ECLI:NL:RBROT:2024:2754

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
10/075285-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorbereidingshandelingen gericht op de invoer en het vervoeren van cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het plegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer en het vervoeren van een grote hoeveelheid cocaïne. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.B.M. Bos. De officier van justitie, mr. B.J.G. Leeuw, had gevorderd tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ernst van de feiten een zwaardere straf rechtvaardigt. De verdachte was betrokken bij de invoer van 174,65 kilogram cocaïne, die op 12 januari 2023 in Rotterdam werd aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zijn inloggegevens van zijn transportbedrijf heeft gedeeld met medeverdachten, waardoor zij in staat waren om de cocaïne te vervoeren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het voorbereiden van de invoer van cocaïne en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel, die een ernstige bedreiging vormt voor de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/075285-23
Datum uitspraak: 12 februari 2024
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
raadsman mr. W.B.M. Bos, advocaat te Oud-Beijerland.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 februari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.J.G. Leeuw heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe is – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
Niet kan worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het plegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne. Vastgesteld kan worden dat de feitelijke (voorbereidings-)handelingen zijn gepleegd, maar het bewijs dat de verdachte zijn gegevens heeft gegeven om voorbereidingshandelingen te treffen, ontbreekt. Er is weliswaar contact geweest in de nacht van 11 op 12 januari 2023, maar daaruit blijkt niet van enige betrokkenheid aan de zijde van de verdachte.
4.1.2.
Beoordeling
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
In de vroege ochtend van 12 januari 2023 heeft de medeverdachte [medeverdachte 1] de container [containernummer] (hierna ook: de container) met zijn vrachtwagen met Belgisch kenteken [kenteken] uitgehaald bij de APM-2 Terminal van de Rotterdamse haven. In deze container lagen zestien tassen met daarin pakketten. Uit onderzoek is gebleken dat het hierbij om 175 pakketten met cocaïne gaat, met een nettogewicht van 174,65 kilogram. Omstreeks 08:34 uur zijn er drie uithalers aangehouden die zich in een Trojaanse container op het terrein van de APM-2 Terminal bevonden. Uit onderzoek is gebleken dat de organisatoren van de invoer van deze pakketten cocaïne de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn geweest. De medeverdachten zijn reeds in 2023 veroordeeld voor hun rol bij de invoer van verdovende middelen.
Uit onderzoek aan de gegevens van het bedrijf [bedrijf 1] blijkt dat de container [containernummer] op 12 januari 2023 om 04:51 uur was voorgemeld door het account van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]), op naam van de verdachte. De vooraanmelding werd om 04:55 uur geaccepteerd en vervolgens werd de container om 06:02 uur uitgehaald door een truck met kenteken [kenteken], op naam van medeverdachte [medeverdachte 1]. Het transportbedrijf [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3]) had zich op 12 januari 2023 om 16:18 uur voorgemeld voor de container, maar deze vooraanmelding werd geweigerd. Uit nader onderzoek en navraag bij de verzender en vertegenwoordiger van de container is gebleken dat [bedrijf 3] de opdracht had gekregen om de container uit te halen.
Uit een tapgesprek dat op 11 januari 2023 vanaf 19:27 uur plaatsvond tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] volgt dat de medeverdachte [medeverdachte 2] de verdachte naar de inloggegevens van zijn account bij [bedrijf 4] vraagt. De verdachte geeft in dat gesprek aan dat hij de inloggegevens terug zal zoeken in zijn e-mailbox en deze – wanneer hij ze gevonden zou hebben – aan de medeverdachte [medeverdachte 2] door zou geven. Het bedrijf [bedrijf 4] beheert en verstrekt toegangspassen die voor een chauffeur benodigd zijn om een container uit te kunnen halen bij een van de terminals in de Rotterdamse haven.
In de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 2] is een Whatsapp-gesprek aangetroffen tussen de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] dat plaatsvond op 11 en 12 januari 2023. Op 12 januari 2023 stuurt medeverdachte [medeverdachte 2] om 05:06 uur een afbeelding van Portbase naar [medeverdachte 1], waarop de vooraanmelding van de container [containernummer] stond.
Daarnaast werden in de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 2] de volgende opgeslagen gebruikersaccounts gevonden: [account 1] en [account 2].
Uit onderzoek van de politie is gebleken dat aan deze gebruikersaccounts de naam van de verdachte was gekoppeld.
Bij de medeverdachte [medeverdachte 2] werden bij zijn aanhouding onder andere een bankpas van de ABN AMRO Bank op naam van het transportbedrijf van de verdachte, [bedrijf 2], aangetroffen alsmede twee vrachtbrieven, daterend van 14 december 2022, met daarop transporten van containers door medeverdachte [medeverdachte 1] met kenteken [kenteken] als ondervervoerder en [bedrijf 2] als hoofdvervoerder vermeld.
Uit onderzoek aan de getapte telefoongesprekken van de medeverdachte [medeverdachte 2] volgt dat de medeverdachte [medeverdachte 2] op 12 januari 2023 in totaal vijf keer naar de verdachte had gebeld, maar dat er niet werd opgenomen door de verdachte.
Uit onderzoek aan de telefoon van de verdachte is gebleken dat de verdachte zelf in de nacht van 19 op 20 november 2022 in opdracht van de medeverdachte [medeverdachte 2] een container middels pincodefraude heeft uitgehaald op het haventerrein van de ECT Delta Terminal op de Maasvlakte in Rotterdam. Daarnaast is in de telefoon van de verdachte een Whatsapp-gesprek aangetroffen tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] dat plaatsvond in de nacht van 11 op 12 januari 2023.
De verdachte heeft bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat hij de (bank)gegevens van zijn transportbedrijf met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] had gedeeld, zodat zijn bedrijf door hen gerund kon worden. Hij heeft ook verklaard dat hij op een gegeven moment het idee kreeg dat er iets niet goed was en dat het rond december 2022 begon te rommelen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat er via de haven van Rotterdam met grote regelmaat cocaïne wordt ingevoerd in Nederland. De
modus operandivan pincodefraude komt daarbij geregeld voor.
Wanneer voornoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang worden bezien, in combinatie met het feit dat de werkwijze van pincodefraude de verdachte niet onbekend was en hij naar eigen zeggen het idee had dat er iets niet goed was, kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de verdachte met het ter beschikking stellen van de gegevens van zijn transportbedrijf aan de medeverdachten bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die medeverdachten deze gegevens zouden gebruiken voor de invoer van harddrugs. De rechtbank is van oordeel dat het dan ook niet anders kan zijn dan dat de verdachte het opzet – op zijn minst in voorwaardelijke zin – heeft gehad op de invoer van cocaïne en dat de verdachte daartoe voorbereidingshandelingen heeft getroffen.
Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde treffen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van de gehele hoeveelheid cocaïne bewezen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hierna opgenomen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 11 januari 2023 tot en met 12 januari 2023 te Rotterdam , althans in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet en
- het opzettelijk vervoeren van 174,65 kilogram cocaïne, - een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
door- met één mededader (telefonisch) contacten te onderhouden en informatie uit te wisselen en instructies te geven over het uithalen van container(s) en
- de inloggegevens van zijn, verdachtes, Portbase-account aan zijn mededader(s) beschikbaar te stellen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd.
De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen gericht op de invoer en het vervoeren van een hoeveelheid van 174,65 kilogram cocaïne. Voor het in circulatie brengen van de cocaïne was de rol van de verdachte essentieel. Hij had met zijn transportbedrijf exclusieve toegang tot het haventerrein en de transportactiviteiten die daar plaatsvinden. Door zijn handelen heeft de verdachte een essentiële en daarmee zeer kwalijke bijdrage geleverd aan de destructieve cyclus van internationale drugshandel, gezondheidsschade en maatschappelijke ontwrichting.
Voorbereidingshandelingen zijn noodzakelijk om de daadwerkelijke invoer van cocaïne te realiseren en vormen derhalve een bijdrage aan de verspreiding en het gebruik van cocaïne. Het op de markt brengen van harddrugs vormt een ernstige bedreiging van de volksgezondheid en bevordert de toename van vermogensdelicten en daarmee verloedering in de samenleving. Het is algemeen bekend dat gebruikers van verdovende middelen veelvuldig strafbare feiten plegen om aan geld voor drugs te komen. Dit is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten geweld oproept, ook vanwege het gegeven dat het veel geld oplevert voor alle deelnemers in de lijn van de invoer tot aan de uiteindelijke verkoop aan de gebruikers. Ter bestrijding van harddrugsverslaving en ter voorkoming en bestrijding van illegale harddrugshandel wordt de invoer van cocaïne streng bestraft.
De rechtbank rekent de verdachte het bewezen feit zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht om bij een veroordeling enkel een taakstraf, indien nodig vermeerderd met een voorwaardelijke gevangenisstraf, op te leggen. De rechtbank ziet daartoe – gelet op het voorgaande, de ernst van het feit en de aangetroffen hoeveelheid cocaïne – geen aanleiding. De ernst van het feit maakt ook dat de rechtbank een hogere gevangenisstraf zal opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele, voorzitter,
en mr. A. Hello en mr. dr. S. Wahedi rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Wuijckhuijse, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met 12 januari 2023 te Rotterdam en/of Ridderkerk en/of Schiedam, althans in Nederland, en/of te Waregem, althans in België, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
- het opzettelijk afleveren, verstrekken en/of vervoeren van 174,65 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid, van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door
- met één of meer mededader(s) (telefonisch) contacten te onderhouden en/of informatie uit te wisselen en/of afspraken te maken en/of instructies te geven over het afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van container(s) en/of die cocaïne, en/of
- de inloggegevens van zijn, verdachtes, Portbase-account en/of van zijn, verdachtes, account van [bedrijf 4] aan zijn mededader(s) beschikbaar te stellen, en/of
- met behulp van dat Portbase-account de container [containernummer] voor te melden in Portbase.