ECLI:NL:RBROT:2024:2889

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
FT EA 24/90
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens fraude bij aanvraag van de Tegemoetkoming Vaste Lasten

In deze zaak heeft de verzoeker op 19 januari 2024 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker is op 14 maart 2024 gehoord ter terechtzitting. De verzoeker heeft een schuldenlast van € 65.704,39, waarvan een aanzienlijk deel voortkomt uit een fraudeschuld aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) van € 55.039,39, ontstaan door het indienen van een valse aanvraag voor de regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten. De rechtbank oordeelt dat de verzoeker niet te goeder trouw is geweest in de drie jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift, wat een vereiste is voor toewijzing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker heeft geen bewijs geleverd voor zijn bewering dat zijn broer de frauduleuze aanvraag heeft ingediend en heeft zich niet ingespannen om het ontvangen bedrag terug te betalen of aangifte te doen tegen zijn broer. De rechtbank concludeert dat de verzoeker niet voldoet aan de gedragsmaatstaf van goede trouw en wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af. De beslissing is openbaar uitgesproken op 21 maart 2024 door mr. M. Aukema, rechter, in aanwezigheid van A.B.T. Fernandes Pedra, griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 21 maart 2024
[verzoeker],
[adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 19 januari 2024 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker is gehoord ter terechtzitting van 14 maart 2024.

2.De feiten

Verzoeker ontvangt inkomsten uit arbeid. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 65.704,39.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Op de schuldenlijst van verzoeker staat een fraudeschuld aan Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) van € 55.039,39 uit 15 februari 2021. Volgens verzoeker is deze schuld ontstaan omdat hij, ten tijde van het voeren van zijn onderneming, [naam onderneming] , een aanvraag heeft ingediend voor de regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten. Deze aanvraag is ingediend met valse gegevens om RVO te bewegen de tegemoetkoming te verstrekken waarop verzoeker geen recht had. De verklaring van verzoeker dat de valse aanvraag is gedaan door zijn broer en dat zijn broer degene is die het geld heeft opgenomen en uitgegeven is niet onderbouwd met bewijsstukken en ook verder niet aannemelijk gemaakt. Voorts valt het verzoeker te verwijten dat het bedrag waarop geen recht bestond na ontvangst niet is gereserveerd zodat dit terugbetaald had kunnen worden, maar contant van de bank is opgenomen. Naar zeggen van verzoeker heeft zijn broer een deel van het bedrag gepind en niet terug gegeven. Een ander deel van het geldbedrag heeft verzoeker zelf gebruikt. Het is niet duidelijk waar dit geld voor is gebruikt. Verzoeker heeft zich de afgelopen drie jaar niet ingespannen om aangifte te doen tegen zijn broer, het geld terug te halen of betalingen te verrichten aan het RVO. Aldus is deze schuld niet te goeder trouw ontstaan althans onbetaald gelaten.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2024. [1]

Voetnoten

1.