ECLI:NL:RBROT:2024:2713

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
10/022920-22 en 13/343533-21 (gevoegd ter terechtzitting) / TUL VV: 13/239257-19 en 13/238366-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor beschieting van bedrijfspand en bezit van verdovende middelen en vuurwapens

Op 2 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2002, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 363 dagen voor de beschieting van een bedrijfspand, wat leidde tot schade aan het gebouw, en voor de bedreiging van de eigenaar. Daarnaast had de verdachte meer dan 2 kilogram hennep en twee vuurwapens in zijn bezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat invloed heeft gehad op de strafmaat. De zaak omvatte twee hoofdparketnummers en twee vorderingen van de officieren van justitie, die vrijspraak eisten voor enkele tenlastegelegde feiten, maar ook bewezenverklaring voor andere feiten. De rechtbank heeft de verdachte in een aantal punten vrijgesproken, maar de bewezenverklaring van de feiten in zaak A en B is vastgesteld. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de impact op de maatschappij en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft bijgedragen aan een gevoel van onveiligheid in de maatschappij door zijn daden, en de rechtbank heeft besloten dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/022920-22 en 13/343533-21 (gevoegd ter terechtzitting)
Parketnummers vordering TUL VV: 13/239257-19 en 13/238366-20
Uitspraakdatum: 2 april 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] ( [postcode] ) te [woonplaats] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [naam PI] ,
bijgestaan door mr. A.J. Admiraal, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 en 7 maart en 2 april 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.
De zaak met parketnummer 10/022920-22 wordt hierna aangeduid als zaak A.
De zaak met parketnummer 13/343533-21 wordt hierna aangeduid als zaak B.

3.Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mr. E.M. Blanken en mr. W.D. van den Berg hebben gevorderd:
  • vrijspraak van het in zaak A onder 1, 2 en 5 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van de in zaak A onder 3 en 4 en de in zaak B ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 364 dagen met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaken met parketnummers 13/239267-19 en 13/235516-18.

4.Waardering van het bewijs

Zaak A

4.1.
Vrijspraak ten aanzien van de feiten 1 en 2
De rechtbank is, met de officieren van justitie en de verdediging, van oordeel dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Ten aanzien van de feiten 3, 4 en 5 (Rotterdam 16 december 2021 + WWM)
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken. De getuige [getuige] heeft wisselende verklaringen afgelegd waardoor niet kan worden vastgesteld hoeveel personen hij die nacht heeft vervoerd. Evenmin staat vast dat de verdachte uit de auto is gestapt, hetgeen maakt dat ook niet kan worden vastgesteld dat de verdachte degene is die achter de schutter aanliep. Van een voor het medeplegen vereist ‘gezamenlijke doel’ ontbreekt bovendien ieder bewijs. Niet gebleken is dat de verdachte wist wat er zou gebeuren in Rotterdam, waardoor zijn opzet op het gronddelict niet kan worden bewezen.
Subsidiair dient de verdachte te worden vrijgesproken omdat zijn handelen niet als medeplegen kan worden gekwalificeerd. Het regelen van een snorder en/of het filmen van een strafbaar feit zijn verrichtingen die hooguit kunnen kwalificeren als medeplichtigheid.
Beoordeling
Vast staat dat [horecagelegenheid] (hierna: [horecagelegenheid] ) op 16 december 2021, omstreeks 2:30 uur, is beschoten. Ter plaatse heeft de politie geconstateerd dat de etalageruit van het restaurant kapot was. Er zijn vier patroonhulzen aangetroffen.
Op camerabeelden van [horecagelegenheid] is te zien dat er twee verdachten betrokken zijn bij dit incident. De schutter draagt een donkerkleurige jas met capuchon over het hoofd en een donkerkleurige broek met aan de voorkant op beide benen een lichtkleurig vlak. De tweede verdachte draagt gezichtsbedekking, een donkere jas, een capuchon over het hoofd en een lichtkleurige broek. Te zien is dat de schutter een vuurwapen uit zijn jaszak haalt, het wapen doorlaadt, vier keer schiet op [horecagelegenheid] en daarna wegrent. Vervolgens passeert de tweede verdachte met in zijn hand een mobiele telefoon gericht op [horecagelegenheid] . Het licht van de telefoon staat aan, ogenschijnlijk om het schietincident en/of het resultaat daarvan te filmen.
Uit onderzoek is gebleken dat deze twee verdachten in een Seat Leon, voorzien van kenteken [kentekennummer] vanuit Hoofddorp/Amsterdam naar Rotterdam zijn gereden en met hetzelfde voertuig Rotterdam weer hebben verlaten. Het voertuig is 31 minuten in Rotterdam geweest en is richting Hoofddorp/Almere gereden.
[getuige] , de bestuurder van de Seat Leon, heeft zowel bij de politie als ten overstaan van de rechter-commissaris met betrekking tot de rol van de verdachte steeds consequent verklaard, namelijk dat hij in de nacht van 16 december 2021 is benaderd door de verdachte om tegen betaling drie jongens naar Rotterdam en weer terug naar Amsterdam te rijden. [getuige] heeft de drie jongens van het adres [adres 2] in Amsterdam opgehaald. Eén van die jongens was de verdachte zelf. De verdachte wees [getuige] de weg. Op aanwijzing van de verdachte heeft [getuige] zijn voertuig in Rotterdam geparkeerd bij een hofje. De verdachte is daar met één van de andere twee jongens uitgestapt. De jongen die voorin zat, bleef in de auto achter. Enige tijd later zijn de verdachte en de andere jongen teruggekomen.
Uit de historische gegevens van de telefoon van [getuige] is gebleken dat hij in de nacht van 16 december 2021 om 00:16:16 uur is gebeld door een nummer dat op naam staat van de verdachte. Om 00:16:28 ontving [getuige] een WhatsApp-berichtje van hetzelfde nummer met de tekst: “
[naam]”, dat [getuige] om 00:21:21 uur heeft beantwoord met: “
Ja ik ben er al.” [getuige] ontving hierop het bericht: “
Ik kom”.
Uit de historische gegevens van de telefoon van de verdachte is gebleken dat zijn telefoon in de nacht van 16 december 2021 een vergelijkbare reisbeweging heeft gemaakt als de auto van [getuige] . Om 2:45 uur heeft zijn telefoon een zendmast aangestraald in Rotterdam.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank het volgende vast. De verdachten zijn gezamenlijk naar Rotterdam afgereisd in de auto van [getuige] . De rit naar Rotterdam was geregeld door de verdachte en de verdachte heeft de chauffeur naar de plek geloodst waar hij moest stoppen. Daar heeft de verdachte tegen [getuige] gezegd dat hij even moest wachten en heeft hij samen met een andere, onbekend gebleven, inzittende de auto verlaten en zijn zij samen, met een wapen, naar [horecagelegenheid] gegaan. Vervolgens was er sprake van een duidelijke rolverdeling, waarbij één verdachte het pand beschoot terwijl de ander het schieten filmde. Vervolgens zijn de verdachte en de medeverdachte teruggegaan naar de auto en hebben zij samen in de auto van [getuige] Rotterdam weer verlaten.
Volgens vaste jurisprudentie is voor medeplegen in beginsel een gezamenlijke uitvoering bepalend. Is hiervan sprake, dan geldt als uitgangspunt dat dit gezamenlijke handelen als medeplegen kan worden gekwalificeerd, tenzij ten aanzien van een verdachte slechts sprake is van handelingen die doorgaans als medeplichtigheidshandelingen worden aangemerkt. Hoewel niet kan worden vastgesteld wie van de twee ten tijde van het schietincident de schutter was en wie degene was die het schieten heeft gefilmd was, kan uit de hiervoor beschreven handelingen wel worden vastgesteld dat sprake was van een gezamenlijke uitvoering, waarbij het handelen van ieder van hen verder gaat dan slechts medeplichtigheidshandelingen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander, in de zin van medeplegen, schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde.
Zaak B
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken omdat de enkele aanwezigheid van de verdachte in een pand waar hij niet woont, onvoldoende is om tot de slotsom te komen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de aangetroffen verdovende middelen en dat deze zich in zijn machtssfeer bevonden. Van het opzettelijk aanwezig hebben van de verdovende middelen is aldus geen sprake (feit 1). Dit geldt ook voor de tussen de matrassen aangetroffen geluidsdemper. De verdachte had geen wetenschap van de aanwezigheid van de geluidsdemper (feit 3). Ten aanzien van het aangetroffen pistool geldt dat het met het aantreffen van het DNA op het wapen aannemelijk is dat de verdachte het pistool op enig moment in zijn handen had, maar daarmee is niet bewezen dat hij het pistool ook op 22 december 2021 voorhanden heeft gehad (feit 2). Met betrekking tot het witwassen heeft de raadsman opgemerkt dat de verdachte heeft verklaard dat hij een deel van het aangetroffen geld van zijn tante heeft gekregen. Dit is door de politie geverifieerd. Over de herkomst van het resterende bedrag van € 1.235- heeft de verdachte eveneens een verklaring afgelegd. Omdat het openbaar ministerie heeft nagelaten zijn op voorhand niet onaannemelijke, maar wél verifieerbare, verklaring nader te onderzoeken, kan niet worden geconcludeerd dat dit geldbedrag van misdrijf afkomstig moet zijn (feit 4).
De herkenning door verbalisant [naam verbalisant] is voorts onvoldoende betrouwbaar, omdat [naam verbalisant] op geen enkele manier heeft beschreven aan welke specifieke persoonskenmerken hij de verdachte heeft herkend. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat [naam verbalisant] heeft kunnen waarnemen dat de verdachte met een zwarte zak in zijn hand bij het raam stond, gelet op de afstand tot het gebouw en de hoogte van het raam ten opzichte van de standplaats van [naam verbalisant] .
Beoordeling
4.3.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Op 22 december 2021 is in een woning, gelegen aan het [adres 2] in Amsterdam, alwaar de verdachte zich op dat moment bevond, een zwarte plastic zak met ruim 2 kilogram hennep aangetroffen. Kort voor de inval van de politie in de woning, heeft verbalisant [naam verbalisant] de verdachte met een zwarte plastic zak in zijn hand gezien bij het raam aan de achterzijde van de woning. Verbalisant [naam verbalisant] heeft gerelateerd dat het erop leek dat de verdachte bezig was zich te ontdoen van goederen en probeerde de zak uit het raam te gooien. Toen de verdachte de verbalisant opmerkte, draaide hij zich met de zak in zijn handen om naar binnen. Onder dit bewuste raam is later een gaspistool aangetroffen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de herkenning van de verdachte door verbalisant [naam verbalisant] , temeer omdat die herkenning steun vindt in de omstandigheid dat de verdachte na zijn aanhouding tegen [naam verbalisant] heeft gezegd: “Ja, maar jij stond toch achter.”
De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande kan worden afgeleid dat de zwarte plastic zak die de verdachte aan de achterkant van de woning in zijn handen had, dezelfde zwarte plastic tas betreft die later in de woning werd aangetroffen vol hennep. Daarmee staat vast dat de verdachte de hennep voorhanden heeft gehad. Dat de verdachte wist van de aanwezigheid van het gaspistool en daarover kon beschikken vindt bevestiging in het gegeven dat op het pistool DNA van de verdachte is aangetroffen.
Het verweer dat de verdachte geen wetenschap had van de zak met hennep en het gaspistool niet voorhanden heeft gehad, wordt op grond van het voorgaande verworpen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem onder 1 en 2 verweten feiten.
4.4.
Ten aanzien van feit 3
Anders is dat ten aanzien van de tussen de matrassen aangetroffen geluidsdemper. De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat de wetenschap van de verdachte van de aanwezigheid van de geluidsdemper niet is komen vast te staan. De enkele aanwezigheid van de verdachte in de woning is onvoldoende om aan te nemen dat hij wetenschap van dan wel beschikkingsmacht over de geluidsdemper had. De verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
4.5.
Ten aanzien van feit 4
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten het witwassen van het bedrag van
€ 1.235, - dat op 22 december 2021 in zijn jaszak is aangetroffen.
Voor een bewezenverklaring van witwassen van een geldbedrag is vereist dat vaststaat dat het geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf. Dat hoeft niet een nauwkeurig aangeduid misdrijf te zijn. Als er geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het geldbedrag en een delict kan toch bewezen worden geacht dat een geldbedrag ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Het is aan de officieren van justitie om dergelijke feiten en omstandigheden naar voren te brengen. Als de door de officieren van justitie aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Een dergelijke verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Als de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geldbedrag, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geldbedrag. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Naar het oordeel van de rechtbank levert het voorhanden hebben van een geldbedrag van
€ 1.235, - niet zonder meer een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen op. Door de officieren van justitie zijn ook geen feiten en omstandigheden van dien aard aangedragen dat een vermoeden van witwassen kan worden aangenomen. Dat impliceert dat de rechtbank niet toekomt aan de volgende stap van het hiervoor uiteengezette stappenplan en zijn de verklaringen die de verdachte in het kader van deze strafzaak heeft afgelegd, niet relevant.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen en zal hem van het ten laste gelegde vrijspreken.
4.6.
Bewezenverklaring
In
bijlage IIheeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder in
zaak A en Bten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
In zaak A
3.
hij op 16 december 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, gelegen aan de [adres 3] , toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft beschadigd door met een vuurwapen projectielen af te vuren op dat gebouw.
4.
hij op 16 december 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door met een vuurwapen op
een pand van die [slachtoffer 1] (gelegen aan de [adres 3] ) te schieten.
5.
hij
op16 december 2021
te Rotterdam en/of Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die
wet, en (bijbehorende) munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 Categorie III
van de Wet wapens en munitie, te weten munitie in de zin van artikel 1, onder 4º
van die wet, voorhanden heeft gehad.
in zaak B
1
hij op 22 december 2021 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2
hij op 22 december 2021 te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een gaspistool, van het merk Umarex, type Glock 17 Gen 5, kaliber 9mm PAK
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
In zaak A
de eendaadse samenloop van
3.
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
en
4.
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
5.
de eendaadse samenloop van
medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
In zaak B
1.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

2.handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

In opdracht van de officieren van justitie hebben psychiater [psychiater] en GZ-psycholoog [GZ-psycholoog] , beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, in samenwerking met de overige leden van het onderzoekend team, een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van de verdachte. De rechtbank heeft kennisgenomen van de bevindingen van de deskundigen, zoals neergelegd in de Rapportage pro Justitia van respectievelijk 5 juli 2022, 17 november 2022 en 24 november 2022.
Uit de rapportages blijkt dat de verdachte heeft meegewerkt aan het psychologisch onderzoek, maar niet heeft willen meewerken aan het psychiatrisch onderzoek. De onderzoekers hebben onder meer de beschikking gehad over eerder over de verdachte opgemaakte rapporten van de William Schrikker Groep, een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming en een psychologisch onderzoeksrapport van De Bascule.
De rapporteurs constateren dat de verdachte in genoemde rapporten wordt beschreven als impulsief, antisociaal en grensoverschrijdend. De verdachte is bekend met een licht verstandelijke beperking en een gedragsstoornis sinds zijn kindertijd, mogelijk door een foetaal alcoholsyndroom. De verdachte is eerder gediagnosticeerd met een angststoornis (in remissie), impulsiviteit en kampt met aandachts- en concentratieproblemen. Er zijn eerder aanwijzingen gevonden voor een egocentrisch en wantrouwend perspectief.
De psycholoog komt tot de conclusie dat de verdachte lijdt aan een verstandelijke handicap in de zin van een licht verstandelijke beperking en aan psychische stoornissen in de zin van een ongespecificeerde neurocognitieve stoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Hiervan was ten tijde van de ten laste gelegde feiten ook sprake. De psycholoog acht het waarschijnlijk dat de stoornissen, met name de gebrekkige impulscontrole en lacunaire gewetensfunctie, een doorwerking hebben gehad in verdachtes doen en laten tijdens de ten laste gelegde feiten waardoor zijn mogelijkheden tot zelfbesturen beperkt was en adviseert de verdachte
verminderd toerekeningsvatbaarte achten.
De rechtbank neemt de conclusie, dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van de gepleegde strafbare feiten, over. Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is. Er zijn ook overigens geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte geheel uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering straf

Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de beschieting van een bedrijfspand, waardoor het gebouw is beschadigd. Door het beschieten van het pand heeft de verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan de bedreiging van de eigenaar van dit bedrijfspand. Het beschieten van gebouwen is aan de orde van de dag en heeft vaak tot doel personen te intimideren. Dergelijke strafbare feiten veroorzaken behalve bij de direct betrokkenen, ook sterke gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het ontstaan van voornoemde gevoelens van onveiligheid. Voorts heeft de verdachte ruim 2 kilogram hennep voorhanden gehad. Verdovende middelen leveren een gevaar op voor de volksgezondheid, nu deze stoffen sterk verslavend zijn en regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen voor de gebruiker met zich kunnen brengen. Hierdoor wordt tevens schade berokkend aan de samenleving.
Tot slot heeft de verdachte een twee vuurwapens voorhanden gehad. Het ongecontroleerd bezit van vuurwapens kent geen ander doel dan het toebrengen van ernstige schade aan anderen en/of de maatschappij. Het is algemeen bekend dat vuurwapenbezit niet zelden leidt tot het plegen van ernstige geweldsdelicten, hetgeen in de onderhavige zaak wordt bevestigd. Gelet op de toename van het vuurwapenbezit en het hoge gevaarzettende karakter daarvan, dient daartegen daarom streng te worden opgetreden.
De rechtbank houdt er verder rekening mee dat uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 februari 2024 blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten, waaronder de eerdergenoemde Rapportages pro justitia van 5 juli 2022, 17 november 2022 en 24 november 2022, en de over de verdachte opgemaakte reclasseringsrapportage van Reclassering Nederland van 12 juli 2022, opgemaakt door [persoon A] , als reclasseringswerker verbonden aan voornoemde instelling.
Ook is gelet op de straffen in soortgelijke zaken. Mede gelet hierop, en de gedeeltelijke vrijspraak zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officieren van justitie is geëist.
Verdachte heeft ernstige delicten gepleegd waarvoor de maatschappij vergelding vraagt. Uit oogpunt van generale preventie moet er een signaal aan de samenleving worden afgegeven dat dit soort vuurwapengeweld streng wordt bestraft. Daarom vindt de rechtbank dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur een passende reactie is.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met de eendaadse samenloop tussen de bedreiging en de vernieling.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 363 dagen, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Deze straf is gelijk aan de tijd dat de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zoals ook gevorderd door de officieren van justitie.

8.Beslag

Ten aanzien van het,
in zaak B, onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van (in totaal) € 1.835, - zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9.Vordering benadeelde partij

Zaak A
Namens [bedrijf A] B.V. is een vordering tot schadevergoeding van € 10.803,83 ingediend tegen de verdachte, bestaande uit materiële schade.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard nu de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en niet kan worden vastgesteld in welke hoedanigheid [bedrijf A] schade heeft geleden.

10.Vorderingen tenuitvoerlegging

13/239257-19
Bij vonnis van 14 december 2020 van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam is de verdachte ter zake van gekwalificeerde diefstal en opzetheling veroordeeld voor zover van belang tot een jeugddetentie voor de duur van 144 dagen, waarvan een gedeelte groot 100 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 29 december 2020.
De hierboven bewezenverklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.
13/238366-20
Bij vonnis van 14 december 2020 van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam is de verdachte ter zake van gekwalificeerde diefstal veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan een gedeelte groot 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 29 december 2020.
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen
- 47, 55, 57, 285 en 352 van het Wetboek van Strafrecht
  • 3 en 11 van de Opiumwet en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen, dat de verdachte de in zaak A onder 1 en 2 en de in zaak B onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de in zaak A onder 3, 4 en 5 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 363 (driehonderd drieënzestig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partij [bedrijf A] B.V. niet-ontvankelijk in de vordering;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 144 dagen, van de bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam van 14 december 2020 in de zaak met parketnummer 13/239257-19 aan de veroordeelde opgelegde jeugddetentie;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 4 maanden, van de bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam van 14 december 2020 in de zaak met parketnummer 13/238366-20 aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van:
6 750 EUR ibg: 22-12-2021
Omschrijving: [proces-verbaalnummer 1]
7 1060 EUR ibg: 22-12-2021
Omschrijving: [proces-verbaalnummer 2]
8 10 EUR ibg: 22-12-2021
Omschrijving: [proces-verbaalnummer 3]
9 15 EUR ibg: 22-12-2021
Omschrijving: [proces-verbaalnummer 4] .
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
mr. L.J.M. Janssen en mr. P.C. Tuinenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Ince, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 2 april 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
In zaak A
1
hij op of omstreeks 15 december 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, gelegen aan de [adres 3] , geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , althans aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s),
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt
door met een vuurwapen projectielen af te vuren op dat gebouw.
2
hij op of omstreeks 15 december 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
en/of met zware mishandeling,
door meermalen, althans eenmaal, met een (semi) (automatisch) vuurwapen op
een (voormalig) pand van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] (gelegen aan de [adres 3] ) te
schieten.
3
hij op of omstreeks 16 december 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, gelegen aan de [adres 3] , geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , althans aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s),
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt
door met een vuurwapen projectielen af te vuren op dat gebouw.
4
hij op of omstreeks 16 december 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
en/of met zware mishandeling,
door meermalen, althans eenmaal, met een (semi) (automatisch) vuurwapen op
een (voormalig) pand van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] (gelegen aan de [adres 3] ) te
schieten.
5
hij in of omstreeks de periode van 15 december 2021 tot en met 16 december 2021
te Rotterdam en/of Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II en/of Categorie III van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die
wet,
en/of
(bijbehorende) munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 Categorie II en/of Categorie III
van de Wet wapens en munitie, te weten munitie in de zin van artikel 1, onder 4º
van die wet,
voorhanden heeft gehad.
In zaak B
1
hij op of omstreeks 22 december 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 2.523 gram en/of 155,25 gram en/of 30 gram, in elk geval een hoeveelheid
van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.
2
hij op of omstreeks 22 december 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een gaspistool, van het merk Umarex, type Glock 17 Gen 5, kaliber 9mm PAK
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
voorhanden heeft gehad.
3
hij op of omstreeks 22 december 2021 te Amsterdam,
een wapen, van categorie I, onder 3°, te weten een geluiddemper,
voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen.
4
hij op of omstreeks 22 december 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
van een voorwerp, te weten een geldbedrag van EUR 1.825, in elk geval een
geldbedrag van EUR 1.225,
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of
- heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft
omgezet en/of
- gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.