ECLI:NL:RBROT:2024:2703

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
C/10/669134 / HA ZA 23-1013
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident over verwijzing van een zaak van de kantonrechter naar de rechtbank

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] een vordering ingediend tegen gedaagde [gedaagde], H.O.D.N. [naam bedrijf]. De eisers vorderen in de hoofdzaak een verklaring voor recht dat gedaagde aansprakelijk is voor door hen geleden schade, met een verzoek tot betaling van € 99.776,81, vermeerderd met rente en kosten. Gedaagde heeft nog niet geantwoord in de hoofdzaak. In het incident heeft gedaagde verzocht om verwijzing van een aanhangige kantonzaak naar de rechtbank, maar de rechtbank heeft deze vordering afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat zij geen bevoegdheid heeft om te beslissen over een al bij de kantonrechter in behandeling zijnde zaak. De rechtbank heeft echter wel besloten om de hoofdzaak ambtshalve naar de kantonrechter te verwijzen, gezien de verknochtheid van de zaken. Dit besluit is genomen na overleg met de partijen, waarbij eisers niet akkoord gingen met de verwijzing zonder onderbouwing. De rechtbank heeft de eis in het incident afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De hoofdzaak is op 17 april 2024 om 11:30 uur verwezen naar de rolzitting van de kantonrechter in Rotterdam, waarbij de zaken van rechtswege zijn gevoegd. Partijen hoeven niet te verschijnen op de rolzitting, en zij kunnen zich ook zonder advocaat laten vertegenwoordigen in de verdere procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/669134 / HA ZA 23-1013
Vonnis van 27 maart 2024
in de zaak van

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
woonplaats: Rozenburg,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. G.A. Soebhag te Rotterdam,
tegen
[gedaagde], H.O.D.N. [naam bedrijf],
woonplaats: Zwartewaal,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. L.M. Dorsman te Rotterdam.
De partijen worden hierna ‘[eisers]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 november 2023, met producties 1 tot en met 5;
  • de incidentele conclusie tot verwijzing en voeging, met producties 1 en 2;
  • de antwoordakte in het incident;
  • de e-mail van 14 maart 2024 van de rechtbank aan partijen;
  • de e-mail van 22 maart 2024 van [eisers]
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De beoordeling in het incident en in de hoofdzaak

2.1.
[eisers] vorderen in de hoofdzaak – samengevat – een verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor door [eisers] geleden schade en veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 99.776,81 vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
[gedaagde] heeft in de hoofdzaak nog niet geantwoord.
2.3.
[gedaagde] eisen in het incident dat de rechtbank de zaak die bij de kantonrechter in deze rechtbank in behandeling is onder zaaknummer 10668923 CV EXPL 23-23243, wegens verknochtheid met deze hoofdzaak in deze procedure naar zichzelf verwijst en die kantonzaak vervolgens met de hoofdzaak in deze procedure voegt.
2.4.
[eisers] zijn van mening dat deze eis moet worden toegewezen.
2.5.
De rechtbank wijst de eis in het incident af. Deze rechtbank heeft geen enkele bevoegdheid om enige beslissing te nemen over een al bij de kantonrechter in deze rechtbank in behandeling zijnde zaak. Daarom kan de gevorderde verwijzing niet worden uitgesproken.
2.6.
Omdat de eis in het incident wordt afgewezen en [eisers] tot toewijzing van de eis in het incident hebben geconcludeerd, zijn in feite beide partijen in het incident in het ongelijk gesteld. Daarom worden de proceskosten in het incident gecompenseerd. Dit betekent dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt.
2.7.
De rechtbank is wel met partijen eens dat de hoofdzaak in deze procedure verknocht is aan de zaak die bij de kantonrechter in behandeling is onder zaaknummer 10668923 CV EXPL 23-23243. De beide zaken gaan namelijk over dezelfde tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst en zij worden ook tussen dezelfde partijen gevoerd.
2.8.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het gelet op de verknochtheid niet wenselijk is als de beide zaken afzonderlijk van elkaar worden behandeld. Daarom heeft de rechtbank partijen in een e-mail van 14 maart 2024 bericht dat zij het voornemen heeft om de hoofdzaak ambtshalve naar de kantonrechter in deze rechtbank te verwijzen en heeft zij partijen in de gelegenheid gesteld om binnen één week op dat voornemen te reageren.
2.9.
[eisers] hebben in een e-mail van 22 maart 2024 geantwoord dat zij niet akkoord gaat met ambtshalve verwijzing van de hoofdzaak, zonder dat wordt onderbouwd waarom niet. [gedaagde] heeft niet gereageerd.
2.10.
De rechtbank ziet in het ongemotiveerde standpunt van [eisers] geen aanleiding om van haar voornemen tot verwijzing af te zien. Daarom verwijst zij de hoofdzaak naar de kantonrechter in deze rechtbank op de wijze zoals hierna onder de beslissing staat vermeld. De verwijzing leidt van rechtswege tot voeging van de beide zaken.

3.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
3.1.
wijst de eis af;
3.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt;
in de hoofdzaak
3.3.
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt naar de rolzitting van de kantonrechter in deze rechtbank, locatie Rotterdam, op
woensdag 17 april 2024 om 11:30 uur;
3.4.
stelt vast dat de zaak van rechtswege is gevoegd met de zaak die bij de kantonrechter in deze rechtbank in behandeling is onder zaaknummer 10668923 CV EXPL 23-23243;
3.5.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure wordt voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren;
3.6.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.
3349 / 3195