ECLI:NL:RBROT:2024:2911

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
71/029057-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van schuldwitwassen met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 15 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van schuldwitwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich gedurende een langere periode schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van grote contante geldbedragen en luxe goederen, terwijl zij had moeten vermoeden dat deze geldbedragen een illegale herkomst hadden. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], werd bijgestaan door haar raadsman mr. L.J.B.G. van Kleef. De officier van justitie, mr. P.J.A. Huttenhuis, had een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een taakstraf van 150 uur op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden en een proeftijd van 1 jaar.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele feiten, waaronder het ten laste gelegde witwassen van een geldbedrag van € 43.000,-, maar achtte het medeplegen van schuldwitwassen wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had toegang tot aanzienlijke contante bedragen en luxe goederen, maar kon de herkomst daarvan niet voldoende verklaren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich had moeten realiseren dat de herkomst van het geld verdacht was, vooral gezien de criminele activiteiten van haar echtgenoot. De rechtbank oordeelde dat de verdachte had weggekeken van de illegale herkomst van het geld en dat dit een ernstige bedreiging voor de legale economie vormt.

De rechtbank verklaarde het geldbedrag van € 78.700,- verbeurd, terwijl het bedrag van € 43.000,- werd teruggegeven aan de medeverdachte. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de gevolgen daarvan voor de verdachte, die niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond de opgelegde straffen passend gezien de ernst van de feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 71/029057-22
Datum uitspraak: 15 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
raadsman mr. L.J.B.G. van Kleef, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P.J.A. Huttenhuis heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, met partiële vrijspraak voor witwassen van het geldbedrag van € 43.000 onder feit 2;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uur met aftrek van voorarrest, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren, en tot een geldboete van € 20.000,-.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feiten 1, 3 en 4
Feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte een aandeel heeft gehad in de ten laste gelegde geldoverdrachten. De verdachte zal van dat feit worden vrijgesproken.
Feiten 3 en 4
Op 1 februari 2022 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van de verdachte, haar echtgenoot en haar schoonouders. Bij deze doorzoeking werden onder andere een boksbeugel en 64 kogelpatronen aangetroffen en in beslag genomen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet gebleken is dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de boksbeugel en de munitie. Het enkele feit dat deze spullen in de woning, waar de verdachte met anderen woont, zijn aangetroffen, is daarvoor onvoldoende. Het onder 3 en 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal ook van deze feiten worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte erkent dat zij een deel van de ten laste gelegde geldbedragen voorhanden heeft gehad, maar betwist de illegale herkomst daarvan. De verdachte komt uit een rijke familie. De geldbedragen zijn giften die zij in de loop der jaren van haar ouders en van andere familieleden heeft gekregen. In de cultuur van de verdachte is het gebruikelijk dat bij feestelijke gelegenheden geld of waardevolle goederen worden gegeven. De overige geldbedragen zijn van haar echtgenoot en haar schoonouders. De verdachte ontkent zich met betrekking tot dit geld te hebben schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
4.2.2.
Beoordeling
Op grond van het dossier en de verklaring van de verdachte op de zitting stelt de rechtbank vast dat zij de beschikking had over de in de tenlastelegging genoemde contante geldbedragen en luxe goederen en dat zij de daarin bedoelde contante aankopen heeft gedaan. Hoewel de verdachte ook toegang had tot de inhoud van de kluis met nummer [nummer 1], die door haar schoonouders werd gehuurd, is de rechtbank – conform het standpunt van de verdediging en van de officier van justitie – van oordeel dat onvoldoende gronden staan voor een vermoeden van witwassen door de verdachte van het hierin aangetroffen geldbedrag. De verdachte zal daarom ten aanzien van het ten laste gelegde geldbedrag van € 43.000,- (partieel) worden vrijgesproken. Daarnaast vallen twee tenlastegelegde contante aankopen buiten de ten laste gelegde periode, zodat de verdachte daarvan eveneens zal worden vrijgesproken.
De verdachte en haar echtgenoot, tevens medeverdachte, hadden toegang tot twee andere kluizen bij De Nederlandse Kluis. Daarin lagen bankbiljetten in veelal grote coupures die op een gelijke wijze, in zilverfolie en met elastiekjes waren verpakt. In de woning van de verdachte is eveneens een groot, contant geldbedrag aangetroffen. De verdachte heeft dure tassen en sieraden met contant geld gekocht. Verder is uit onderzoek naar de bankrekening van de verdachte gebleken dat er met enige regelmaat contante bedragen op haar bankrekening werden gestort. In totaal gaat het om een bedrag van ruim € 180.000,-.
Uit het onderzoek daarnaar is gebleken dat de legale inkomsten van de verdachte en haar echtgenoot de herkomst van deze geldbedragen en aankopen niet kunnen verklaren. Verder is vast komen te staan dat haar echtgenoot betrokken was bij criminele activiteiten. Hij wordt verantwoordelijk gehouden voor onder andere diverse transporten van grote contante geldbedragen van illegale herkomst. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden zonder meer een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Van de verdachte mag dan ook worden verlangd dat zij een – niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke, concrete en verifieerbare – verklaring geeft voor de herkomst van de ten last gelegde geldbedragen.
De verdachte heeft zich in haar politieverhoren ten aanzien van de herkomst van het geld beroepen op haar zwijgrecht. Eerst op de zitting is zij gekomen met de verklaring dat het betrokken bedrag komt uit giften die zij door de jaren heen van familieleden heeft gekregen op verjaardagen en feestdagen. Gelet op de omvang van het bedrag waarvoor het witwasvermoeden geldt, vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat dit bestaat uit verjaardags- en feestdagcadeautjes. Dit verklaart bovendien niet de wijze waarop die cadeautjes dan werden bewaard, zoals hiervoor is weergegeven. Daarnaast is de door de verdachte gestelde herkomst van het geld niet te verifiëren. De mogelijkheid om de moeder van de verdachte eventueel te horen, zoals door de verdediging naar voren is gebracht, vindt de rechtbank daartoe niet toereikend en andere mogelijkheden tot verificatie ontbreken. De verklaring van de verdachte is aldus onvoldoende om de witwasverdenking te ontzenuwen.
De rechtbank ziet gelet hierop geen noodzaak tot het horen van de moeder van de verdachte en wijst dit verzoek dan ook af.
Met betrekking tot de aangetroffen geldbedragen bevat het dossier geen concrete aanwijzingen dat die geldbedragen afkomstig zijn uit een of meer door de verdachte zelf (mede) gepleegde misdrijven. Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, kan de rechtbank daarnaast niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de verdachte daadwerkelijk wist dat het geld van misdrijf afkomstig was. De verdachte had dat echter wel redelijkerwijs moeten vermoeden. Bij de stand van haar legale inkomen en dat van haar echtgenoot hadden de omvangrijke contante geldbedragen bij haar alle alarmbellen moeten laten rinkelen. Kennelijk heeft de verdachte daarvan weggekeken.
Al met al heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen, in haar geval in de schuldvariant.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht het impliciet onder 2 ten laste gelegde schuldwitwassen wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
zij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 februari 2022 te
Rotterdam en Den Haag,
tezamen en in vereniging met een andere,
van meerdere geldbedragen, te weten:
- een geldbedrag van € 78.700 (aangetroffen in kluis [nummer 2]);
;- een geldbedrag van € 52.000 (aangetroffen in kluis met kluisnr [nummer 3]
)
- een geldbedrag van € 7.800,- (aangetroffen in woning [adres])
- een geldbedrag van € 16.685 (contant gestort op een rekeningnummer t.n.v. [medeverdachte])
en
van diverse luxegoederen, te weten :
- contante aankopen met een totaalbedrag van ongeveer €
14.098,98;
- contante aankopen met een totaalbedrag van ongeveer € 8334,53 ,
bedragen > € 100)
- contante aankopen bij Louis Vuitton met een totaalbedrag van ongeveer € 5510
.
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst
ende vindplaats, heeft verhuld, dan wel
- heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op die
geldbedragen en goederen was/waren, en
en
sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad,
terwijl zij, verdachte redelijkerwijs
moest vermoeden dat die geldbedragen en goederen - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van schuldwitwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan schuldwitwassen. Zij had grote contante geldbedragen voorhanden en heeft allerlei luxe goederen aangekocht, terwijl zij had moeten vermoeden dat dit geld een illegale herkomst had. De verdachte heeft daarvan weggekeken en geprofiteerd van uit misdrijf verkregen geld. Witwassen tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan en vormt daarmee een ernstige bedreiging voor de legale economie.
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 februari 2024 gezien dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat het gaat om oudere feiten en dat de verdachte sindsdien niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen. Hoewel gezien de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend is, zal de rechtbank daar in deze zaak van afzien, zoals ook door de officier van justitie voorgesteld. Zij vindt een taakstraf van 150 uur en de door de officier geëiste voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden passend. Gelet op het tijdverloop zal zij de proeftijd beperken tot 1 jaar. In oplegging van de daarnaast nog door de officier van justitie geëiste geldboete ziet de rechtbank geen meerwaarde, mede met het oog op de hierna te bespreken beslissing tot verbeurdverklaring van (een groot deel van) het geldbedrag dat onder de verdachte in beslag genomen is.

8.In beslag genomen voorwerpen

De rechtbank zal conform de vordering van de officier van justitie het geldbedrag van € 78.700, zoals vermeld onder 4 op de lijst van onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen, verbeurd verklaren. Dat doet de rechtbank omdat de verdachte het bewezen feit met betrekking tot dit geldbedrag heeft begaan.
Ten aanzien van het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 43.000,- zal de rechtbank een last geven tot teruggave aan de medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer 71/151675-22), die redelijkerwijs als rechthebbende van dit geldbedrag moet worden aangemerkt.
De vorderingen ten aanzien van de andere door de officier in zijn requisitoir aangeduide voorwerpen wijst de rechtbank af. Deze voorwerpen staan niet op de lijst van onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen en ook anderszins is niet gebleken dat die onder haar in beslag zijn genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
142 (honderdtweeënveertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
71 (eenenzeventig) dagen;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier maanden);
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd die wordt gesteld op
1 (één)jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de volgende algemene voorwaarde niet naleeft;
algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 2 het geldbedrag van € 78.700,- (LERAE21013_704965, ibn 01-02-2022)
Gelast de teruggave van het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag € 43.000,- (beslagnummer LERAE21013_704966, IBN01-02-2022) aan de medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer 71/151675-22), die redelijkerwijs als rechthebbende van dit geldbedrag moet worden aangemerkt;
Heft op het bevel tot bewaring, die bij eerdere beslissing door de rechter-commissaris is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter,
en mrs. A.M.G. van de Kragt en D.G.J. Roset, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Roman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
zij op of omstreeks de periode van 1 september 2021 tot en met 8 september 2021 te
Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
meermalen, althans eenmaal,
(van) meerdere geldbedragen, te weten:
- een geldbedrag met tot op heden onbekende waarde (afgegeven op 1 september
2021);
- een geldbedrag van € 836.790 (afgegeven op 8 september 2021)
sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die
geldbedragen was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die geldbedragen voorhanden
had(den)
en/of
sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet,
en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs
moest(en) vermoeden dat dat/die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
zij op of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 februari 2022 te
Rotterdam en/of Den Haag, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
meermalen, althans eenmaal,
(van) meerdere geldbedragen, te weten:
- een geldbedrag van € 78.700 (aangetroffen in kluis [nummer 2]);
- een geldbedrag van € 43.000 (aangetroffen in kluis [nummer 1]);
een geldbedrag van € 52.000 (aangetroffen in kluis met kluisnr [nummer 3]
- een geldbedrag van € 7.800,- (aangetroffen in woning [adres])
- een geldbedrag van € 16.685 (contant gestort op een rekeningnummer t.n.v. [medeverdachte]
)
en/of
(van) een of meerdere diverse (luxe)goederen, te weten onder andere:
- contante aankopen met een totaalbedrag van ongeveer € 15.468,98 (ZD 04, p. 16);
- contante aankopen met een totaalbedrag van ongeveer € 8334,53 (ZD 04, p. 16-17,
bedragen > € 100)
- contante aankopen bij Louis Vuitton met een totaalbedrag van ongeveer € 5510
(ZD 04, p. 18).
sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die
geldbedragen en/of goederen was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die geldbedragen en/of goederen
voorhanden had(den)
en/of
sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet,
en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs
moest(en) vermoeden dat dat/die geldbedragen en/of goederen - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf
en zij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht, art 420ter lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 420ter lid 2
Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3
zij op of omstreeks 1 februari 2022 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met anderen of een ander, althans alleen
een wapen(s), van categorie I, onder 3°
te weten een boksbeugel voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
( art 13 lid 1 Wet wapens en munitie )
4
zij op of omstreeks 1 februari 2022 te Rotterdam, althans in Nederland, munitie van
categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 64 stuks kogelpatronen van
het kaliber 7, 62x51mm voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )