Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoeker;
- Mevrouw [persoon A] , zus van verzoeker;
- [persoon B] , werkzaam bij de kredietbank Rotterdam (hierna te noemen schuldhulpverlening).
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot een gedwongen schuldregeling op basis van artikel 287a lid 1 van de Faillissementswet. De verzoeker, die een schuld heeft van in totaal € 65.704,39 aan drie schuldeisers, heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij hij 1,51% aan de preferente schuldeisers en 0,75% aan de concurrente schuldeisers heeft aangeboden. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), die een vordering van € 55.039,39 heeft, heeft echter geweigerd in te stemmen met deze regeling. RVO heeft aangevoerd dat de schuld van de verzoeker niet te goeder trouw is ontstaan, omdat hij onjuiste en valse gegevens heeft verstrekt bij de aanvraag van een voorschot op de TVL-uitkering. De rechtbank heeft de weigering van RVO om in te stemmen met de schuldregeling beoordeeld en geconcludeerd dat RVO in redelijkheid niet kon instemmen met de regeling, gezien het feit dat haar vordering een aanzienlijk aandeel van 83,77% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de aanvraag onterecht door zijn broer is gedaan en dat hij zelf niet voldoende heeft gedaan om de vordering te verhalen. De rechtbank heeft daarom het verzoek om RVO te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.