ECLI:NL:RBROT:2024:2673

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
10/324976-23/ TUL VV: 10/008666-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne en voorbereidingshandelingen

Op 20 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1999 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, die op 16 oktober 2023 in Hoogvliet betrokken was bij een roofoverval in een loods. De verdachte was samen met medeverdachte [medeverdachte] aanwezig in de loods waar 51 kilo cocaïne werd aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte op het moment van de overval al in de loods aanwezig waren en dat er DNA van de verdachte op aangetroffen kledingstukken was. De verdediging stelde dat de verdachte niet aanwezig was en dat zijn kledingstukken gestolen waren, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en voorbereidingshandelingen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 54 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 36 maanden op. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten. De rechtbank gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van 2 maanden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/324976-23
Parketnummer vordering TUL VV: 10/008666-23
Datum uitspraak: 20 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1999,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting te [detentieplaats] ,
raadsman mr. M.E. Pennings, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 maart 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.A.J.A. Welten heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de (primair) ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/008666-23, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verdachte ontkent op 16 oktober 2023 in de loods aan de [adres delict] te Hoogvliet te zijn geweest. De kledingstukken die in de loods zijn aangetroffen en waarop zijn DNA is aangetroffen, zijn sinds 3 oktober 2023 gestolen. Verder stelt de verdediging nadrukkelijk dat de verdachte niet daadwerkelijk is herkend op de camerabeelden.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
Op 16 oktober 2023, omstreeks 15:05 uur, komt bij de politie een melding binnen van een roofoverval in een loods aan de [adres delict] te Hoogvliet. Mannen met bivakmutsen zouden bezig zijn met het inladen van een grote hoeveelheid pakken/goederen in twee voertuigen. Als de verbalisanten ter plaatse komen is de overval voorbij en zien zij voor de roldeur van de loods tien ingetapete blokken liggen. In de loods worden door de verbalisanten in totaal 47 ingetapete blokken aangetroffen en meerdere lege verhuisdozen van de Gamma. De blokken zijn later door het NFI positief getest op in totaal ruim 51 kilo cocaïne. In de loods staat ook een Toyota Yaris met kenteken [kentekennummer] , op naam van de dochter van de verdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). Verder werden er een bodywarmer en een jas aangetroffen, waarop - naar later onderzoek door het NFI - het DNA van de verdachte [naam verdachte] (hierna: [naam verdachte] ) wordt aangetroffen.
[naam verdachte] heeft verklaard dat hij niet aanwezig is geweest in de loods op 16 oktober 2023 en dat zijn jas en bodywarmer sinds 3 oktober 2023 gestolen zijn.
Naast hetgeen hierboven reeds is overwogen, bevinden zich in het dossier ook processen-verbaal van het uitkijken van de camerabeelden. Daaruit blijkt dat er op de camerabeelden steeds twee mannen te zien zijn, man 1 en man 2. De rechtbank gaat er vanuit dat man 2 medeverdachte [medeverdachte] is, gelet op de herkenning door de verbalisanten.
Over de andere man, dus man 1, is door de verbalisanten gerelateerd dat de uiterlijke kenmerken van deze persoon overeen komen met de uiterlijke kenmerken van [naam verdachte] . Ten aanzien van de herkenning van [naam verdachte] door verbalisanten overweegt de rechtbank dat de verdediging van [naam verdachte] weliswaar heeft gesteld dat die herkenningen niet voor het bewijs mogen meegenomen, omdat die niet op een voor de verdediging bekende manier heeft plaatsgevonden, maar de rechtbank verwerpt dat verweer. De rechtbank overweegt hiertoe dat de herkenningen door de verbalisanten op ambtseed/ambtsbelofte zijn gedaan en dat de herkenningen voldoende zijn onderbouwd door de verbalisanten. Nu naast deze herkenning er ook DNA van [naam verdachte] is aangetroffen op kledingstukken aangetroffen in de loods, gaat de rechtbank er vanuit dat man 1 [naam verdachte] is. De rechtbank is van oordeel dat de stelling van [naam verdachte] dat zijn jas en bodywarmer eerder waren gestolen niet aannemelijk is geworden.
Te zien is dat [medeverdachte] en [naam verdachte] om 12:49:30 uur aan komen lopen bij de [adres delict] . [medeverdachte] opent de poort, waarna beide mannen het terrein oplopen. Om 13:55:35 uur komt de in de loods aangetroffen Toyota Yaris met een vrachtwagen met oplegger aangereden bij de loods. [medeverdachte] doet de schuifpoort open en om 13:56:05 uur rijden zowel de Toyota als de vrachtwagen het terrein op. Daarna wordt de schuifpoort weer dichtgedaan door [medeverdachte] . Om 13:58:30 uur, op het moment dat [medeverdachte] en de vrachtwagen met oplegger in de loods zijn, gaat de roldeur van de loods dicht. Om 15:00:12 uur gaat de roldeur van de loods weer open en loopt [medeverdachte] naar de schuifpoort, opent deze en daarna rijdt de vrachtwagen uit de loods. Om 15:00:59 uur komen er vier mannen het binnenterrein opgerend en rent medeverdachte [medeverdachte] weg. Op camerabeelden is te zien dat [naam verdachte] niet veel later uit een raam van het kantoorgedeelte van de loods klimt en weg rent.
Op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat [naam verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] , ruim een uur voordat de vrachtwagen bij de loods aan kwam, al in de loods aanwezig waren. Verder kan worden vastgesteld dat zij meer dan een uur in de loods zijn geweest op het moment dat de cocaïne uit de oplegger werd gehaald. Daarbij verdient ook nog opmerking dat er buiten [naam verdachte] en zijn medeverdachte [medeverdachte] , geen andere personen op de camerabeelden zijn gezien.
Verder blijkt uit het onderzoek aan de telefoon van [medeverdachte] dat hij op 12 oktober 2023, 4 dagen voor het uitladen van de vrachtwagen, al een bericht naar ene ‘ [persoon A] ’ stuurt met het adres ‘ [adres] Hoogvliet’. De rechtbank gaat er vanuit dat hiermee wordt bedoeld [adres delict] te Hoogvliet. Verder is nog opvallend dat er in de Toyota Yaris in de kofferbak een betonschaar is aangetroffen met daaraan een kaartje van de gamma.
De rechtbank is gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat het niet anders kan zijn dat dat [naam verdachte] samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] op 16 oktober 2023 in de loods aan de [adres delict] in Hoogvliet aanwezig was om daar de inhoud van de oplegger van de vrachtwagen, namelijk blokken cocaïne, te lossen. Daardoor heeft hij zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van ruim 51 kilo cocaïne. Daarnaast hebben zij zich schuldig gemaakt aan de voorbereidingshandelingen daartoe.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het primair onder 1 en het onder 2 ten laste gelegde feit, samen met medeverdachte [medeverdachte] , heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair)
hij op 16 oktober 2023 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander,
heeft
opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
2
hij op 16 oktober 2023 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk afleveren, verstrekken
van een grote hoeveelheid cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van
de Opiumwet
- zich en/of een ander gelegenheid, tot het plegen van
dat feit heeft getracht te verschaffen,
door de schuifpoort van het bedrijfspand aan de [adres delict] te openen en/of (om
vervolgens) een vrachtwagen met oplegger het terrein van dat bedrijfspand op te
laten rijden en/of (vervolgens) de schuifpoort te sluiten en/of die schuifpoort op
slot te doen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
de eendaadse samenloop van
feit 1: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
en
feit 2: medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderden, zich en/of een ander gelegenheid/middelen/inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van ruim 51 kilo cocaïne. Daarnaast hebben zij zich schuldig gemaakt aan de voorbereidingshandelingen daartoe.
De verdachte heeft hiermee een wezenlijke bijdrage geleverd aan de handel in verdovende middelen. De handel in en het gebruik van harddrugs leidt tot veel problemen in de maatschappij. Het gebruik van cocaïne heeft grote gezondheidsrisico’s heeft. Het is namelijk erg verslavend en kan bij regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich brengen. Daarnaast gaat de handel vaak gepaard met diverse vormen van zware georganiseerde criminaliteit, zoals geweldsfeiten. Niet zelden loopt een drugsdeal uit de hand, met alle (dodelijke) gevolgen van dien. Dat blijkt ook uit deze zaak, waarbij de aflevering is uitgelopen op een ripdeal/overval.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
5 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
29 februari 2024. Dit rapport houdt - kort samengevat - het volgende in:
“Uit ons onderzoek blijkt dat er op vrijwel alle leefgebieden instabiliteit is. Betrokkene heeft geen structurele huisvesting en/of onderdak, geen werk en geen vast inkomen. Daarnaast zijn er zorgen over zijn draagkracht en weerbaarheid. Beschermend en positief is dat betrokkene een hulpvraag heeft en open staat voor begeleiding. Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en dagbesteding.”
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank deelt de zorgen van de reclassering, maar zal volstaan met het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd kunnen wellicht aan de orde komen bij de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 30 maart 2023 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht (in vereniging wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen) veroordeeld voor zover van belang tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op
14 april 2023.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, gelet op het verzoek tot vrijspraak van de ten laste gelegde feiten. Subsidiair verzoekt de verdediging om de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf te verlengen.
8.3.
Beoordeling door de rechtbank
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair onder 1 ten laste gelegde feit en het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 30 maart 2023 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 2 maanden (parketnummer: 10/008666-23).
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Zinnen, voorzitter,
en mrs. M.I. Blagrove en J.H.J. Verbaan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Blom-den Haan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 16 oktober 2023 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 16 oktober 2023 te
Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, op of
omstreeks 16 oktober 2023 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam,
opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of
opzettelijk behulpzaam is geweest,
door de schuifpoort van het bedrijfspand aan de [adres delict] te openen en/of (om
vervolgens) een vrachtwagen met oplegger het terrein van dat bedrijfspand op te
laten rijden en/of (vervolgens) de schuifpoort te sluiten en/of die schuifpoort op
slot te doen;
2
hij op of omstreeks 16 oktober 2023 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van een grote hoeveelheid cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van
de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te
plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van
dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en)
of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen
van dat feit,
door de schuifpoort van het bedrijfspand aan de [adres delict] te openen en/of (om
vervolgens) een vrachtwagen met oplegger het terrein van dat bedrijfspand op te
laten rijden en/of (vervolgens) de schuifpoort te sluiten en/of die schuifpoort op
slot te doen.