ECLI:NL:RBROT:2024:2690

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
ROT 24/2326
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake ongeldig verklaring rijbewijs door CBR na bezwaar

Op 3 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening na de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verzoeker door het CBR, welke inging op 18 oktober 2023. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze ongeldigverklaring en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. Op 18 maart 2024 heeft het CBR het bezwaar van de verzoeker gegrond verklaard, wat betekent dat het CBR heeft erkend dat de ongeldigverklaring onterecht was.

Na de gegrondverklaring heeft de verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken, maar vroeg hij wel om een proceskostenveroordeling van het CBR. De voorzieningenrechter heeft het CBR in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek. Het CBR heeft aangegeven zich te conformeren aan de uitspraak van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter heeft vervolgens zonder zitting uitspraak gedaan over het verzoek om proceskostenveroordeling.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen, omdat het CBR aan de verzoeker tegemoet was gekomen. De proceskosten zijn berekend op € 875,- voor de proceshandeling van de gemachtigde van de verzoeker, plus het griffierecht van € 187,- dat het CBR aan de verzoeker moet vergoeden. De voorzieningenrechter heeft het CBR veroordeeld tot betaling van deze kosten aan de verzoeker. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2326

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 april 2024 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker,

(gemachtigde: mr. B. Tijsterman),
en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR.

Inleiding

1. Met het besluit van 11 oktober 2023 heeft het CBR verzoekers rijbewijs ongeldig verklaard vanaf 18 oktober 2023. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. Met het besluit van 18 maart 2024 heeft het CBR het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard.
3. Verzoeker heeft vervolgens het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek om het CBR te veroordelen in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft het CBR in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Het CBR heeft de rechtbank meegedeeld dat het zich conformeert aan de uitspraak van de voorzieningenrechter.
4. De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
6. Als een verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is het CBR aan het verzoek tegemoetgekomen?
7. Het CBR is met het besluit van 18 maart 2024 aan verzoeker tegemoetgekomen.
Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om het CBR in de proceskosten te veroordelen toe.
Welke kosten dient het CBR te vergoeden?
8. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoeker heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Deze gemachtigde heeft een proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 875,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die het CBR moet vergoeden € 875,- bedragen. Daarnaast dient het CBR het griffierecht van € 187,- aan verzoeker te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- veroordeelt het CBR tot betaling van € 875,- aan verzoeker;
- bepaalt dat het CBR het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.