ECLI:NL:RBROT:2024:2767

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
ROT 22/3236
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van het verzoek tot overname van private schulden in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire, en de Minister van Financiën. Eiseres had verzocht om afbetaling van haar private schuld, maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de lening van eiseres niet opeisbaar was, waardoor deze niet in aanmerking kwam voor overname onder de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing en stelde dat de hoorplicht was geschonden, omdat zij niet was gehoord voordat het bestreden besluit werd genomen. De rechtbank oordeelde dat verweerder inderdaad de hoorplicht had geschonden, maar dat dit gebrek in de besluitvorming niet leidde tot een andere uitkomst, aangezien de schuld van eiseres niet voor overname in aanmerking kwam. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar verweerder werd wel verplicht om het griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om gedupeerden van de toeslagenaffaire correct te informeren over hun rechten en de procedures die gevolgd moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3236

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

en

de Minister van Financiën, verweerder

(gemachtigden: mrs. M.A. Balbi en E. Giang).

Inleiding

1. Bij besluit van 28 februari 2022 heeft verweerder het verzoek van eiseres om afbetaling van haar private schuld afgewezen. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2. Verweerder is bij besluit van 4 juli 2022 (het bestreden besluit) bij de afwijzing gebleven. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3. De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en de gemachtigden van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Algemeen
1. Tussen 2004 en 2019 is de kinderopvangtoeslag van een groot aantal ouders onterecht stopgezet en is eerder verleende kinderopvangtoeslag van hen ten onrechte teruggevorderd. De ouders zijn door de aanpak van de Belastingdienst/Toeslagen in die tijd langdurig in een onmogelijke positie, in grote financiële problemen en in grote onzekerheid gebracht. Zij hebben financiële schade en zijn aangetast in hun rechtsgevoel, omdat zij zijn bestempeld als fraudeur. Het kabinet heeft hiervoor excuses aangeboden en is een hersteloperatie gestart.
2. Onderdeel van de hersteloperatie toeslagen is dat de overheid bepaalde private schulden van een gedupeerde ouder kan overnemen. De regeling hiervoor was eerst opgenomen in het Besluit betalen private schulden (het Besluit), dat gold vanaf 29 oktober 2021. Op 2 november 2022 is deze regeling opgenomen in artikel 4.1 tot en met 4.5 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
De situatie van eiseres
3. Eiseres is gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Sociale Banken Nederland (SBN) voerde het Besluit namens verweerder uit. Om in aanmerking te komen voor betaling van haar private schuld heeft eiseres op 13 januari 2022 een schuldenlijst bij de SBN ingediend waarop een schuld staat van € 3.419,84 bij de ING. De SBN heeft namens verweerder laten weten dat de schuld niet voor eiseres wordt afbetaald.
In het bestreden besluit stelt verweerder dat sprake is van een doorlopend krediet en lopende betalingsverplichtingen komen volgens verweerder niet voor afbetaling in aanmerking.
4. Eiseres is het hier niet mee eens en zij voert hiertoe een aantal gronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit.
Hoorplicht
5. Eiseres voert aan dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Daarin heeft zij naar het oordeel van de rechtbank gelijk.
6. Op grond van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moest verweerder voordat hij een beslissing nam op het bezwaar van eiseres, haar horen op een hoorzitting. Het horen vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure. Verweerder heeft eiseres echter niet op haar recht hierop gewezen en de zaken in het bestreden besluit omgedraaid, door op te nemen dat eiseres niet heeft aangegeven te willen worden gehoord.
Ter zitting heeft verweerder erkend dat hij eiseres ten onrechte niet heeft gehoord en dat hij onjuist heeft gehandeld. Dit gebeurde tot november 2022 structureel bij elk bezwaar, daarna is de werkwijze aangepast.
7. Deze manier van handelen acht de rechtbank kwalijk, omdat hierdoor opnieuw gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire niet op hun rechten werden gewezen en structureel niet volgens de wet werd gehandeld.
Eiseres heeft echter op de zitting bij de rechtbank alles naar voren kunnen brengen wat zij over deze zaak wilde zeggen en zij heeft verklaard dat zij de zaak bij de rechtbank inhoudelijk wil behandelen. Dan heeft het geen toegevoegde waarde om eiseres alsnog door verweerder in bezwaar te laten horen. De rechtbank zal het gebrek in de besluitvorming van verweerder daarom passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Eiseres krijgt dan het door haar betaalde griffierecht terug.
Inhoudelijk
8. Op het moment van het bestreden besluit gold als basis voor de beslissing het Besluit. Het Besluit was vastgesteld, vooruitlopend op nieuwe wetgeving over de hersteloperatie, om gedupeerde ouders tegemoet te komen.
Het Besluit is zoals gezegd inmiddels opgenomen in de Wht. Op grond van het overgangsrecht worden beslissingen over private schulden die zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beslissingen die zijn gegeven op grond van de Wht. Daarom beoordeelt de rechtbank het beroep met toepassing van de Wht, ook al was die wet nog niet in werking getreden op het moment van het primaire besluit van 28 februari 2022.
Wettelijk kader
9. Op grond van artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder a, van de Wht kunnen schulden die zijn ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser, worden overgenomen.
Aan dit criterium voldoet de schuld van eiseres. Uit artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder b van de Wht volgt echter dat de resterende hoofdsommen van niet-hypothecaire leningen niet worden overgenomen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden.
De schuld van eiseres
10. De schuld van eiseres bij de ING is een studentenkrediet, een lening van oorspronkelijk € 5.000,-, die eiseres op dit moment aan het aflossen is. Deze lening valt daarom onder artikel 4.1, vierde lid en onder b van de Wht, zodat die niet wordt overgenomen, tenzij de lening opeisbaar is. Dat is niet het geval, zoals blijkt uit de e-mail van de ING van 18 februari 2022. Er is geen betalingsachterstand.
Eiseres beaamt dit ook, maar voert aan dat het niet mogelijk is om een betalingsachterstand op te lopen, omdat er elke maand automatisch € 100,- van haar bankrekening bij de ING wordt geschreven.
Dit is echter niet van belang, omdat de bedoeling van de regeling voor het overnemen van private schulden is om openstaande betalingsachterstanden op geldschulden van gedupeerden over te nemen. Het heeft niet tot doel alle betalingsverplichtingen van gedupeerden volledig over te nemen, zo blijkt uit de toelichting van de regering op de Wht, de zogenoemde Memorie van Toelichting. [1]
In de Memorie van Toelichting staat ook dat doordat alleen opeisbare betalingsachterstanden en hoofdsommen worden overgenomen, wordt bedoeld te voorkomen dat een gedupeerde in de problemen komt door incassomaatregelen. De schuldenaanpak is niet bedoeld als herstel van schade in het verleden, maar om gedupeerde ouders zo veel als mogelijk kans te bieden op een nieuwe start, waarbij de ontvangen compensatie zoveel mogelijk wordt ontzien. [2]
De bepalingen over het overnemen van private schulden zoals opgenomen in de Wht, zijn uiteindelijk zo door de Tweede en Eerste Kamer aangenomen. Het overnemen van private schulden is alleen bedoeld voor mensen die met incassomaatregelen te maken hebben. In deze politieke keuze kan de rechtbank niet treden.
11. Eiseres wijst erop dat door de automatische aflossing van haar schuld, er regelmatig sprake was van een negatief saldo, wat geleid heeft tot financiële stress en andere achterstanden door geldtekorten. Het afsluiten van het studentenkrediet bij de ING was destijds een stap om de financiële schade bij meerdere partijen te beperken als gevolg van de terugbetalingen van de kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst/Toeslagen, aldus eiseres.
De rechtbank begrijpt dat eiseres in een moeilijke situatie zat en dat zij langdurig verschillende problemen heeft ervaren als gedupeerde ouder, maar het gaat in deze zaak alleen om de vraag of de private schuld van eiseres op grond van de Wht voor overname in aanmerking komt en dat is niet het geval.
Voor de schade die eiseres als gevolg van de toeslagenaffaire verder heeft ondervonden kan zij via andere regelingen gecompenseerd worden.

Conclusie en gevolgen

12. Eiseres krijgt gelijk dat de hoorplicht is geschonden, maar geen gelijk over het niet overnemen van haar schuld bij de ING. Het beroep is ongegrond, maar verweerder moet wel het griffierecht aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, voorzitter, en mrs. N. Boonstra en
R.J.P. Ferwerda, leden, in aanwezigheid van mr. M. Noordegraaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 44.
2.Kamerstukken II, 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 46.