4.2.Ten aanzien van de feiten 3, 4 en 5 (Rotterdam 16 december 2021 + WWM)
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken. De getuige [getuige] heeft wisselende verklaringen afgelegd waardoor niet kan worden vastgesteld hoeveel personen hij die nacht heeft vervoerd. Evenmin staat vast dat de verdachte uit de auto is gestapt, hetgeen maakt dat ook niet kan worden vastgesteld dat de verdachte degene is die achter de schutter aanliep. Van een voor het medeplegen vereist ‘gezamenlijke doel’ ontbreekt bovendien ieder bewijs. Niet gebleken is dat de verdachte wist wat er zou gebeuren in Rotterdam, waardoor zijn opzet op het gronddelict niet kan worden bewezen.
Subsidiair dient de verdachte te worden vrijgesproken omdat zijn handelen niet als medeplegen kan worden gekwalificeerd. Het regelen van een snorder en/of het filmen van een strafbaar feit zijn verrichtingen die hooguit kunnen kwalificeren als medeplichtigheid.
Beoordeling
Vast staat dat [horecagelegenheid] (hierna: [horecagelegenheid] ) op 16 december 2021, omstreeks 2:30 uur, is beschoten. Ter plaatse heeft de politie geconstateerd dat de etalageruit van het restaurant kapot was. Er zijn vier patroonhulzen aangetroffen.
Op camerabeelden van [horecagelegenheid] is te zien dat er twee verdachten betrokken zijn bij dit incident. De schutter draagt een donkerkleurige jas met capuchon over het hoofd en een donkerkleurige broek met aan de voorkant op beide benen een lichtkleurig vlak. De tweede verdachte draagt gezichtsbedekking, een donkere jas, een capuchon over het hoofd en een lichtkleurige broek. Te zien is dat de schutter een vuurwapen uit zijn jaszak haalt, het wapen doorlaadt, vier keer schiet op [horecagelegenheid] en daarna wegrent. Vervolgens passeert de tweede verdachte met in zijn hand een mobiele telefoon gericht op [horecagelegenheid] . Het licht van de telefoon staat aan, ogenschijnlijk om het schietincident en/of het resultaat daarvan te filmen.
Uit onderzoek is gebleken dat deze twee verdachten in een Seat Leon, voorzien van kenteken [kentekennummer] vanuit Hoofddorp/Amsterdam naar Rotterdam zijn gereden en met hetzelfde voertuig Rotterdam weer hebben verlaten. Het voertuig is 31 minuten in Rotterdam geweest en is richting Hoofddorp/Almere gereden.
[getuige] , de bestuurder van de Seat Leon, heeft zowel bij de politie als ten overstaan van de rechter-commissaris met betrekking tot de rol van de verdachte steeds consequent verklaard, namelijk dat hij in de nacht van 16 december 2021 is benaderd door de verdachte om tegen betaling drie jongens naar Rotterdam en weer terug naar Amsterdam te rijden. [getuige] heeft de drie jongens van het adres [adres 2] in Amsterdam opgehaald. Eén van die jongens was de verdachte zelf. De verdachte wees [getuige] de weg. Op aanwijzing van de verdachte heeft [getuige] zijn voertuig in Rotterdam geparkeerd bij een hofje. De verdachte is daar met één van de andere twee jongens uitgestapt. De jongen die voorin zat, bleef in de auto achter. Enige tijd later zijn de verdachte en de andere jongen teruggekomen.
Uit de historische gegevens van de telefoon van [getuige] is gebleken dat hij in de nacht van 16 december 2021 om 00:16:16 uur is gebeld door een nummer dat op naam staat van de verdachte. Om 00:16:28 ontving [getuige] een WhatsApp-berichtje van hetzelfde nummer met de tekst: “
[naam]”, dat [getuige] om 00:21:21 uur heeft beantwoord met: “
Ja ik ben er al.” [getuige] ontving hierop het bericht: “
Ik kom”.
Uit de historische gegevens van de telefoon van de verdachte is gebleken dat zijn telefoon in de nacht van 16 december 2021 een vergelijkbare reisbeweging heeft gemaakt als de auto van [getuige] . Om 2:45 uur heeft zijn telefoon een zendmast aangestraald in Rotterdam.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank het volgende vast. De verdachten zijn gezamenlijk naar Rotterdam afgereisd in de auto van [getuige] . De rit naar Rotterdam was geregeld door de verdachte en de verdachte heeft de chauffeur naar de plek geloodst waar hij moest stoppen. Daar heeft de verdachte tegen [getuige] gezegd dat hij even moest wachten en heeft hij samen met een andere, onbekend gebleven, inzittende de auto verlaten en zijn zij samen, met een wapen, naar [horecagelegenheid] gegaan. Vervolgens was er sprake van een duidelijke rolverdeling, waarbij één verdachte het pand beschoot terwijl de ander het schieten filmde. Vervolgens zijn de verdachte en de medeverdachte teruggegaan naar de auto en hebben zij samen in de auto van [getuige] Rotterdam weer verlaten.
Volgens vaste jurisprudentie is voor medeplegen in beginsel een gezamenlijke uitvoering bepalend. Is hiervan sprake, dan geldt als uitgangspunt dat dit gezamenlijke handelen als medeplegen kan worden gekwalificeerd, tenzij ten aanzien van een verdachte slechts sprake is van handelingen die doorgaans als medeplichtigheidshandelingen worden aangemerkt. Hoewel niet kan worden vastgesteld wie van de twee ten tijde van het schietincident de schutter was en wie degene was die het schieten heeft gefilmd was, kan uit de hiervoor beschreven handelingen wel worden vastgesteld dat sprake was van een gezamenlijke uitvoering, waarbij het handelen van ieder van hen verder gaat dan slechts medeplichtigheidshandelingen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander, in de zin van medeplegen, schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken omdat de enkele aanwezigheid van de verdachte in een pand waar hij niet woont, onvoldoende is om tot de slotsom te komen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de aangetroffen verdovende middelen en dat deze zich in zijn machtssfeer bevonden. Van het opzettelijk aanwezig hebben van de verdovende middelen is aldus geen sprake (feit 1). Dit geldt ook voor de tussen de matrassen aangetroffen geluidsdemper. De verdachte had geen wetenschap van de aanwezigheid van de geluidsdemper (feit 3). Ten aanzien van het aangetroffen pistool geldt dat het met het aantreffen van het DNA op het wapen aannemelijk is dat de verdachte het pistool op enig moment in zijn handen had, maar daarmee is niet bewezen dat hij het pistool ook op 22 december 2021 voorhanden heeft gehad (feit 2). Met betrekking tot het witwassen heeft de raadsman opgemerkt dat de verdachte heeft verklaard dat hij een deel van het aangetroffen geld van zijn tante heeft gekregen. Dit is door de politie geverifieerd. Over de herkomst van het resterende bedrag van € 1.235- heeft de verdachte eveneens een verklaring afgelegd. Omdat het openbaar ministerie heeft nagelaten zijn op voorhand niet onaannemelijke, maar wél verifieerbare, verklaring nader te onderzoeken, kan niet worden geconcludeerd dat dit geldbedrag van misdrijf afkomstig moet zijn (feit 4).
De herkenning door verbalisant [naam verbalisant] is voorts onvoldoende betrouwbaar, omdat [naam verbalisant] op geen enkele manier heeft beschreven aan welke specifieke persoonskenmerken hij de verdachte heeft herkend. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat [naam verbalisant] heeft kunnen waarnemen dat de verdachte met een zwarte zak in zijn hand bij het raam stond, gelet op de afstand tot het gebouw en de hoogte van het raam ten opzichte van de standplaats van [naam verbalisant] .