ECLI:NL:RBROT:2024:2829

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
10/306188-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor een ontploffing en het weigeren van een bloedonderzoek

Op 13 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor een ontploffing en het weigeren van een bloedonderzoek. De verdachte werd op 18 november 2023 aangehouden na een politiecontrole waarbij explosief materiaal, te weten drie stuks knalvuurwerk (Super Cobra 6) en tape, in de auto werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte van plan was om een ontploffing te veroorzaken. De verdediging voerde aan dat niet kon worden vastgesteld dat het vuurwerk daadwerkelijk explosief was en dat de verdachte niet opzettelijk het bloedonderzoek had geweigerd. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 9 maanden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, gezien de impact van explosies in Rotterdam en de risico's voor de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/306188-23
Datum uitspraak: 13 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
verblijvende op het adres [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting gedetineerd in het Detentiecentrum Rotterdam,
raadsvrouw mr. T. Arkesteijn, advocaat te Nieuwerkerk aan den IJssel.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Aandewiel heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het over de verdachte opgestelde reclasseringsrapport van 22 februari 2024, met uitzondering van het contactverbod, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient van het onder 1 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Niet kan worden vastgesteld dat wat er in het omhulsel van de cobra’s zat ook daadwerkelijk explosief bevatte en dat het daarom om echte super cobra’s 6 gaat. In het proces-verbaal van het rapport over de cobra’s wordt verwezen naar een rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) in een andere zaak. In deze zaak is het niet onderzocht. Verder kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de tape voorhanden heeft gehad. Er heeft geen DNA-onderzoek plaatsgevonden aan de tape en de verdachte heeft verklaard dat hij niets van de tape af wist en de tape volgens hem al in de auto lag. Daarnaast staat niet vast dat de telefoons gebruikt zouden worden ten tijde van het voorgenomen misdrijf. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de explosie met de telefoons zou worden gefilmd. Daarom kan niet worden bewezen dat deze kennelijk bestemd waren tot het begaan van de ontploffing.
De verdachte dient van het onder 2 ten laste gelegde eveneens te worden vrijgesproken.
Niet kan worden bewezen dat de verdachte opzettelijk het bloedonderzoek heeft geweigerd. De politie heeft de verdachte op zijn rechten gewezen en daarom ging de verdachte ervan uit dat hij eerst zijn advocaat mocht spreken. De verdachte wilde wel meewerken, nadat hij zijn advocaat had gesproken. Het was verwarrend voor cliënt.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststaande feiten
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 18 november 2023 omstreeks 04:47 uur werd de zwarte Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] – waar de verdachte als bestuurder in reed en de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: medeverdachte) als bijrijder in zat – op grond van de voorschriften genoemd in de Wegenverkeerswet 1994 (hierna ook: WVW) gecontroleerd door de politie. Aangezien de verbalisanten een sterke hennepgeur roken bij de medeverdachte en deze aangaf geen identiteitsdocumenten bij zich te hebben, hebben zij een identiteitsfouillering uitgevoerd. Tijdens die fouillering trof de politie in de sweater van de medeverdachte één cobra 6 aan. De verbalisanten hebben vervolgens het voertuig doorzocht en daarbij zij troffen onder de bijrijdersstoel een rol doorzichtige tape en nog twee cobra’s 6 aan. De verdachten werden om 05:08 uur aangehouden.
Om 05:01 uur is bij de verdachte tijdens voornoemde controle een speekseltest afgenomen. Als resultaat gaf de speekseltest een indicatie voor cannabis en cocaïne. Na het mededelen van het resultaat aan de verdachte, werd door verbalisant [naam] aan de verdachte gevraagd om toestemming te verlenen tot het verrichten van een bloedonderzoek. De verdachte verleende daartoe geen toestemming. Omstreeks 05:20 uur werd de verdachte vervolgens op het politiebureau Zuidplein door de verbalisant [naam] bevolen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek van de forensisch arts en werd hem medegedeeld dat hij recht heeft op een advocaat bij het verhoor, maar niet voorafgaand aan het bloedonderzoek. Daarbij heeft de verbalisant vermeld dat een weigering van het bloedonderzoek een misdrijf oplevert.
De verdachte gaf geen gevolg aan het bevel en verklaarde dat hij geen naald in zijn arm ging laten steken zonder dat hij zijn advocaat had gesproken.
In de telefoon van de medeverdachte is een Whatsapp-gesprek aangetroffen tussen de medeverdachte en de verdachte dat plaatsvond op 18 november 2023 om 00:52 uur, waarin de verdachte tegen de medeverdachte zegt dat iemand vraagt om een cobra te zetten en daarna spreken ze af dat de verdachte naar de medeverdachte toegaat. Uit de geluidsfragmenten die in hetzelfde gesprek zijn gestuurd en zijn uitgeluisterd door de politie is gebleken dat de verdachte tegen de medeverdachte zegt dat ze iemand nodig hebben om de cobra voor iemand zijn deur te zetten. De medeverdachte zegt daarop dat hij zeker gaat.
Het in beslag genomen vuurwerk is door een verbalisant – die werkzaam is als materiedeskundige vuurwerk – onderzocht. Uit dat onderzoek is gebleken dat het om drie stuks knalvuurwerk gaat en dat er op het vuurwerk opschriften staan met betrekking tot het merk, type en/of de netto explosieve massa (hierna: NEM), te weten Super Cobra 6 2022 met een NEM van 28 gram. Tevens staat op het vuurwerk de categorie-indeling F4 vermeld. De verbalisant heeft in het proces-verbaal opgenomen dat knalvuurwerk van hetzelfde merk, naam, type en/of artikelnummer, met gelijke uiterlijke kenmerken als door hem onderzocht, is onderzocht door het NFI en hij heeft dat NFI-rapport gevoegd bij het proces-verbaal. Op basis van zijn bevindingen concludeert de verbalisant dat het vuurwerk is aan te merken als professioneel vuurwerk.
Verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft – ook tijdens de behandeling ter terechtzitting – een bekennende verklaring afgelegd over zijn aandeel in de voorbereiding van de explosie op 18 november 2023. Hij heeft verklaard dat hij via Snapchat een foto toegestuurd had gekregen, waarop stond of iemand ergens in een straat een cobra wilde gooien/zetten en dat hij daarvoor contact heeft opgenomen met de medeverdachte. Verder heeft hij verklaard dat hij met de medeverdachte is gaan rijden en dat zij op enig moment de cobra’s bij iemand hebben opgehaald. Over het bloedonderzoek heeft hij verklaard dat hij zes uur vóór hij werd staande gehouden wiet had gerookt en dat hij eerst een advocaat wilde spreken, voordat hij zijn bloed wilde laten prikken.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de hiervoor weergegeven vaststaande feiten en omstandigheden – wanneer deze in onderlinge samenhang worden bezien – dat de verdachte tezamen met de medeverdachte van plan was om op 18 november 2023 een ontploffing te veroorzaken in Rotterdam.
De rechtbank is van oordeel dat de datum van 6 oktober 2023 die in het proces-verbaal over het onderzoek aan het vuurwerk door de desbetreffende verbalisant is opgenomen als onderzoeksdatum, gelet op de inhoud van het overige in het proces-verbaal en de ondertekendatum van 25 november 2023, een kennelijke verschrijving betreft. Ondanks het feit dat het NFI niet in deze specifieke zaak een rapport heeft opgesteld over het vuurwerk en de verbalisant in zijn onderzoek verwijst naar een NFI-rapport in een andere zaak, heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van het proces-verbaal van deze materiedeskundige vuurwerk. Van feiten en omstandigheden die het proces-verbaal mogelijk onbetrouwbaar zouden kunnen maken, is de rechtbank immers niet gebleken. Daarnaast ziet de rechtbank steun voor het feit dat het daadwerkelijk om super cobra’s 6 gaat in de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte dat zij een opdracht hadden aangenomen om een cobra te gaan zetten en dat zij de cobra’s bij iemand hebben opgehaald. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Het is een feit van algemene bekendheid dat Rotterdam met grote regelmaat te maken heeft met explosies. De
modus operandivan het gebruik van cobra’s in combinatie met tape – om de cobra’s aan elkaar dan wel aan panden te bevestigen – komt daarbij geregeld voor. De verdachte heeft op zitting verklaard dat hij met de medeverdachte had afgesproken om een cobra te gaan zetten. De verdachte en de medeverdachte zijn samen in een auto aangetroffen, waarin twee van de drie cobra’s – die zij eerder hadden opgehaald – en de rol tape werden aangetroffen onder/achter de bijrijdersstoel. De rechtbank concludeert uit de aanwezigheid van de verdachte in de auto en hetgeen hij heeft verklaard over zijn rol bij en wetenschap van de voorbereiding van de explosie – in samenhang met het voorgaande – dat de verdachte de wetenschap had dat de rol tape zou gaan worden gebruikt bij de explosie. De verklaring van de verdachte dat de tape al in de auto lag en het standpunt van de verdediging dat de verdachte niets van de tape af wist, acht de rechtbank gelet op het voorgaande niet aannemelijk. Dat er geen DNA-onderzoek aan de tape heeft plaatsgevonden, maakt dat ook niet anders. De rechtbank is dan ook – anders dan de verdediging – van oordeel dat de verdachte wetenschap heeft gehad dat de rol tape zou gaan worden gebruikt bij de voorgenomen explosie en dat hij daarover dus ook beschikkingsmacht had. Ook dit verweer wordt verworpen.
Het verweer van de raadsvrouw dat niet kan worden bewezen dat de telefoons van de verdachte en de medeverdachte kennelijk bestemd waren tot het begaan van de ontploffing, wordt eveneens door de rechtbank verworpen. Uit het dossier en de verklaringen van de verdachte – ook ter terechtzitting – volgt dat de telefoons zijn gebruikt om de opdracht voor het veroorzaken van de explosie te ontvangen en met elkaar daarover te communiceren. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat zij de specifieke locatie waar de cobra gezet moest worden nog zouden ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond daarvan worden vastgesteld dat de verdachten tezamen de telefoons voorhanden hebben gehad en dat deze kennelijk bestemd waren voor het teweegbrengen van een ontploffing.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de onder 1 primair ten laste gelegde strafbare voorbereiding van het teweegbrengen van een explosie wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 2
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een bevel tot bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8 WVW. Voor de rechtbank staat vast dat er aanleiding bestond voor het doen van een dergelijk onderzoek en dat daartoe een bevel is gegeven door een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen ambtenaar van de politie. De rechtbank stelt verder vast dat de verdachte meerdere keren op niet misverstane wijze is gevraagd om zijn medewerking daaraan te verlenen. Nu de verdachte daaraan geen gevolg heeft gegeven, heeft hij geweigerd mee te werken. Gelet op de feiten berust hetgeen is aangedragen door de verdediging – dat de verdachte ervan uit mocht gaan dat hij vóór het bloedonderzoek zijn advocaat kon spreken – op een onjuiste veronderstelling. Het dossier geeft er geen blijk van dat er sprake was van een verwarde toestand bij de verdachte, waardoor hij niet kon begrijpen wat hem werd gevraagd. De rechtbank ziet hiervoor steun in de verklaring van de verbalisant [naam] dat hij aan de verdachte heeft uitgelegd dat hij bij het verhoor recht heeft op een advocaat en niet voorafgaand aan het bloedonderzoek. De verbalisant heeft voorts verklaard dat hij de verdachte als reactie daarop hoorde zeggen: “Er gaat geen naald in zonder dat ik mijn advocaat heb gesproken. Als jullie dat een weigering vinden prima.” De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierna opgenomen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 18 november 2023 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het teweegbrengen van een ontploffing (hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 157 ahf/sub 1 en ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht oplevert), opzettelijk voorwerpen, te weten;
- drie stuks (knal)vuurwerk (Super Cobra 6) en
- een rol tape en
- een of meerdere telefoon(s),
bestemd tot het begaan van dat misdrijfvoorhanden heeft gehad;
2.
hij op 18 november 2023 te Rotterdam, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1:
medeplegen van voorbereiding van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen;
feit 2:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich op 18 november 2023 schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor het medeplegen van een ontploffing bij een woning, door drie cobra’s en tape voorhanden te hebben.
Een dergelijke ontploffing kan ernstig letsel of erger veroorzaken en grote schade aanrichten. Daar komt bij dat Nederland, en met name Rotterdam en omgeving, al langere tijd geteisterd wordt door een golf aan explosies met alle ingrijpende gevolgen van dien. In geval van een woning, waarin vaak ook mensen verblijven die met een onderliggend conflict achter de explosie niets te maken hebben, bezorgt dat zowel hen als andere buurtbewoners veel angst en een gevoel van onveiligheid. Vaak worden bewoners door tijdelijke sluiting van hun woning gedwongen elders verblijf te zoeken. Daarnaast vormen zulke explosies een extra belasting voor de politie, vanwege het noodzakelijke onderzoek dat daarna nodig is en de extra surveillance voor de veiligheid in de buurt. De verdachte heeft zich daardoor echter niet laten weerhouden en dat valt hem zeer te verwijten.
Daarnaast heeft de verdachte diezelfde dag geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek ondanks een daartoe gegeven bevel door een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen ambtenaar van de politie. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 22 februari 2024. Dit rapport houdt samengevat het volgende in.
De verdachte is sinds 2000 in beeld bij politie en justitie. Volgens de reclassering is er daarom sprake van een delictpatroon waarin de verdachte als jeugdige is gestart met het plegen van delicten en dit heeft voortgezet tot in de volwassenheid. Daarbij is sprake van zowel openlijke als heimelijke delicten. De voornaamste risicofactoren liggen in het feit dat de verdachte geen huisvesting heeft, problemen heeft met zijn financiën en zich vermoedelijk omringt met een negatief sociaal netwerk. De reclassering acht het van belang dat de verdachte een vaste dagbesteding vindt, met een vaste structuur en stabiel inkomen, om de kans op delictgedrag in de toekomst te kunnen verminderen. De reclassering ziet het als positief dat de verdachte zegt dat hij niet meer in aanraking wil komen met politie en justitie. Volgens de reclassering lijkt de verdachte positieve levensdoelen na te streven, maar moeite te hebben om deze voldoende zelfstandig uit te kunnen voeren en daarbij lijkt het te ontbreken aan concrete beschermende factoren. Gedurende eerder reclasseringstoezicht is er gepoogd in te zetten op de stabilisatie van de maatschappelijke positie en leefgebieden van de verdachte, maar dit had destijds niet het gewenste resultaat. De verdachte lijkt open te staan voor een nieuw reclasseringstoezicht en heeft een directe hulpvraag betreft zijn huisvesting en financiële situatie. Om die reden vindt de reclassering het belangrijk dat de verdachte opnieuw begeleiding krijgt om wederom te werken aan stabilisatie van de leefgebieden en het versterken van zijn (sociaal) maatschappelijke positie. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog en het risico op letsel alsmede op onttrekking aan voorwaarden als gemiddeld. Bij een veroordeling wordt door de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante begeleiding, een contactverbod met de medeverdachte, een inspanningsverplichting tot het vinden en behouden van betaald werk met een vaste structuur, het meewerken aan schuldhulpverlening en een inspanningsverplichting voor het vinden en behouden van huisvesting.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De raadsvrouw heeft verzocht om – bij een bewezenverklaring – de verdachte de feiten in verminderde mate toe te rekenen, nu de licht verstandelijke beperking (hierna: LVB) van de verdachte maakt dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte en dat betekent dat het handelen van de verdachte in deze zaak door die beperking is beïnvloed. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de reclassering heeft gerapporteerd dat tijdens het toezicht in 2022 een Screener voor intelligentie en licht verstandelijke beperking (hierna: SCIL) bij de verdachte is afgenomen en op basis van de uitkomst van die SCIL er vermoedens waren van een LVB-problematiek bij de verdachte. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de reclassering heeft overwogen dat dat in de loop van de tijd niet anders is geworden.
Uit de stukken in het dossier volgt niet dat er bij de verdachte daadwerkelijk sprake is van een LVB-problematiek noch dat daardoor sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte. In het dossier bevindt zich ook geen deskundigenrapportage waarin de conclusie is getrokken dat de feiten de verdachte omwille van een vermoedelijke LVB-problematiek verminderd dienen te worden toegerekend. Uit hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, kan dat evenmin worden afgeleid. De rechtbank heeft daarvoor op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting ook geen aanknopingspunten gevonden. Gelet hierop acht de rechtbank het dan ook niet aannemelijk geworden dat er bij de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens die dusdanig invloed had op het handelen van de verdachte dat daardoor de feiten hem in verminderde mate zouden moeten worden toegerekend. De verdachte wordt volledig toerekeningsvatbaar geacht.
De verdediging heeft subsidiair verzocht om rekening te houden met de LVB-problematiek en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bij de op te leggen straf(modaliteit(en)). Zij heeft daartoe verzocht om bij een veroordeling een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke straf, indien nodig vermeerderd met een taakstraf, op te leggen. De raadsvrouw heeft daarnaast uitdrukkelijk verzocht geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, gelet op het feit dat de verdachte heeft meegewerkt met de speekseltest – en derhalve niet in verzet ging – en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid een grote verhindering zal zijn in het behalen van de positieve levensdoelen, die de reclassering tezamen met de verdachte wil bereiken.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en het uitblijven van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid – zoals bepleit door de verdediging – geen recht doet aan de aard en de ernst van de feiten. Gezien de ernst van de feiten kan immers niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), zoals die gelden voor artikel 163 WVW. De ernst van de feiten maakt dat de rechtbank een hogere gevangenisstraf zal opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Met name het gemak waarmee de verdachte zich heeft ingelaten in het zetten van een cobra baart de rechtbank zorgen. Dit komt tot uiting in een hogere voorwaardelijke gevangenisstraf dan geëist is door de officier van justitie. Hiermee beoogt de rechtbank de verdachte te bewegen om zich in de toekomst van dergelijke onbezonnen acties te weerhouden. Daarnaast is een hoger voorwaardelijk deel zeker bij deze verdachte nodig, omdat uit de reclasseringsrapportage naar voren komt dat hij zich bij begeleidingen in het verleden slecht aan afspraken hield.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen gevangenisstraf dus in voorwaardelijke vorm opleggen met de voorwaarden die hierna worden genoemd, gelet op de persoonlijke omstandigheden en om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 46, 47, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 (vijf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd, en verder gedurende de proeftijd, melden bij Reclassering Nederland, op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling dat noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich, gedurende de proeftijd, laten begeleiden door Humanitas Homerun of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding start zo snel mogelijk en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding. De begeleiding dient onder andere gericht te zijn op het vinden van huisvesting, het stabiliseren van de financiële situatie en het hebben van een positief sociaal netwerk;
de veroordeelde zal zich inspannen voor het vinden en behouden van dagbesteding, in de zin van betaald werk, met een vaste structuur;
de veroordeelde zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
de veroordeelde zal zich inspannen voor het vinden en behouden van huisvesting. Indien de reclassering het verblijf in een instantie die is ingericht voor begeleid wonen noodzakelijk acht, werkt de veroordeelde hieraan mee;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
9 (negen) maanden;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. Hameete, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en A.B. Baumgarten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.M. van der Vleuten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
primair
hij op of omstreeks 18 november 2023 te Rotterdam,in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het teweegbrengen van een ontploffing (hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 157 ahf/sub 1 en ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht oplevert), althans een ander te plegen misdrijf waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk (een) voorwerp(en), (een) stof(fen), (een) informatiedrager(s), (een) ruimte(n) en/of (een) vervoermiddel(en) bestemd tot het in vereniging, althans alleen, begaan van genoemd misdrijf, te weten
- drie stuks (knal)vuurwerk (Super Cobra 6) en/of
- een rol tape en/of
- een of meerdere telefoon(s),
kennelijk bestemd tot het in vereniging, althans alleen, begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
subsidiair
hij op of omstreeks 18 november 2023 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (in een motorrijtuig) opzettelijk professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, te weten drie Super Cobra‘s 6, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 18 november 2023 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.