ECLI:NL:RBROT:2024:2894

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
FT EA 24/2
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot gedwongen schuldregeling in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door verzoeker. Verzoeker heeft op 2 januari 2024 een verzoek ingediend om één schuldeiser, de heer [persoon A], te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. Deze regeling hield in dat verzoeker 10,84% zou betalen aan de preferente schuldeisers en 5,42% aan de concurrente schuldeisers, tegen finale kwijting. Tijdens de zitting op 21 februari 2024 is verzoeker telefonisch gehoord, omdat hij zich had vergist in de datum van de zitting. De heer [persoon A] heeft echter geweigerd in te stemmen met de aangeboden regeling, omdat hij van mening is dat het aanbod niet in verhouding staat tot de schuld en dat verzoeker niet het maximaal haalbare heeft aangeboden.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het iedere schuldeiser vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering wordt voldaan. De rechtbank heeft overwogen dat de vordering van de heer [persoon A] een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast van verzoeker. De rechtbank heeft geconcludeerd dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Verzoeker heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat hij arbeidsongeschikt is, noch dat hij ontheven is van zijn sollicitatieverplichting. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat de huidige afloscapaciteit van verzoeker blijvend is.

Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangen van de heer [persoon A] zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers. Het verzoek om de heer [persoon A] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling is afgewezen. De rechtbank heeft besloten om bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling te beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 28 februari 2024
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 2 januari 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- de heer [persoon A] , hierna te noemen: [persoon A] ,
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 21 februari 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • mevrouw [persoon B] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer [persoon A] , oom van verzoeker, weigerende schuldeiser;
  • mevrouw [persoon C] , dochter van weigerende schuldeiser.
Verzoeker is telefonisch gehoord, nu hij zich had vergist in de datum van de zitting. Verzoeker was in de veronderstelling dat de zitting zou plaatsvinden op 22 februari 2024.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift één preferente schuldeiser met twee vorderingen en drie concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 12.635,97 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 19 september 2023 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 10,84% aan de preferente schuldeisers en 5,42% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn PW-uitkering. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij lichamelijke en psychische klachten heeft, waardoor hij niet in staat is om te werken. Schuldhulpverlening heeft ter zitting meegedeeld dat er geen stukken beschikbaar zijn die de lichamelijke en psychische gesteldheid van verzoeker onderbouwen. Verzoeker is bezig met het vinden van een andere woonruimte. Hij reageert op woningen van de woningbouwvereniging. Schuldhulpverlening heeft voorts laten weten dat de gemeente verzoeker niet aan een andere woning kan helpen. Verzoeker heeft op dit moment geen urgentie. Schuldhulpverlening zal voorts nagaan waarom de huurverhoging niet wordt voldaan. Verzoeker heeft de huurverhoging wel meegedeeld aan zijn budgetbeheerder. Ten slotte heeft schuldhulpverlening ter zitting verklaard dat er is gekozen voor een saneringskrediet, omdat niet de verwachting bestaat dat hij tijdens de schuldregeling voor zijn schuldeisers een hoger afloscapaciteit zal genereren.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden.
Drie schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [persoon A] stemt hier niet mee in. Hij heeft een vordering van € 3.325,-- op verzoeker.

3.Het verweer

[persoon A] heeft ter zitting verklaard dat het aanbod niet in verhouding staat tot de schuld. De familiaire situatie maakt het complex. [persoon A] heeft verzoeker aangeboden om verzoeker te helpen en is heel coulant geweest. Normaal gesproken zou verzoeker de rechter hebben verzocht om ontbinding en ontruiming van het gehuurde, maar heeft dit niet gedaan. [persoon A] heeft aan verzoeker diverse kansen geboden om de openstaande schuld terug te betalen. Daar komt nog bij dat ook de huurverhoging per 1 juli 2023 niet door verzoeker is voldaan. De huurprijs die verzoeker verschuldigd is, is inclusief gas, water en licht en de gemeentelijke heffingen. Deze kosten lopen voor [persoon A] door, terwijl hij door verzoeker niet wordt betaald. [persoon A] derft hierdoor inkomsten. [persoon A] heeft er geen vertrouwen in dat verzoeker zich maximaal zal inspannen om een andere woning te vinden. Daarnaast heeft verzoeker in de visie van [persoon A] voorts niet het maximaal haalbare aangeboden. De aangeboden regeling is immers gebaseerd op een Participatiewet-uitkering, terwijl de inkomenspositie van verzoeker de komende tijd nog zou kunnen verbeteren. Verzoeker zou medische klachten hebben, echter dit wordt niet onderbouwd. Verzoeker is nog jong en zou door inkomen uit arbeid een hogere afloscapaciteit kunnen bewerkstelligen. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [persoon A] bij zijn weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [persoon A] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vordering van [persoon A] een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast (te weten 26,3% daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat [persoon A] in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Het aanbod betreft een saneringskrediet gebaseerd op de huidige inkomsten uit hoofde van Participatiewet-uitkering. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is onvoldoende duidelijk geworden dat verzoeker niet in staat zou zijn om (minimaal) 36 uur per week te werken.
Verzoeker heeft geen stukken overlegd waaruit zijn arbeidsongeschiktheid zou blijken, noch heeft hij stukken overgelegd van de uitkerende instantie waaruit blijkt dat verzoeker is ontheven van zijn sollicitatieverplichting. De rechtbank kan dus niet zonder meer vaststellen dat de huidige afloscapaciteit van verzoeker blijvend is.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [persoon A] als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers. Het verzoek om [persoon A] te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024.
De griffier is buiten staat
dit vonnis te ondertekenen