Link geleden vermogensschade in de zin van winstderving bij Van Wijnen, te begroten op € 8.000,00 of een door de rechtbank vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2022 tot de dag van volledige betaling;
e. [persoon A] te veroordelen tot betaling van de door Link geleden winstderving, te begroten op € 5.000,00 of een door de rechtbank vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2022 tot de dag van volledige betaling;
f. [persoon A] te veroordelen tot betaling van € 1.000,00 of een door de rechtbank vast te stellen bedrag in verband met imagoschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2022 tot de dag van volledige betaling;
g. gedaagden hoofdelijk of ieder voor een gedeelte te veroordelen tot betaling van de door Link geleden vermogensschade in de vorm van interne kosten, te begroten op € 7.000,00 of een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2022 tot de dag van volledige betaling;
h.
primairgedaagden hoofdelijk of ieder voor een gedeelte te veroordelen tot betaling van de door Link geleden vermogensschade in de vorm van advocaatkosten, te begroten op € 6.302,89 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2022 tot de dag van volledige betaling;
subsidiairgedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.075,00;
i. indien gedaagden of één van hen aansprakelijk is/zijn maar de hoogte van de schade nog niet kan worden vastgesteld, gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de door Link geleden schade, op te maken bij staat;
j. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, waaronder de werkelijke advocaatkosten van € 6.382,15 of een door de rechtbank vast te stellen bedrag of de advocaatkosten volgens het liquidatietarief, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling, en in de nakosten.
3.2.
Ter zitting heeft Link de vorderingen genoemd in 3.1 onder b en i jegens Svea ingetrokken.
3.3.
Svea voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Link in haar vorderingen of afwijzing van deze vorderingen, met veroordeling van Link, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.5.
Voor het geval de rechtbank in conventie oordeelt dat Svea een bedrag aan Link moet betalen en dat het beroep van verrekening van Svea niet slaagt, vordert Svea in reconventie dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • Link veroordeelt tot betaling van € 12.312,96, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de factuurdata;
  • Link veroordeelt tot betaling van € 12.826,- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente of de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de facturen;
  • Link veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
Link voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Svea in haar vorderingen of afwijzing van deze vorderingen, met veroordeling van Svea in de proceskosten en de nakosten.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Omdat Svea wel in de procedure is verschenen, wordt op grond van artikel 140 lid 3 Rv één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak geldt.
ten aanzien van Svea
vordering a (onverschuldigde betaling)
4.2.
Link stelt zich op het standpunt dat zij € 12.312,96 onverschuldigd aan Svea heeft betaald. Zij heeft namelijk op basis van vervalste facturen geldbedragen aan Svea overgemaakt. Nu deze facturen door [persoon A] zijn vervalst, heeft Link zonder rechtsgrond bedragen aan Svea betaald. Svea meent dat zij het bedrag van € 12.312,96 niet hoeft terug te betalen.
4.3.
Vast staat dat Link het bedrag van € 12.312,96 in vijf delen heeft overgeboekt naar de rekening van Svea op basis van facturen die door Timmerbedrijf zijn verstrekt. Ook is door Link onweersproken gesteld dat deze facturen door [persoon A] zijn vervalst. Bij de facturen waren urenoverzichten gevoegd waarbij de accordering niet afkomstig was van de opdrachtgever van Link. Link heeft onweersproken gesteld dat [persoon A] de handtekening van een medewerker van Van Wijnen heeft geknipt en geplakt op de urenoverzichten. Nu vastgesteld kan worden dat de facturen en urenstaten door [persoon A] vervalst zijn en hij in werkelijkheid geen werkzaamheden heeft verricht, rustte er geen betalingsverplichting op Link. De rechtsgrond voor die betaling is namelijk de verbintenis van Link om Timmerbedrijf te betalen voor de werkzaamheden van [persoon A] , waarbij Timmerbedrijf haar vorderingen op Link heeft gecedeerd aan Svea. Vanaf mei 2022 heeft [persoon A] echter geen werkzaamheden verricht voor Van Wijnen of een andere opdrachtgever van Link. Dit betekent dat Link € 12.312,96 onverschuldigd aan Svea heeft betaald.
beroep op artikel 6:207 BW
4.4.
Svea heeft een beroep gedaan op artikel 6:207 BW. Zij stelt zich op het standpunt dat zij de facturen 6 tot en met 10 ter waarde van € 12.826,- niet van Timmerbedrijf had gekocht indien Link de onverschuldigde betalingen niet had gedaan. Nu Link deze betalingen wel heeft gedaan, heeft zij recht op vergoeding van dit bedrag.
4.5.
Link stelt zich op het standpunt dat Svea onvoldoende heeft onderbouwd welke uitgaven zij precies heeft gedaan en dat haar daardoor geen beroep op artikel 6:207 BW toekomt. Verder betwist Link dat Svea de vorderingen niet zou hebben opgekocht van Timmerbedrijf omdat zij klantlimieten hanteert.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat Svea recht heeft op vergoeding van de door haar gestelde uitgaven en legt dat hieronder uit.
Svea heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat zij geen nieuwe vorderingen koopt indien de betalingstermijn van een eerdere factuur is verstreken zonder dat er een betaling is ontvangen. Link heeft tot vijf keer toe, steeds voor het verstrijken van de betalingstermijn van de facturen 1 tot en met 5, een onverschuldigde betaling gedaan aan Svea. Hierdoor heeft Svea elke keer na het ontvangen van een onverschuldigde betaling een nieuwe factuur van Timmerbedrijf gekocht. Doordat Link de onverschuldigde betalingen heeft gedaan naar aanleiding van de facturen 1 tot en met 5, heeft Svea de facturen 6 tot en met 10 van Timmerbedrijf gekocht ter waarde van € 12.826,-. Dit heeft Svea gedaan in een periode waarin zij redelijkerwijze geen rekening hoefde te houden met een verplichting tot teruggave van de ontvangen bedragen. Link had immers de betalingen gedaan op basis van de facturen 1 tot en met 5 van Timmerbedrijf met ondertekende urenstaten. De kosten in verband met het kopen van de facturen 6 tot en met 10 zijn dan ook uitgaven die Svea niet had gedaan als het onverschuldigd betaalde niet zou zijn ontvangen.
4.7.
Svea heeft haar standpunt dat zij recht heeft op vergoeding van haar uitgaven voldoende onderbouwd door de facturen die zij van Timmerbedrijf heeft gekocht over te leggen. Daartegenover is de enkele stelling van Link dat Svea onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd onvoldoende. Ook de opmerking van Link dat Svea klantlimieten hanteert, kan haar niet baten. Dat Svea klantlimieten hanteert, betekent namelijk niet zonder meer dat Svea nieuwe vorderingen zou blijven kopen op het moment dat de betalingstermijn van een factuur is verstreken en daarop geen betaling is gedaan. Voor zover Link zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat Svea te kwader trouw was en haar daardoor geen beroep op artikel 6:207 BW toekomt, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat Svea te kwader trouw was – nog daargelaten of dit verweer tardief is. Er is namelijk niet gesteld of gebleken dat Svea wist of had moeten weten dat de facturen vervalst waren.
4.8.
Bovendien wist Link – in tegenstelling tot Svea – zelf dat [persoon A] vanaf mei 2022 geen werkzaamheden meer voor Van Wijnen of voor andere opdrachtgevers van Link heeft verricht. Hierdoor wist Link of behoorde Link te weten dat Timmerbedrijf geen facturen meer aan haar kon verzenden. Desondanks heeft Link vijf betalingen gedaan op de facturen en niet aan Svea gecommuniceerd dat [persoon A] geen werkzaamheden meer verrichtte, met als gevolg dat Svea nieuwe facturen van Timmerbedrijf bleef kopen.
4.9.
Het voorgaande betekent dat Svea in beginsel recht heeft op vergoeding van € 12.826,- van Link. Omdat Svea in dit verband een beroep op verrekening doet en slechts een vordering in reconventie heeft ingesteld voor het geval zij iets aan Link moet betalen, ziet de rechtbank aanleiding om de vergoeding van deze uitgaven te beperken tot het bedrag dat Svea dient terug te betalen aan Link uit hoofde van onverschuldigde betaling, namelijk € 12.312,96. Dit betekent dat partijen over en weer niets van elkaar te vorderen hebben.
4.10.
Nu het beroep van Svea op artikel 6:207 BW slaagt en hetzelfde geldt voor haar daarmee samenhangende verrekeningsverweer, behoeven de overige standpunten en verweren van Svea met betrekking tot de vordering van Link genoemd in 3.1 onder a geen inhoudelijke beoordeling.
de vorderingen g en h tegen Svea
4.11.
Link vordert ook veroordeling van Svea tot vergoeding van onderzoeks- en advocaatkosten. Svea stelt zich op het standpunt dat deze vorderingen moeten worden afgewezen.
4.12.
Omdat Svea vanwege haar geslaagde beroep op artikel 6:207 BW en verrekening per saldo geen bedrag uit hoofde van onverschuldigde betaling aan Link verschuldigd is, is zij ook niet gehouden onderzoeks- en advocaatkosten te vergoeden. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat er een andere grond bestaat voor toewijzing van deze kosten. Deze vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
proceskosten
4.13.
Link wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) van Svea. De proceskosten van Svea worden tot op heden vastgesteld op:
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat € 1.572,00 (2,0 punten × tarief € 786,00)
- nakosten €
173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.582,00
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
ten aanzien van [persoon A]
4.15.
Op grond van artikel 139 Rv wordt de vordering ten aanzien van de gedaagde tegen wie verstek is verleend, toegewezen, tenzij die vordering de rechtbank onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De rechtbank zal met in achtneming hiervan de vorderingen ten aanzien van [persoon A] beoordelen.
vordering a
4.16.
De vordering genoemd in 3.1 onder a jegens [persoon A] komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Het gevorderde zal daarom met inachtneming van wat hierna wordt overwogen worden toegewezen.
4.17.
Anders dan Link primair heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat Link de overeenkomst is aangegaan met Timmerbedrijf en niet met [persoon A] in privé. Dit volgt uit het feit dat bij de omschrijving van de partijen in de overeenkomst het KvK-nummer van Timmerbedrijf is opgenomen en uit het feit dat bij het ondertekeningsblok is opgenomen dat de opdrachtnemer te dezer zake rechtsgeldig vertegenwoordigd wordt door [persoon A] met daarbij de functieaanduiding van eigenaar. Het voorgaande past niet bij het aangaan van een overeenkomst door een natuurlijk persoon.
4.18.
Als een rechtspersoon, in deze zaak Timmerbedrijf, onrechtmatig heeft gehandeld, is het uitgangspunt dat alleen de rechtspersoon aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden kan ook de bestuurder van de rechtspersoon aansprakelijk zijn op grond van onrechtmatige daad, namelijk als de bestuurder van die benadeling een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dat is bijvoorbeeld het geval indien er sprake is van zeer ernstig verwijtbaar handelen van de bestuurder dat kan worden beschouwd als een misdrijf of dat dicht tegen de kwalificatie misdrijf aanzit.
4.19.
Link stelt (subsidiair) terecht dat [persoon A] in zijn hoedanigheid van enig bestuurder van Timmerbedrijf zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. [persoon A] heeft– zoals onder 4.3 is vastgesteld – valse facturen en urenstaten opgesteld, waardoor Link zonder rechtsgrond geldbedragen aan Svea heeft betaald. Het vervalsen van een handtekening op urenstaten is een misdrijf, te meer in een situatie waarin de op de urenstaten vermelde werkzaamheden niet zijn verricht.
[persoon A] kan dan ook van de benadeling van Link een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt. De conclusie is dat [persoon A] als bestuurder van Timmerbedrijf onrechtmatig heeft gehandeld jegens Link en aansprakelijk is voor de daardoor veroorzaakte schade van Link.
4.20.
De door Link gevorderde dwangsom wordt afgewezen, omdat in artikel 611a Rv is bepaald dat een dwangsom niet kan worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom.
vordering b
4.21.
De vordering genoemd in 3.1 onder b zal de rechtbank afwijzen, omdat Link geen voldoende belang in de zin van artikel 3:303 BW heeft bij toewijzing van deze verklaring voor recht naast een beoordeling van de tegen [persoon A] ingestelde vorderingen tot schadevergoeding.
vorderingen c en d
4.22.
De vorderingen genoemd in 3.1 onder c en d komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Deze vorderingen zullen dan ook worden toegewezen.
vorderingen e, f en g
4.23.
De rechtbank zal de vorderingen genoemd in 3.1 onder e, f en g afwijzen. Link heeft haar stelling dat zij schade heeft geleden wegens winstderving anders dan in relatie tot Van Wijnen of wegens aantasting van haar eer en goede naam onvoldoende onderbouwd. Ook de gestelde vermogensschade in de zin van interne onderzoekskosten heeft Link onvoldoende onderbouwd. Link heeft onvoldoende gemotiveerd dat het redelijk was om deze kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid te maken en dat het gevorderde bedrag redelijk is, mede gelet op het feit dat [persoon A] zijn onrechtmatige handelen volgens Link niet heeft bestreden in zijn gesprek met Link op 12 juli 2022.
vordering h (buitengerechtelijke kosten)
4.24.
Link vordert ook vergoeding van de feitelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten. De rechtbank zal deze vordering afwijzen. Allereerst merkt de rechtbank op dat Link voor een deel kosten vordert voor buitengerechtelijke werkzaamheden in relatie tot Svea en niet [persoon A] . Deze kosten kunnen al om die reden niet voor rekening komen van [persoon A] . Voor het overige heeft Link niet gemotiveerd gesteld dat het redelijk was om deze buitengerechtelijke kosten te maken en dat de hoogte van het gevorderde bedrag redelijk is.
Subsidiair vordert Link buitengerechtelijke incassokosten op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). In dit geval is de vordering gegrond op onrechtmatige daad. Het Besluit is daarop niet van toepassing. De rechtbank beoordeelt de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom aan de hand van het Rapport BGK-integraal. De rechtbank zal de subsidiaire vordering toewijzen omdat deze de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt, gelet op het toe te wijzen bedrag aan hoofdsom toegewezen tot een bedrag van € 778,13.
vordering i
4.25.
De rechtbank zal de vordering genoemd in 3.1 onder i afwijzen omdat Link haar stelling dat zij meer schade heeft geleden dan wordt gevorderd onvoldoende heeft onderbouwd.
vordering j (werkelijke proceskosten)
4.26.
De rechtbank zal de primaire vordering genoemd in 3.1 onder j afwijzen. Voor toewijzing van de werkelijke proceskosten is slechts plaats in buitengewone omstandigheden. Daarbij moet worden gedacht aan gevallen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Hiervan kan sprake zijn als de gedaagde zijn verweer baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Gelet op het recht op toegang tot de rechter zoals dat is neergelegd in onder meer artikel 6 van het EVRM is een zekere terughoudendheid bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen gepast. De rechtbank oordeelt dat van buitengewone omstandigheden zoals hiervoor bedoeld, mede gelet op de in acht te nemen terughoudendheid, niet is gebleken. Daarbij is van belang dat [persoon A] niet is verschenen en zich dus niet heeft verweerd tegen de vorderingen. De werkelijke proceskosten zijn daarom niet toewijsbaar. De proceskosten zullen overeenkomstig het liquidatietarief worden berekend (zie 4.27).
proceskosten
4.27.
[persoon A] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) van Link. Aangezien een deel van de gevorderde bedragen wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van Link op basis van het toegewezen bedrag. De proceskosten van Link worden begroot op:
- dagvaarding € 107,99
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat € 2.428,00 (2,0 punten × tarief € 1.214,00)
- nakosten €
173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 5.545,99
4.28.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie
4.29.
Svea heeft haar eis in reconventie voorwaardelijk ingesteld. Uit de beslissing in conventie vloeit voort dat de voorwaarden waaronder deze vordering is ingesteld, niet zijn vervuld, waardoor de rechtbank niet toekomt aan de beoordeling van deze vordering.
4.30.
Aangezien geen van de partijen als de in het ongelijk te stellen partij kan worden beschouwd, zal de rechtbank de proceskosten compenseren in die zin dat Link en Svea ieder hun eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
ten aanzien van Svea
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Link in de proceskosten, aan de zijde van Svea tot op heden begroot op € 4.582,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Link niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Link € 92,00 extra aan Svea betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
veroordeelt Link in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan,
5.4.
verklaart 5.2 en 5.3 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
ten aanzien van [persoon A]
5.5.
veroordeelt [persoon A] om € 12.312,96 aan Link te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dagen waarop hij de bedragen van de facturen 1 tot en met 5 heeft ontvangen tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [persoon A] om € 8.000,00 aan Link te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW hierover met ingang van 1 december 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt [persoon A] om € 778,13 aan Link te betalen aan buitengerechtelijke kosten,
5.8.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, aan de zijde van Link tot op heden begroot op € 5.545,99, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Link niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [persoon A] € 92,00 extra aan Link betalen, plus de kosten van betekening,
5.9.
veroordeelt [persoon A] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als genoemd in 5.8 als deze niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan,
5.10.
verklaart de veroordelingen van [persoon A] uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in voorwaardelijke reconventie
5.12.
verstaat dat de vordering geen behandeling behoeft;
5.13.
compenseert de proceskosten, in die zin dat Link en Svea ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Vaz en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024. [1]

Voetnoten

1.3687/3194