ECLI:NL:RBROT:2024:2778

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
10997285 VV EXPL 24-143
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de dagvaarding wegens niet voldoen aan wettelijke vereisten

Op 4 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam een mondeling vonnis uitgesproken in de zaak tussen [eiser 1] en [eiser 2] tegen Stichting Havensteder. De kantonrechter, mr. J.B. Smits, heeft vastgesteld dat [eiser 1] onder bewind staat en dat de bewindvoerder niet op de hoogte is van de procedure. Hierdoor is [eiser 1] niet bevoegd om zelfstandig in rechte op te treden, en de vordering wordt beschouwd als uitsluitend ingesteld door [eiser 2].

In de dagvaarding wordt een bedrag van € 18.000,- aan schade gevorderd, maar de onderbouwing van deze schade en de grondslag voor vergoeding door Havensteder zijn niet duidelijk. De kantonrechter merkt op dat essentiële feiten, zoals een eerdere uitspraak van 28 november 2023, niet zijn vermeld in de dagvaarding. Dit is in strijd met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat vereist dat relevante feiten volledig en naar waarheid worden vermeld.

De kantonrechter concludeert dat de dagvaarding niet voldoet aan de minimale eisen van artikel 111 Rv, die onder andere vereisen dat de eiser de eis en de gronden daarvoor duidelijk formuleert. Aangezien de dagvaarding nietig is, wordt [eiser 2] veroordeeld in de proceskosten van Havensteder, die zijn vastgesteld op € 543,-. De uitspraak geldt als de dag van uitspraak en is bepalend voor de aanvang van de rechtsmiddelentermijn.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10997285 VV EXPL 24-143
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de kantonrechter op basis van artikel 29a lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op 20 maart 2024
in de zaak van
[eiser 1] en [eiser 2] ,
woonplaats: [woonplaats] ,
eisers,
gemachtigde: mevrouw [naam gemachtigde] (Adviesbureau Kracht A,B,C – BV),
tegen
Stichting Havensteder,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.F. Dik.
De partijen worden ‘ [eiser 1] ’, ‘ [eiser 2] ’ en ‘Havensteder’ genoemd.
De kantonrechter is mr. J.B. Smits en de griffer is mr. S.M.C. van Papenrecht.
Aanwezig zijn [eiser 2] en haar gemachtigde. [eiser 1] is niet verschenen. Namens Havensteder is aanwezig mevrouw [persoon A] (woonconsulent) en de gemachtigde van Havensteder.

1.De beoordeling

De procespartijen:
1.1.
De kantonrechter stelt vast dat één van de twee eisers, [eiser 1] , onder bewind staat en niet is gebleken dat de bewindvoerder op de hoogte is van deze procedure. Een persoon die onder bewind staat is niet bevoegd om zelfstandig in rechte op te treden. Mevrouw [naam gemachtigde] deelt daarop mede dat de vordering moet worden beschouwd als zijn de uitsluitend door [eiser 2] ingesteld en dat [eiser 1] dus geen eiser (meer) is.
Inhoud dagvaarding:
1.2.
In de dagvaarding van deze procedure staat dat in het vonnis van deze rechtbank van 28 november 2023 een evidente misslag staat. Wat deze misslag inhoudt wordt niet uitgelegd. Verder wordt in de dagvaarding een bedrag van € 18.000,- aan schade gevorderd, maar hoe deze schade zou zijn opgebouwd en wat de grondslag voor de vergoeding van de schade door Havensteder zou zijn, staat niet in de dagvaarding. Onder het kopje ‘verweer gedaagden’ is enkel het woord ‘huurschuld’ neergezet. Verder wordt er niets gezegd over een mogelijk verweer van gedaagde en ook een weerlegging van een eventueel verweer ontbreekt. Ook zijn essentiële feiten in de dagvaarding niet benoemd. Zo is niet benoemd dat naar aanleiding van het ontruimingsvonnis van 28 november 2023, in een al eerder gevoerd executiegeschil, op 22 december 2023 al door de kantonrechter bij deze rechtbank uitspraak is gedaan, waarbij het toen gevraagde verbod op ontruiming is afgewezen. Dit is een feit dat zeker van belang is voor de beoordeling van deze zaak en had daarom door [eiser 2] moeten worden gemeld (artikel 21 Rv).
1.3.
Artikel 111, lid 2 Rv bevat de minimale eisen waaraan een dagvaarding moet voldoen. Zo moet [eiser 2] de eis en de gronden daarvoor in de dagvaarding opnemen (de stelplicht). [eiser 2] moet verder op grond van dit artikel voldoende feiten stellen om het door haar ingeroepen rechtsgevolg te kunnen dragen. Daarnaast bepaalt artikel 111 lid 3 Rv dat de [eiser 2] het verweer van de wederpartij en de gronden daarvoor in de dagvaarding opneemt. Deze minimumeisen moeten – onder meer – maken dat de gedaagde (in dit geval Havensteder) weet wat er van haar gevraagd wordt en waarom. Aan al deze eisen voldoet de dagvaarding van [eiser 2] niet.
1.4.
Daarnaast moeten partijen de relevante feiten volledig en naar waarheid vermelden. Ook aan die eis voldoet de dagvaarding niet.
1.5.
Op grond van bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat door [eiser 2] niet is voldaan aan de vereisten uit artikel 21 en 111 Rv en dat de uitgebrachte dagvaarding nietig is.
Proceskosten
1.6.
Omdat de dagvaarding nietig is krijgt [eiser 2] ongelijk en moet zij de proceskosten van Havensteder betalen. De kantonrechter begroot deze proceskosten op € 543,-.

2.De beslissing

De kantonrechter:
2.1.
verklaart de dagvaarding nietig;
2.2.
veroordeelt [eiser 2] in de proceskosten, die aan de kant van Havensteder tot vandaag worden vastgesteld op € 543,-.
De rechter deelt mede dat de dag waarop deze mondelinge uitspraak is gedaan, geldt als dag van uitspraak en bepalend is voor de aanvang van de rechtsmiddelentermijn.
Dit proces-verbaal is op 20 maart 2024 opgemaakt en ondertekend door de kantonrechter.
44485