ECLI:NL:RBROT:2024:2678

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
10624793
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van kosten voor het verwijderen van een cinewall na beëindiging van de huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonbron en twee gedaagden, waarvan de eerste gedaagde een cinewall had achtergelaten na het beëindigen van de huur. De eiser, Woonbron, vorderde betaling van € 305,65 voor de kosten van het verwijderen van de cinewall, die door Woonbron zelf was verwijderd nadat de gedaagde niet tijdig had gereageerd op de mogelijkheid om deze te verwijderen. De gedaagde had tot 9 augustus 2022 de woning gehuurd en was op de hoogte van de afspraken omtrent de verwijdering van de cinewall. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de cinewall had moeten verwijderen binnen de gestelde termijn en dat de kosten die Woonbron in rekening had gebracht terecht waren. De eis tegen de tweede gedaagde werd afgewezen, omdat er geen bewijs was dat zij als medehuurder kon worden aangemerkt. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten toegewezen aan Woonbron, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10624793 CV EXPL 23-21001
datum uitspraak: 15 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Woonbron,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiser,
gemachtigde: H.A.M. Over de Vest,
tegen

1.[gedaagde 1],

2. [gedaagde 2],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagden,
die zelf procederen.
De eisende partijen wordt hierna ‘Woonbron’ genoemd. Gedaagden worden hierna gezamenlijk ‘[gedaagden]’ en afzonderlijk ‘[gedaagde 1]’ en ‘[gedaagde 2]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 18 juli 2023, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief van 14 augustus 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de e-mail van Woonbron van 15 februari 2024, met bijlagen.
1.2.
Op 21 februari 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was namens Woonbron haar gemachtigde aanwezig. Namens [gedaagden] is, hoewel zij behoorlijk zijn opgeroepen, niemand ter zitting verschenen. Pas geruime tijd na afloop van de zitting heeft [gedaagde 1] zich op de rechtbank gemeld, waarna aan hem is medegedeeld dat de zitting al was geëindigd.

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
[gedaagde 1] heeft tot 9 augustus 2022 een woning gehuurd van Woonbron. Op 18 juli 2022 heeft een eerste inspectie van de woning plaatsgevonden. Daarbij heeft [gedaagde 1] aangegeven een aantal zaken in de woning ter overname te willen aanbieden aan de nieuwe huurder, waaronder een zelf aangebrachte wand voor de tv-opstelling in de woonkamer (een zogenaamde cinewall). In het rapport van de eindinspectie, die op 9 augustus 2022 heeft plaatsgevonden, is opgenomen dat Woonbron, zodra de nieuwe huurder bekend is, aan [gedaagde 1] zal doorgeven of deze geïnteresseerd is in de overname van de cinewall. In het rapport is ook opgenomen dat, als de huurder de cinewall niet wil overnemen, [gedaagde 1] daarvan bericht krijgt en maximaal vijf dagen de gelegenheid krijgt om de cinewall alsnog zelf te verwijderen. Op 15 november 2022 heeft Woonbron per e-mail aan [gedaagde 1] medegedeeld dat hij tot uiterlijk 18 november 2022 de gelegenheid heeft gekregen de cinewall te verwijderen, maar dat Woonbron uit coulance bereid is hem twee dagen extra de tijd te geven. Woonbron heeft uiteindelijk zelf de cinewall verwijderd en de kosten daarvan van € 325,- in haar factuur van 28 december 2022 aan [gedaagde 1] in rekening gebracht. In deze procedure eist Woonbron dat [gedaagden] worden veroordeeld een bedrag te betalen van € 305,65, bestaande uit de kosten voor het verwijderen van de cinewall minus een bedrag van € 19,35 in verband met een afrekening servicekosten, en daarnaast de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten te betalen.
2.2.
[gedaagden] zijn het niet eens met de eis van Woonbron. Volgens [gedaagde 1] reageert Woonbron niet of pas na enkele maanden op e-mails van [gedaagden] over de afhandeling van de huurovereenkomst. [gedaagden] stellen dat zij nooit een indicatie van Woonbron hebben gekregen wanneer zij zouden horen of de nieuwe huurder zaken van [gedaagden] wilde overnemen. [gedaagden] zijn van mening dat Woonbron onredelijke eisen stelt door te verlangen dat [gedaagden] de cinewall binnen enkele dagen weghaalt, terwijl Woonbron zelf meerdere maanden nodig heeft om de huurovereenkomst af te handelen.
2.3.
De kantonrechter veroordeelt [gedaagde 1] om de kosten voor het verwijderen van de cinewall, met rente en buitengerechtelijke kosten, aan Woonbron te betalen. De eis tegen [gedaagde 2] wordt afgewezen. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
[gedaagde 1] moet de kosten voor het verwijderen van de cinewall betalen
2.4.
Vast staat dat [gedaagde 1] de woning bij het einde van de huur correct heeft opgeleverd, behoudens de zaken die [gedaagde 1] eventueel ter overname aan de nieuwe huurder wilde aanbieden, waaronder de cinewall. Zowel in het rapport van de eerste inspectie op 18 juli 2022 als in het rapport van de eindinspectie op 9 augustus 2022 is al opgenomen dat [gedaagde 1] nog bericht van Woonbron zal ontvangen of de nieuwe huurder de zaken wil overnemen en dat, voor zover dat niet het geval is, [gedaagde 1] de zaken alsnog moet verwijderen. In het rapport van de eindinspectie is aangegeven dat [gedaagde 1] in dat geval maximaal vijf dagen de tijd zal krijgen om de zaken te verwijderen en dat, als [gedaagde 1] daartoe niet overgaat, Woonbron deze zelf zal verwijderen en de kosten daarvan in rekening zal brengen. In het rapport is opgenomen dat die kosten € 323,05 bedragen.
2.5.
Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde 1] tijdens of na afloop van de eindinspectie bezwaar heeft gemaakt tegen de hiervoor genoemde afspraken. [gedaagde 1] heeft het rapport van de eindinspectie bovendien voor akkoord getekend. Hij wist dan ook dat Woonbron hem op enig moment nog zou mededelen of de nieuwe huurder de cinewall wilde overnemen of niet én dat hij, voor zover nodig, vanaf dat moment enkele dagen de tijd had om de cinewall te verwijderen. Dat Woonbron hem geen indicatie heeft gegeven wanneer hij daarover bericht zou ontvangen, maakt dat niet anders.
2.6.
Uit de door [gedaagde 1] overgelegde correspondentie, die hij in de periode van augustus 2022 tot en met januari 2023 met Woonbron heeft gevoerd, kan worden afgeleid dat het - los van het verwijderen van de cinewall - geruime tijd heeft geduurd voordat alle aspecten van de huurovereenkomst waren afgerond. Ook kan uit die correspondentie worden opgemaakt dat beantwoording van door [gedaagde 1] verstuurde e-mails door Woonbron langer heeft geduurd dan van haar verwacht had mogen worden. De kantonrechter wil wel aannemen dat dit tot de nodige ergernis bij [gedaagde 1] heeft geleid, maar dit doet niets af aan de gemaakte afspraken over het verwijderen van de cinewall. Die afspraken waren immers duidelijk en daarmee is [gedaagde 1] ook akkoord gegaan.
2.7.
Gelet op het bovenstaande had [gedaagde 1] dan ook na het bericht van Woonbron van 15 november 2022 de cinewall moeten verwijderen. Dat [gedaagde 1] op dat moment in het buitenland zat komt onder de gegeven omstandigheden voor zijn rekening en risico. De kantonrechter is van oordeel dat Woonbron een redelijke termijn heeft gegeven om de cinewall te verwijderen, die zij nog met twee dagen extra heeft verlengd. Omdat [gedaagde 1] desondanks de cinewall niet heeft verwijderd of laten verwijderen, heeft Woonbron deze op terechte gronden zelf verwijderd en de daarvoor overeengekomen kosten bij [gedaagde 1] in rekening gebracht. [gedaagde 1] wordt daarom veroordeeld het bedrag van € 305,65, waarvan de hoogte door [gedaagde 1] niet is betwist, aan Woonbron te betalen.
De eis tegen [gedaagde 2] wordt afgewezen
2.8.
De eis van Woonbron tegen [gedaagde 2] wordt afgewezen. Woonbron heeft ter zitting verklaard dat zij [gedaagde 2] heeft gedagvaard omdat zij van rechtswege medehuurder is doordat zij in de woning heeft gewoond. De kantonrechter begrijpt deze stelling van Woonbron zo dat zij daarmee een beroep doet op artikel 7:266 lid 1 BW. In dat artikellid is bepaald dat de echtgenoot of geregistreerde partner van een huurder van rechtswege medehuurder is, zolang de echtgenoot of geregistreerde partner zijn of haar hoofdverblijf in de woning heeft. Niet gesteld of gebleken is echter dat er sprake was van een huwelijk of geregistreerd partnerschap. Bovendien is de huurovereenkomst per 9 augustus 2022 beëindigd. Omdat [gedaagde 2] vanaf die datum haar hoofdverblijf niet meer in de woning had, is de hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde 2] daarmee met ingang van 9 augustus 2022 komen te vervallen.
Er is geen sprake van oneerlijke bepalingen
2.9.
De rechter heeft onderzocht of er oneerlijke bepalingen in de huurovereenkomst en algemene voorwaarden zijn opgenomen, maar dat is niet het geval. Daarbij is alleen gekeken naar bepalingen die voor deze zaak van belang zouden kunnen zijn. Bepalingen die voor beoordeling van de eis niet relevant zijn, heeft de rechter dus niet getoetst.
[gedaagde 1] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
2.10.
De incassokosten van € 55,48 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
[gedaagde 1] moet rente over de hoofdsom betalen
2.11.
De rente wordt toegewezen, omdat Woonbron genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde 1] dat niet heeft betwist. De rente wordt toegewezen vanaf de dag nadat de betalingstermijn van veertien dagen, zoals genoemd in de factuur van 28 december 2022, is verstreken, dat wil zeggen vanaf 12 januari 2023.
[gedaagde 1] moet de proceskosten betalen
2.12.
[gedaagde 1] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van Woonbron op € 129,85 aan dagvaardingskosten, € 128,- aan griffierecht, € 160,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 80,-) en € 40,- aan nakosten. Dat is in totaal € 457,85. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.13.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Woonbron te betalen € 361,13 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 305,65 vanaf 12 januari 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, die aan de kant van Woonbron worden begroot op € 457,85;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken.
44487