ECLI:NL:RBROT:2024:2676

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
10/306293-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verboden wapen- en munitiebezit en voorbereidingshandelingen voor het bewerken van cocaïne

Op 1 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verboden wapen- en munitiebezit en voorbereidingshandelingen met betrekking tot cocaïne. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 18 november 2023 in Rotterdam een vuurwapen en munitie voorhanden had, evenals materialen die bestemd waren voor de bereiding van cocaïne. De verdachte had bekend en er was geen verweer gevoerd dat tot vrijspraak kon leiden. De rechtbank nam in haar overwegingen de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee. De verdachte had geen relevant strafblad en leek positieve levensdoelen na te streven, wat leidde tot een gedeeltelijk voorwaardelijke straf. De rechtbank benadrukte dat het bezit van een vuurwapen en de betrokkenheid bij de handel in cocaïne ernstige risico's voor de maatschappij met zich meebrengen. De uitspraak werd gedaan in tegenspraak, en de rechtbank heeft de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/306293-23
Datum uitspraak: 1 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
raadsman mr. L.A.R. Newoor, optredend als waarnemer voor mr. G.A.J. Purperhart, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 maart 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P.J. Wijnands heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.hij
op 18 november 2023 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de
vorm van een pistool van het merk FN, model: GP35 / High Power, kaliber: 9mm
en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de
Wet wapens en munitie, te weten tien, bij het vuurwapen behorende, althans voor
het vuurwapen geschikte kogelpatronen van het kaliber 9mm, voorhanden heeft
gehad;
2.
hij op ­­­­­­­­­­18 november 2023 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk ­­­­­­­­bewerken, verwerken­ of ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­verstrekken,­­­­­­­­­­­ ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­van een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijstI, voor te bereiden ­­­of te bevorderen,stoffen en­­­ voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit, hebbende verdachte
- meerdere weegschalen,
- een mixer met hierin resten witte substantie,
- een grote hoeveelheid lege gripzakjes,
- een grote hoeveelheid ongevouwen ponypacks,
- een rol doorzichtig folie,
- versnijdingsmiddel, te weten een pot Inositol,
- een kooklepel,- plastic handschoentjes en­­­
- 19,6 gram, ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­ van een materiaal bevattende cocaïneaangekocht en­­­­­­­­­­­­­­­­­­ opgeslagen en/­­­­­­­­­­­­­­­­­­voorhandengehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III; en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
5.1.
Strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verboden wapen- en munitiebezit en aan voorbereidingshandelingen gericht op het bewerken van een hoeveelheid cocaïne en het delen daarvan met anderen. Dit zijn ernstige feiten. Het aanwezig hebben van een vuurwapen en munitie vormt een onaanvaardbaar risico voor de maatschappij. Dat de verdachte het wapen had opgeborgen in een kast doet daar niet aan af. Dat geldt ook voor harddrugs. Cocaïne is niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid. De handel in en het gebruik van verdovende middelen gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit en overlast. Ook als het bij verdachte uiteindelijk gaat om een relatief beperkte hoeveelheid cocaïne.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet binnen de recidivetermijn van vijf jaar is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 22 december 2023. Dit rapport houdt het volgende in. Er is slechts beperkt zicht op de risicofactoren verkregen en er is geen duidelijkheid over eventuele beschermende factoren. Wel lijkt verdachte positieve levensdoelen na te streven. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag en het risico op letsel kan niet worden ingeschat.
De rechtbank heeft ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting de indruk gekregen dat de verdachte zijn werkzame leven op orde heeft.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Omdat voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in een woning alleen al een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden pleegt te worden opgelegd, ziet de rechtbank daar geen ruimte voor. Daar komt bij dat het vuurwapen geladen binnen handbereik was, tegelijk met het vuurwapen een aanzienlijke hoeveelheid (bijbehorende) munitie voorhanden was en er sprake is van een Opiumwetmisdrijf. De verdachte lijkt zich bewust van de ernst van zijn handelen, lijkt zijn zaken op orde te hebben en heeft geen relevant strafblad. Dit is voor de rechtbank aanleiding om een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. De rechtbank zal daarom een deel van de straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en artikelen 2 en 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
verstaat dat tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag dat het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P van Essen, voorzitter,
en mrs. J. Mendlik en F. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.R. Kroonbergs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 18 november 2023 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de
vorm van een pistool van het merk FN, model: GP35 / High Power, kaliber: 9mm
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de
Wet wapens en munitie, te weten tien, bij het vuurwapen behorende, althans voor
het vuurwapen geschikte kogelpatronen van het kaliber 9mm, voorhanden heeft
gehad;
2.
hij
op of omstreeks 18 november 2023 te Rotterdam
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te
weten het
opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, vertrekken,
vervoeren, buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een
hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst
I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
stoffen en/of voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of
ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het
hierboven bedoelde feit, hebbende verdachte
- meerdere weegschalen,
- een mixer met hierin resten witte substantie,
- een grote hoeveelheid lege gripzakjes,
- een grote hoeveelheid ongevouwen ponypacks,
- een rol doorzichtig folie,
- versnijdingsmiddel, te weten een pot Inositol,
- een kooklepel,
- plastic handschoentjes en/of
- 19,6 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne
aangekocht en/of verkocht en/of opgeslagen en/of vervoerd en/of voorhanden
gehad;