ECLI:NL:RBROT:2024:2854

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
C/10/655275 / FA RK 23-2371
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie op basis van draagkracht en wettelijke maatstaven

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 26 februari 2024, is de wijziging van de kinderalimentatie aan de orde. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.N. Sardjoe, heeft verzocht om de kinderalimentatie voor zijn kinderen [voornaam kind 1] en [voornaam kind 2] te verlagen naar nihil, omdat hij stelt dat hij niet kan voldoen aan de eerder vastgestelde bedragen door zijn schuldenlast. De moeder, bijgestaan door advocaat mr. C.W.F. Jansen, en de kinderen zijn het niet eens met dit verzoek en stellen dat de vader in staat is om de alimentatie te betalen, onder andere omdat hij zwarte inkomsten zou hebben.

De rechtbank heeft de financiële situatie van de vader beoordeeld en vastgesteld dat zijn draagkracht € 168,- per maand bedraagt. De rechtbank heeft besloten dat de vader met ingang van 11 april 2022 een bedrag van € 84,- per maand aan [voornaam kind 1] en met ingang van 1 maart 2022 een bedrag van € 84,- per maand aan [voornaam kind 2] moet betalen. De rechtbank heeft de alimentatiebedragen voor de toekomst ook aangepast, met een jaarlijkse indexering.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de vader zijn alimentatieverplichtingen moet nakomen, ook al is er een hoger beroep mogelijk. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de alimentatie moet worden betaald, ongeacht een eventueel hoger beroep. De proceskosten zijn voor beide partijen, aangezien zij elkaars ex-partners zijn. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht
Zaaknummer: C/10/655275 / FA RK 23-2371
Kinderalimentatie
Beschikking van 26 februari 2024
in de zaak van:
[naam vader],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. W.N. Sardjoe,
tegen
[naam moeder],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
en
[naam kind 1],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [voornaam kind 1] ,
en
[naam kind 2],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [voornaam kind 2] ,
advocaat mr. C.W.F. Jansen.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de vader met bijlagen 1 tot en met 14, binnengekomen op 29 maart 2023;
het verweerschrift van de moeder;
het bericht namens de vader van 11 januari 2024, met bijlagen 15 tot en met 17, en
het bericht namens de moeder van 25 januari 2024, met bijlage.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 15 januari 2024. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
de moeder en [voornaam kind 2] , bijgestaan door hun advocaat.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [naam kind 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2003, en
  • [naam kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2005.
[voornaam kind 1] en [voornaam kind 2] staan ingeschreven op het adres van de moeder.
2.2.
De vader is gehuwd met mevrouw [persoon A] .
2.3.
Op 29 november 2011 heeft de rechtbank beslist dat de vader een kinderalimentatie van € 360,- per kind per maand aan de moeder moet betalen. Deze bijdrage is bij beschikking van 18 november 2013 gewijzigd naar nihil. Op 30 mei 2022 heeft de rechtbank beslist dat de vader met ingang van 11 april 2022 een bedrag van € 434,52 per maand aan alimentatie aan [voornaam kind 1] moet betalen en op 8 augustus 2022 heeft de rechtbank beslist dat de vader met ingang van 1 maart 2022 aan de moeder een kinderalimentatie voor [voornaam kind 2] moet betalen van € 434,52 per maand.
Wat ligt voor?
2.4.
De vader wil zowel voor de duur van de procedure als in de bodemzaak dat de bijdrage voor [voornaam kind 1] met ingang van 11 april 2022 en de bijdrage voor [voornaam kind 2] met ingang van 1 maart 2022 worden gewijzigd in nihil. Volgens de vader voldoen de vastgestelde bijdragen van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven. De vader heeft schulden en kan de vastgestelde bijdragen niet betalen.
2.5.
De moeder, [voornaam kind 1] en [voornaam kind 2] zijn het niet eens met het verzoek. Zij erkennen dat de vader ontvankelijk is in zijn verzoek, maar willen dat het verzoek wordt afgewezen. Zij vinden dat er geen rekening gehouden moet worden met de schulden van de man en dat de man de vastgestelde alimentatie kan betalen, omdat hij zwarte inkomsten heeft.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank zal beslissen dat de vader een alimentatie aan [voornaam kind 1] moet betalen:
 met ingang van 11 april 2022 een bedrag van € 84,- per maand;
 vanaf 1 januari 2023 een bedrag van € 87,- per maand, en
 vanaf 1 januari 2024 een bedrag van € 92,- per maand.
Daarnaast zal de rechtbank beslissen dat de vader een alimentatie voor [voornaam kind 2] moet betalen:
 met ingang van 1 maart 2022 een bedrag van € 84,- per maand;
 vanaf 1 januari 2023 een bedrag van € 87,- per maand, en
 vanaf 1 januari 2024 een bedrag van € 92,- per maand.
De rechtbank behandelt hierna achtereenvolgens de reden voor de wijziging, de ingangsdatum en de draagkracht van de vader waarbij zij uitlegt waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
3.2.
Omdat hierna zal blijken dat het grootste deel van de kosten van [voornaam kind 1] en [voornaam kind 2] voor rekening van de moeder komt, laat de rechtbank de behandeling van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de moeder achterwege. Over de draagkracht van de moeder zijn door partijen geen standpunten ingenomen noch zijn er stukken overgelegd en de behoefte van de kinderen is door de vader voor het eerst ter zitting ter sprake gebracht.
reden voor de wijziging
3.3.
De rechtbank kan de kinderalimentatie opnieuw vaststellen als deze nooit goed is berekend omdat de rechtbank eerder is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. [1] Tussen partijen is niet in geschil dat de alimentatie opnieuw berekend moet worden, omdat bij het vaststellen van de bijdrage voor [voornaam kind 1] en [voornaam kind 2] geen rekening is gehouden met de inkomensgegevens van de vader. Dit betekent dat de rechtbank in beginsel de alimentatie in zijn volle omvang opnieuw moet beoordelen met de stand van zaken zoals die op respectievelijk 1 maart 2022 en 11 april 2022 was.
ingangsdatum
3.4.
De wet [2] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.5.
Aangezien de beschikkingen van de rechtbank van 30 mei 2022 en 8 augustus 2022 van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven hebben voldaan, acht de rechtbank het redelijk de gewijzigde alimentatie vanaf de daarin vastgestelde ingangsdata (respectievelijk 1 maart 2022 en 11 april 2022) te laten ingaan.
draagkracht vader
3.6.
Vervolgens moet worden vastgesteld wat de vader kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [3]
3.7.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Bij die methode kijkt de rechtbank naar wat er van het inkomen van een ouder overblijft nadat de noodzakelijke lasten zijn betaald. Aan de inkomstenkant rekent de rechtbank met het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder. Aan de uitgavenkant rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI en een forfaitair bedrag voor vaste lasten. Dat forfaitaire bedrag is gebaseerd op de bijstandsnorm. Daarnaast kan de rechtbank ook rekening houden met eventuele overige lasten. Die lasten moeten dan niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn. Alle uitgaven vormen met elkaar het ‘draagkrachtloos inkomen’. Het NBI verminderd met het draagkrachtloos inkomen leidt tot de ‘draagkrachtruimte’. Van de draagkrachtruimte is 70% beschikbaar voor de kinderen. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1020)].
draagkracht vader
3.8.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overgelegde jaaropgaaf 2022 met een belastbaar loon van € 32.381,-. Het NBI is dan € 2.229,- per maand. [4]
3.9.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vader een draagkracht van € 168,- per maand. Aangezien een duidelijk verschil in de behoefte van [voornaam kind 1] en [voornaam kind 2] gesteld noch gebleken is, verdeelt de rechtbank de draagkracht van de vader gelijk over beide kinderen. Dat is € 84,- per kind per maand.
3.10.
Primair stelt de vader dat hij € 300,- per maand aflost op zowel de schuld aan Quion als de schuld aan de Belastingdienst, maar hij heeft niet onderbouwd dat hij structureel op beide schulden aflost en met welk bedrag hij aflost. De enkele aflossingen van maart 2022 en januari 2024 op alleen de schuld aan Quion is daarvoor onvoldoende. Daarnaast stelt de vader dat hij nadat de kinderalimentatie met ingang van 6 juni 2013 op nihil is gesteld vanwege zijn schuldenlast over de gehele periode vanaf 2013 heeft afgelost. Die aflossingen heeft de vader ook niet met stukken aangetoond. Het had op de weg van de vader gelegen om aan te tonen dat hij vanaf 2013 in ieder geval een deel van zijn schulden aan Quion en de Belastingdienst heeft afgelost en dat heeft hij nagelaten. De hoogte van de schulden in 2013 zijn gesteld noch gebleken dus het is voor de rechtbank onduidelijk of door de vader is afgelost. In het bijzonder geldt dat voor de schuld aan de Belastingdienst, omdat de rechtbank gelet op het door de vader als productie 11 overgelegde overzicht alleen maar kan concluderen dat deze schuld is gestegen. Daar staat tegenover dat tussen partijen niet in geschil is dat de vader schulden heeft en het is aannemelijk dat hij daarop moet aflossen. De rechtbank rekent daarom met een last van € 300,- per maand voor de aflossing van de schulden van de vader aan Quion en de Belastingdienst.
3.11.
Daarbij merkt de rechtbank op dat zelfs als de rechtbank rekent met de door de vader gestelde schuldenlast van € 600,- per maand hij over een draagkracht beschikt als hierboven is berekend. Ter zitting heeft de vader gesteld dat hij een nieuwe partner heeft, waardoor hij zijn woonlasten kan delen. Dat zijn partner niet zelf in de kosten van levensonderhoud zou kunnen voorzien heeft de vader gelet op de betwisting door de moeder, [voornaam kind 1] en [voornaam kind 2] niet voldoende toegelicht of onderbouwd.
3.12.
Gelet op de beperkte draagkracht van de vader moet hij tot de grens van zijn draagkracht bijdragen in de kosten van de kinderen. Tussen partijen is niet in geschil dat er geen (structureel) contact is tussen de vader en de kinderen en dat er geen zorgkorting moet worden toegepast. Dat betekent dat de vader met ingang van 1 maart 2022 een alimentatie voor [voornaam kind 2] moet voldoen van € 84,- per maand en met ingang van 11 april 2022 een alimentatie voor [voornaam kind 1] van € 84,- per maand.
indexering
3.13.
Omdat voormelde bijdrage ingaat op een datum gelegen voor 1 januari 2024 verhoogt de rechtbank de bijdrage per 1 januari 2024 met de wettelijke indexering van 6,2%.
alimentatie terugbetalen
3.14.
Voor zover de moeder, [voornaam kind 1] of [voornaam kind 2] te veel (kinder)alimentatie hebben ontvangen, hoeven zij dit niet terug te betalen, omdat die (kinder)alimentatie al is uitgegeven aan de kinderen.
alimentatie vooruitbetalen
3.15.
De vader moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
verzoek op grond van artikel 223 Rv
3.16.
Gelet op het bovenstaande heeft de vader geen belang meer bij een voorlopige beslissing voor de duur van deze procedure. De rechtbank zal het verzoek van de vader om een voorlopige voorziening daarom afwijzen.
uitvoerbaar bij voorraad
3.17.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.18.
De vader en de moeder moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de vader aan [voornaam kind 1] te betalen alimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 30 mei 2022, en bepaalt dat deze alimentatie bedraagt:
 met ingang van 11 april 2022 een bedrag van € 84,- per maand;
 vanaf 1 januari 2023 een bedrag van € 87,- per maand, en
 vanaf 1 januari 2024 een bedrag van € 92,- per maand;
4.2.
wijzigt de door de vader te betalen alimentatie voor [voornaam kind 2] , zoals die was vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 8 augustus 2022, en bepaalt dat deze alimentatie bedraagt:
 met ingang van 1 maart 2022 een bedrag van € 84,- per maand;
 vanaf 1 januari 2023 een bedrag van € 87,- per maand, en
 vanaf 1 januari 2024 een bedrag van € 92,- per maand;
4.3.
bepaalt dat de vader deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
bepaalt dat de vader en de moeder allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.6.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. C. Koopman, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage(n):
1. draagkracht van de vader
1.

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
3.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
4.Bijlage 1: draagkracht van de vader