ECLI:NL:RBROT:2024:2714

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
10/016725-22/ TUL VV: 13/235516-18 + 09/109933-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor meerdere beschietingen met vuurwapen en bedreigingen

Op 2 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2002, die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en het plegen van meerdere beschietingen van bedrijfspanden in Rotterdam en Venlo. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 13 maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van gebouwen door met een vuurwapen op deze panden te schieten, wat heeft geleid tot schade aan de eigendommen en bedreiging van de eigenaren/huurders. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de beschietingen op basis van getuigenverklaringen, camerabeelden en forensisch bewijs vastgesteld. De verdachte is vrijgesproken van enkele andere ten laste gelegde feiten, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs achtte voor zijn betrokkenheid. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak van generale preventie. De vorderingen van benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor de geleden materiële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/016725-22
Parketnummers vordering TUL VV: 13/235516-18 + 09/109933-20
Uitspraakdatum: 2 april 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] ( [postcode] ) te [woonplaats] ,
bijgestaan door mr. M. Ketting, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 en 7 maart en 2 april 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mr. E.M. Blanken en mr. W.D. van den Berg hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaken met parketnummers 13/235516-18 en 09/109933-20.

4.Aanleiding onderzoek

Naar aanleiding van de beschieting op [naam horecagelegenheid] (hierna: [naam horecagelegenheid] ) op 16 december 2021, gelegen aan de Westblaak in Rotterdam, is opsporingsonderzoek Blaak gestart. Tijdens het onderzoek kwam aan het licht dat [naam horecagelegenheid] ook op 15 december 2021 was beschoten. Op 19 januari 2022 is de verdachte aangehouden en is zijn woning doorzocht.
Ook is de telefoon van de verdachte in beslaggenomen en onderzocht. In de telefoon van de verdachte werden zoekopdrachten en filmpjes aangetroffen die te herleiden waren tot de beschietingen van het pand van [horecagelegenheid] in Venlo op 12 en 14 januari 2022.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte enige strafrechtelijke betrokkenheid heeft gehad bij de ten laste gelegde beschietingen.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 5 (Rotterdam 15 december 2021 + WWM)
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van alle verwijten die hem ten aanzien van deze datum worden gemaakt. Niet kan worden vastgesteld dat hij op 15 december 2021 een vuurwapen voorhanden heeft gehad en daarmee op [naam horecagelegenheid] heeft geschoten. De verklaring van snorder [persoon A] kan niet voor het bewijs dienen, gelet op diens geestestoestand. Ten aanzien van de bedreiging geldt bovendien dat niet vaststaat wie de bedreigde is, zodat het opzet op de bedreiging en/of de redelijke vrees evenmin kan worden aangenomen. Subsidiair, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, is sprake van een eendaadse samenloop omdat de bedreiging nimmer gepleegd kan zijn zonder het schieten en het schieten niet mogelijk is zonder een vuurwapen voorhanden te hebben.
Beoordeling
Op 15 december 2021, om 04:22 uur, is het restaurant [naam horecagelegenheid] , gelegen aan de [adres 2] in Rotterdam, beschoten. Hierdoor is de deur van het restaurant beschadigd.
Op camerabeelden is te zien dat de schutter een schoudertas, handschoenen, gezichtsbedekking en een donkerkleurige broek met daarop een rood vlak draagt.
Uit onderzoek is gebleken dat de schutter in een grijze Ford Fiesta, voorzien van kenteken [kentekennummer 1] , is gearriveerd in Rotterdam en met hetzelfde voertuig Rotterdam weer heeft verlaten. Vast staat dat de Ford Fiesta die nacht vanuit Hoofddorp/Amsterdam naar Rotterdam is gereden. Het voertuig is 36 minuten in Rotterdam geweest en is toen weer richting Hoofddorp/Almere gereden.
[persoon A] , de bestuurder van de Ford Fiesta, heeft verklaard dat hij die nacht door medeverdachte [medeverdachte 1] is benaderd om tegen betaling twee jongens naar Rotterdam te rijden. [persoon A] haalde de jongens op in Amsterdam. Een van hen ging achter [persoon A] op de achterbank zitten en de ander nam plaats op de passagiersstoel. De jongen die achter [persoon A] zat, stapte in Rotterdam uit. De andere jongen bleef in de auto zitten. Enige tijd later kwam de jongen die was uitgestapt weer terug. Hij ging bellen met iemand om te zeggen dat het gelukt was. Deze jongen is door [persoon A] herkend als de verdachte. De jongen die op de passagiersstoel zat, is door [persoon A] herkend als [naam verdachte] .
[medeverdachte 1] heeft bevestigd dat hij de rit naar Rotterdam heeft geregeld. In zijn telefoon is een daarop betrekking hebbend chatgesprek met [persoon A] van 15 december 2021 aangetroffen.
Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte is een zwarte broek met daarop rode vlakken aangetroffen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw inhoudende dat de verklaring van [persoon A] onbruikbaar is voor het bewijs en overweegt daartoe als volgt. [persoon A] is op twee momenten verhoord, te weten op 18 en 19 januari 2022.
Nadat [persoon A] op 18 januari 2022 een gedetailleerde verklaring had afgelegd namen de verbalisanten het volgende op in het proces-verbaal: “Verdachte keert in zichzelf. Begint te lachen, wordt boos en schiet door verschillende emoties. Verhoor wordt heel even stil gelegd. Verdachte verklaarde zelf dat hij een kleine psychose aanval kreeg.” Kort daarna besloten de verbalisanten het verhoor te beëindigen. De volgende dag werd [persoon A] nogmaals verhoord en legde hij opnieuw een – gedetailleerde en gelijkluidende – verklaring af. Van een verwarde toestand was toen geen sprake meer. Het enkele feit dat het eerste verhoor werd afgebroken omdat de verhorende verbalisanten hebben opgetekend dat [persoon A] een psychose leek te hebben, maakt niet dat daarvan daadwerkelijk sprake was. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [persoon A] gedurende beide verhoren blijk geeft van het vermogen te begrijpen waar het over gaat. Bovendien zijn zijn verklaringen voldoende specifiek en consistent en vinden deze steun in de andere onderzoeksbevindingen.
De rechtbank acht op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte degene is geweest die het bedrijfspand van [naam horecagelegenheid] heeft beschoten en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 1 tenlastegelegde. De rechtbank overweegt dat de gedragingen van de verdachte, te weten met een geladen vuurwapen naar een pand gaan en met het vuurwapen schieten op dit pand, van dien aard zijn dat zij in het algemeen een redelijke vrees kunnen opwekken. Daarmee heeft de verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan de hem onder 2 ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Voorts heeft de verdachte een vuurwapen voorhanden gehad.
5.2.
Vrijspraak ten aanzien van de feiten 3 en 4 (Rotterdam 16 december 2021)
Op 16 december 2021, omstreeks 2:30 uur, is [naam horecagelegenheid] opnieuw beschoten. Ter plaatse heeft de politie geconstateerd dat de etalageruit van het restaurant kapot was. Er zijn vier patroonhulzen aangetroffen.
Op camerabeelden van [naam horecagelegenheid] is te zien dat er twee mannen betrokken zijn bij dit incident: een schutter en een persoon die het schietincident en/of de resultaten daarvan filmt. De schutter draagt een donkerkleurige jas met capuchon over het hoofd en een donkerkleurige broek met aan de voorkant op beide benen een lichtkleurig vlak.
Uit onderzoek is gebleken dat deze twee personen, samen met nog een derde inzittende, in een witte Seat Leon, voorzien van kenteken [kentekennummer 2] vanuit Hoofddorp/Amsterdam naar Rotterdam zijn gereden. [persoon B] , de bestuurder van de Seat Leon, heeft verklaard dat hij in de nacht van 16 december 2021 daarvoor is benaderd door medeverdachte [medeverdachte 2] en dat [medeverdachte 2] één van de inzittenden was. Hij herkent de verdachte niet.
De officieren van justitie stellen zich desondanks op het standpunt dat de verdachte de schutter is geweest. Zij baseren dit op het volgende. Bij de doorzoeking in de woning van de medeverdachte [naam verdachte] , de broer van de verdachte, is een trainingsbroek aangetroffen van het merk Nike die gelijkenissen vertoont met de broek die de schutter droeg ten tijde van het schietincident op 16 december 2021. In de telefoon van [naam verdachte] is daarnaast een foto aangetroffen waarop te zien is dat de verdachte een soortgelijke broek draagt. Bij de doorzoeking in de woning van de verdachte is een zwarte jas aangetroffen met een wit Under Armour logo op de capuchon en ter hoogte van de borst. De politie heeft gerelateerd dat de jas lijkt op de jas die schutter droeg. Verder heeft de verdachte op 24 december 2021, zo blijkt uit onderzoek in zijn telefoon, op internet gezocht naar de beschieting op 16 december 2021 en heeft hij op 7 maart 2022 in een getapt telefoongesprek gezegd dat hij als schutter betrokken is geweest bij drie schietpartijen.
De rechtbank is, met de verdediging, van oordeel dat de betrokkenheid van de verdachte bij dit schietincident op grond van het voorhanden dossier onvoldoende is komen vast te staan. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat de verdachte heeft ontkend iets met de schietpartij te maken te hebben en hij ook niet door taxichauffeur [persoon B] is herkend als een van de inzittenden van zijn auto. Het enkele feit dat de verdachte kennelijk beschikt of kan beschikken over -zeer veel voorkomende- soortgelijke kleding die de schutter ook droeg, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om vast te stellen dat hij de schutter is geweest of op andere wijze een rol als medepleger heeft gehad. Ook het feit dat de verdachte in een afgeluisterd telefoongesprek heeft gezegd drie keer als schutter betrokken te zijn geweest bij schietpartijen leidt niet tot een ander oordeel. Deze uitlating van de verdachte is weliswaar opvallend, maar bij gebreke van ander bewijs dat hem aan deze specifieke schietpartij linkt te weinig specifiek om een bewezenverklaring te dragen. Ditzelfde geldt voor een zoekopdracht op internet een week na de beschieting. Nu de betrokkenheid van de verdachte ook niet uit andere omstandigheden is komen vast te staan, zal de rechtbank hem vrijspreken van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
5.3.
Vrijspraak ten aanzien van feit 6 (Venlo 12 januari 2022)
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij zich op 12 januari 2022 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot beschadiging van het pand van [horecagelegenheid] in Venlo.
In de telefoon van de verdachte is een op 12 januari 2022, om 06:14:38 uur, gemaakt filmpje aangetroffen waarop te zien is dat een gehandschoende hand een op een vuurwapen gelijkend voorwerp vasthoudt. Het voorwerp wordt gericht op een winkelpand. De trekker wordt vier keer overgehaald, maar er klinken geen schoten en er zijn ook geen inslagen zichtbaar. Opnieuw wordt op het pand gericht en de trekker wordt vervolgens nog tweemaal overgehaald, wederom klinken er geen schoten en zijn geen inslagen zichtbaar. Onderzoek heeft uitgewezen dat dit het pand betreft waarin [horecagelegenheid] gevestigd is, aan de [adres 3] , in Venlo.
Vast staat dat de verdachte in de nacht van 12 januari 2022 met medeverdachte [medeverdachte 3] met de auto naar Venlo is gereden. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat de verdachte in Venlo is uitgestapt en even weg is geweest.
De rechtbank komt op grond van de onderzoeksbevindingen tot de conclusie dat het aangetroffen filmpje is gemaakt door de verdachte en dat zijn hand zichtbaar is op de beelden. Naar het oordeel van de rechtbank staat onvoldoende vast dat het voorwerp dat hij in dit filmpje in zijn hand heeft, een vuurwapen is, zoals ten laste is gelegd. Uit de beelden kan dit niet met voldoende zekerheid worden opgemaakt en van enig forensisch bewijs is geen sprake. Dit betekent dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht dat sprake is van een poging tot beschadiging door met een vuurwapen te schieten op het pand waarin [horecagelegenheid] is gevestigd. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
5.4.
Ten aanzien van de feiten 7, 8, 9 en 10 (Venlo 14 januari 2022 + WWM)
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van alle verwijten die hem ten aanzien van deze datum worden gemaakt. Hooguit kan worden vastgesteld dat de verdachte het vervoer naar Venlo heeft georganiseerd, maar dat is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat de verdachte wetenschap had van de beschieting op dat pand (feit 7). Dit geldt ook voor de vernieling van de fietsmand en het winkelbord (feit 8). Evenmin kan de betrokkenheid van de verdachte bij de bedreiging worden vastgesteld (feit 9). Ten aanzien van de bedreiging geldt bovendien dat de verdachte niet uit de auto is geweest en onmogelijk de bedreiger kan zijn. Daar komt bij dat niet vaststaat wie de bedreigde is, zodat een oordeel omtrent de reële vrees van de bedreigde, en of de bedreigde überhaupt op de hoogte is geraakt van de bedreiging, niet kan worden vastgesteld. In het verlengde van de gevoerde vrijspraakverweren kan evenmin het, onder feit 10 ten laste gelegde, voorhanden hebben van een vuurwapen worden bewezen verklaard.
Beoordeling
Op 14 januari 2022 rond 03:10 uur ’s nachts is het bedrijfspand van [horecagelegenheid] aan de [adres 3] in Venlo beschoten. Vast staat dat vijf kogels de etalageruiten van [horecagelegenheid] hebben doorboord. Eén kogel is via een fietsmand tegen het glas van de toegangsdeur terechtgekomen, een kogel is via de metalen poort gericocheerd en een andere kogel heeft de etalageruit van de naastgelegen nagelstudio doorboord. In totaal zijn acht hulzen en diverse projectiedelen aangetroffen.
Op camerabeelden is te zien dat de schutter die nacht om 03:10 uur richting [horecagelegenheid] loopt. De schutter draagt een donkergekleurde jas met een kleine glinsterende opdruk ter hoogte van het rechter schouderblad en heeft een capuchon op. Te zien is dat de schutter met een telefoon in zijn linkerhand loopt. Om 03:11 uur stopt de schutter voor [horecagelegenheid] en lost met een vuurwapen in zijn rechterhand meerdere schoten in de richting van [horecagelegenheid] . De glasscherven vliegen uit de ruit en de inslag is op de camerabeelden te zien.
In de telefoon van de verdachte is een filmpje aangetroffen dat is gemaakt op 14 januari 2022 om 03:11:30 uur. Op het filmpje is te zien dat een vuurwapen wordt gericht op het pand van [horecagelegenheid] en dat er zeven keer wordt geschoten. Uit de metadata van het filmpje is gebleken dat de video zeer dicht bij de locatie van [horecagelegenheid] in Venlo is opgenomen. Vast staat dat de video is gemaakt met een iPhone 11 met softwareversie 14.11.2. Vast staat ook dat de telefoon van de verdachte hetzelfde type toestel betreft en beschikt over dezelfde softwareversie. Rond het tijdstip van de waarop het filmpje is gecreëerd, was bovendien de camera-applicatie van deze telefoon geopend.
Ter terechtzitting heeft de verdachte bevestigd dat hij in de nacht van 14 januari 2022 in Venlo is geweest.
Deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, maken dat de rechtbank tot de conclusie komt dat het filmpje is gemaakt met de telefoon van de verdachte en dat hij degene is geweest die het pand heeft beschoten. Deze conclusie vindt steun in de inhoud van het Telio-gesprek tussen de verdachte en [persoon C] op 7 maart 2022. In dat gesprek zegt de verdachte: “Ik ben betrokken bij drie schietpartijen. Ik was de schutter.”
Het door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario dat de aangetroffen video mogelijk door een ander aan de verdachte is toegezonden dan wel door een ander is gemaakt met de telefoon van de verdachte is gelet op het hiervoor overwogene niet aannemelijk geworden. Dit scenario wordt ook overigens op geen enkele wijze ondersteund door bewijsmiddelen. De rechtbank slaat dan ook geen acht op dit alternatieve scenario.
De rechtbank overweegt dat de gedragingen van de verdachte, te weten met een geladen vuurwapen naar een pand gaan en met het vuurwapen schieten op dit pand, van dien aard zijn dat zij in het algemeen een reële vrees kunnen opwekken. Daarmee heeft de verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan de hem ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Voorts heeft de verdachte een vuurwapen voorhanden gehad.
De rechtbank acht op grond van voornoemde feitelijkheden wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem onder 7, 8, 9 en 10 verweten feiten heeft begaan.
5.5.
Bewezenverklaring
In
bijlage IIheeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 5, 7, 8, 9 en 10 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 15 december 2021 te Rotterdam,
opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, gelegen aan de [adres 2] , toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft beschadigd door met een vuurwapen projectielen af te vuren op dat gebouw.
2.
hij op 15 december 2021 te Rotterdam,
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door met een vuurwapen op
een pand van die [slachtoffer 1] (gelegen aan de [adres 2] ) te schieten.
5.
hij
op15 december 2021 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die
wet,
en
bijbehorende munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 Categorie III
van de Wet wapens en munitie, te weten munitie in de zin van artikel 1, onder 4º
van die wet, voorhanden heeft gehad.
7.
hij op 14 januari 2022 te Venlo,
gebouwen, gelegen aan de [adres 4]
, [adres 5] en [adres 3] , toebehorende aan [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3]
en [slachtoffer 4] , heeft beschadigd
door met een vuurwapen projectielen af te vuren op die gebouwen.
8.
hij op 14 januari 2022 te Venlo
opzettelijk en wederrechtelijk een fietsmand en een winkelbord
toebehorendeaan [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] , heeft beschadigd .
9.
hij op 14 januari 2022 te Venlo,
[slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het
leven gericht, door met een vuurwapen op
een pand van die [slachtoffer 6] (gelegen aan de [adres 3] ) te schieten.
10.
hij
op14 januari 2022 te Venlo
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die
wet,
en
bijbehorende munitie als bedoeld in artikel 2 lid Categorie III
van de Wet wapens en munitie, te weten munitie in de zin van artikel 1, onder 4º
van die wet, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
De eendaadse samenloop van
1.
opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
en
2.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
5.
de eendaadse samenloop van
het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een (vuur)wapen van categorie III
en
het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
De eendaadse samenloop van
7.
opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
en
8.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
en
9.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
10.
de eendaadse samenloop van
het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een (vuur)wapen van categorie III
en
het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op twee momenten een vuurwapen voorhanden gehad. Het ongecontroleerd bezit van vuurwapens kent geen ander doel dan het toebrengen van ernstige schade aan anderen en/of de maatschappij. Gelet op de toename van het vuurwapenbezit en het hoge gevaarzettende karakter daarvan, dient daartegen daarom streng te worden opgetreden. Het is bovendien algemeen bekend dat vuurwapenbezit niet zelden leidt tot het plegen van ernstige geweldsdelicten, hetgeen in de onderhavige zaak wordt bevestigd.
De verdachte heeft immers ook gebruik gemaakt van het vuurwapen door zich gedurende een periode van twee maanden schuldig te maken aan meerdere beschietingen van bedrijfspanden, waardoor gebouwen zijn beschadigd. Door het beschieten van de panden heeft de verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan de bedreiging van de eigenaren/huurders van deze bedrijfspanden. Het beschieten van gebouwen is aan de orde van de dag en heeft vaak tot doel personen te intimideren. Dergelijke strafbare feiten veroorzaken behalve bij de direct betrokkenen ook sterke gevoelens van angst, onrust en veiligheid in de rest van de maatschappij. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het ontstaan van voornoemde gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank houdt er verder rekening mee dat uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 februari 2024, blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het rapport dat de reclassering op 21 december 2023 over de verdachte heeft uitgebracht. Dit rapport houdt onder meer in dat er criminogene factoren zijn in het leven van de verdachte, namelijk binnen zijn sociale netwerk. Voorts is een mogelijk pro-criminogene houding bij de verdachte geconstateerd. De rapporteur ziet mogelijkheden voor gedragsbeïnvloeding en acht het van belang dat de, gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis, ingezette hulpverlening voortgezet wordt teneinde risico’s op lange termijn te verlagen. De reclassering adviseert bij oplegging van een eventueel (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf, daaraan bijzondere voorwaarden en andere voorwaarden betreffende het gedrag van de verdachte te koppelen.
Ook is gelet op de straffen in soortgelijke zaken. Mede gelet hierop en de gedeeltelijke vrijspraak zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officieren van justitie is geëist. Daarbij heeft ook de ouderdom van de zaak en de nog jonge leeftijd van de verdachte een rol gespeeld.
De verdachte heeft ernstige delicten gepleegd waarvoor de maatschappij om vergelding vraagt. Uit oogpunt van generale preventie moet er een signaal aan de samenleving worden afgegeven dat dit soort vuurwapengeweld streng wordt bestraft. Daarom vindt de rechtbank dat een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur een passende reactie is.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met de eendaadse samenloop tussen de bedreigingen en de vernielingen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 13 maanden voorwaardelijk passend en geboden. De verdachte heeft ruim 11 maanden in voorarrest gezeten. Dit betekent dat hij het onvoorwaardelijke gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf al heeft uitgezeten. De rechtbank zal daarom het geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen.
Het voorwaardelijk deel wordt onder meer opgelegd om de verdachte te weerhouden van het opnieuw plegen van strafbare feiten. Anders dan door de officieren van justitie is gevorderd, ziet de rechtbank geen mogelijkheid en evenmin aanleiding om de dadelijk uitvoerbaarheid van de opgelegde bijzondere voorwaarden te gelasten.

9.Vorderingen benadeelde partijen

9.1.
[bedrijf 1] B.V.
Namens [bedrijf 1] B.V. is een vordering tot schadevergoeding van € 10.803,83 ingediend tegen de verdachte, bestaande uit materiële schade.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard nu de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en niet kan worden vastgesteld in welke hoedanigheid [bedrijf 1] B.V. schade heeft geleden.
9.2.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 3.123,75 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 7 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende kostenposten:
  • Glashandel à € 2.873,75.
  • Beschadiging kogelgat à € 250,-.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat het bedrag dat in de toelichting op de vordering is opgevoerd ten behoeve van het laten vervangen van de winkelruit, gelet op het bewezen verklaarde handelen van de verdachte, aannemelijk is en als rechtstreekse materiële schade kan worden aangemerkt. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering, nu deze genoegzaam is onderbouwd, toewijzen.
Anders is dat ten aanzien van de kosten die zijn opgevoerd ter zake van de beschadiging van het kogelgat. Nu deze kostenpost onvoldoende is onderbouwd en het de rechtbank onduidelijk is welke schade dit betreft, naast de reeds in kaart gebrachte schade door de glashandel, zal dit deel van de vordering worden afgewezen.
De vordering zal daarom tot een bedrag van € 2.873,75 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
9.3.
Gerats
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.860,12 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 7 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende kostenposten:
  • Schade aan de ruit à € 1.660,12.
  • Gederfde huur van 2 dagen in verband met het sluiten van het pand à € 200,-.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat het bedrag dat in de toelichting op de vordering is opgevoerd ten behoeve van het laten vervangen van de ruit, gelet op het bewezen verklaarde handelen van de verdachte, aannemelijk is en als rechtstreekse materiële schade kan worden aangemerkt. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering, nu deze genoegzaam is onderbouwd, toewijzen.
Anders is dat ten aanzien van de kosten die zijn opgevoerd ter zake van de gederfde huur nu het pand ten tijde van de beschieting al gesloten was in verband met de coronamaatregelen. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
De vordering zal daarom tot een bedrag van € 1.660,12 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.

10.Vorderingen tenuitvoerlegging

13/235516-18
Bij vonnis van 12 april 2019 van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam is de verdachte ter zake van gekwalificeerde diefstal veroordeeld voor zover van belang tot een werkstraf van 60 uren, waarvan een gedeelte groot 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 27 april 2019 en verlengd met één jaar bij vonnis van 8 juli 2020 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam.
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.
09/109933-20
Bij vonnis van 8 juli 2020 van de politierechter in de rechtbank ’s-Gravenhage is de verdachte ter zake van belediging van een ambtenaar en wederspannigheid veroordeeld voor zover van belang tot een geldboete van € 600,-, waarvan een gedeelte groot € 300,- voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 22 juli 2020.
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen
- 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 57, 285, 350 en 352 van het Wetboek van Strafrecht en
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 3, 4 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 5, 7, 8, 9 en 10 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 13 (dertien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan nader af te nemen diagnostiek indien de reclassering dit nodig acht. De veroordeelde zal zich laten behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De inhoud van de behandeling zal nader worden bepaald. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicatie is geen onderdeel van de behandeling.
  • de veroordeelde verblijft in een begeleid wonen instelling zoals CURA XL of een andere vergelijkbare instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • de veroordeelde volgt een opleiding tot timmerman bij Bouwmensen / MBO College Westpoort of een vergelijkbare opleiding bij een soortgelijke instelling waar hij een startkwalificatie behaalt. De veroordeelde beschikt over een nuttige daginvulling/dagbesteding in de vorm van school en/of werk;
  • de veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden als hierom gevraagd wordt. De veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van betalingsregelingen, ook indien zulks inhoudt het meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partij [bedrijf 1]
B.V. niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [bedrijf 1] B.V. in de proceskosten door de verdachte gemaakt en begroot deze op nihil;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2], te betalen een bedrag
van € 2.873,75 (zegge: twee duizend achthonderd drieënzeventig euro en vijfenzeventig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 2] te betalen
€ 2.873,75 (hoofdsom zegge: twee duizend achthonderd drieënzeventig euro en vijfenzeventig cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.873,75 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
37 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] , te betalen een bedrag van
€ 1.660,12,- (zegge: duizend zeshonderdzestig euro en twaalf cent),bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 4] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 4] te betalen
€ 1.660,12 (hoofdsom zegge: duizend zeshonderdzestig euro en twaalf cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.660,12 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 26 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 40 uren, van de bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam van 12 april 2019 in de zaak met parketnummer 13/235516-18 aan de veroordeelde opgelegde werkstraf;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot € 300, van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank ’s-Gravenhage van 8 juli 2020 in de zaak met parketnummer 09/109933-20 aan de veroordeelde opgelegde geldboete.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
mr. L.J.M. Janssen en mr. P.C. Tuinenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Ince, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 2 april 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 15 december 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, gelegen aan de [adres 2] , geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , althans aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s),
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt
door met een vuurwapen projectielen af te vuren op dat gebouw.
2
hij op of omstreeks 15 december 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling,
door meermalen, althans eenmaal, met een (semi) (automatisch) vuurwapen op
een (voormalig) pand van die [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 1] (gelegen aan de [adres 2] ) te
schieten.
3
hij op of omstreeks 16 december 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, gelegen aan de [adres 2] , geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , althans aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s),
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt
door met een vuurwapen projectielen af te vuren op dat gebouw.
4
hij op of omstreeks 16 december 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling,
door meermalen, althans eenmaal, met een (semi) (automatisch) vuurwapen op
een (voormalig) pand van die [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 1] (gelegen aan de [adres 2] ) te
schieten.
5
hij in of omstreeks de periode van 15 december 2021 tot en met 16 december 2021
te Rotterdam en/of Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II en/of Categorie III van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die
wet,
en/of
(bijbehorende) munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 Categorie II en/of Categorie III
van de Wet wapens en munitie, te weten munitie in de zin van artikel 1, onder 4º
van die wet,
voorhanden heeft gehad.
6
hij op of omstreeks 12 januari 2022 te Venlo,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, gelegen aan de [adres 3] , geheel
of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , althans aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
te vernielen en/of te beschadigen en/of onbruikbaar te maken,
een vuurwapen op dat gebouw heeft gericht en/of (vervolgens) meermalen, althans
eenmaal, heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
7
hij op of omstreeks 14 januari 2022 te Venlo,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk en wederrechtelijk een of meer gebouwen, gelegen aan de [adres 4]
, [adres 5] en/of [adres 3] , geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3]
en/of [slachtoffer 4] , althans aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s),
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt
door met een vuurwapen projectielen af te vuren op dat/die gebouw(en).
8
hij op of omstreeks 14 januari 2022 te Venlo
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk en wederrechtelijk een fietsmand en/of een winkelbord, in elk geval enig
goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 5] , in elk geval
aan een ander toebehoorde(n)
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
9
hij op of omstreeks 14 januari 2022 te Venlo,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het
leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door meermalen, althans eenmaal, met een (semi) (automatisch) vuurwapen op
een pand van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 6] (gelegen aan de [adres 3] ) te
schieten.
10
hij in of omstreeks de periode van 12 januari 2022 tot en met 14 januari 2022 te
Venlo en/of Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II en/of Categorie III van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die
wet,
en/of
(bijbehorende) munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 Categorie II en/of Categorie III
van de Wet wapens en munitie, te weten munitie in de zin van artikel 1, onder 4º
van die wet,
voorhanden heeft gehad.