ECLI:NL:RBROT:2024:2672

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
C/10/670549 / KG ZA 23-1118
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot meewerken aan verkoop woning in kort geding na echtscheiding met betwisting eigendom woning in Bulgarije

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de vrouw, eiseres, een kort geding aangespannen tegen de man, gedaagde, met als doel hem te veroordelen tot medewerking aan de verkoop van de woning in Nederland. De vrouw stelt dat de man niet in staat is geweest om de woning te financieren, zoals afgesproken in de echtscheidingsbeschikking van 26 juli 2023. De man heeft echter verweer gevoerd en betwist dat de vrouw geen eigendom heeft van een woning in Bulgarije, wat volgens hem van invloed is op de verdeling van de huwelijksgemeenschap.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw in de echtscheidingsprocedure de eigendom van de Bulgaarse woning heeft betwist, maar dat de man inmiddels notariële stukken heeft overgelegd die zijn claim ondersteunen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw in strijd met de waarheid heeft gehandeld door de eigendom van de woning in Bulgarije te ontkennen, wat de afstemming van de uitspraak op de eerdere beschikking bemoeilijkt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vrouw geen spoedeisend belang heeft aangetoond voor de verkoop van de woning in Nederland, en dat de man een zwaarwegend belang heeft om de uitkomst van het hoger beroep af te wachten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van de vrouw afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. Th. Veling op 2 februari 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/670549 / KG ZA 23-1118
Vonnis in kort geding van 2 februari 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Fijnaart,
eiseres,
advocaat mr. H. Durdu te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. F. Uzumcu te Rijswijk (ZH).
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
In het dossier bevinden zich de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 5 januari 2024, met producties 1 tot en met 5
  • de (stel)brief van mr. Uzumcu met inhoudelijke reactie op de dagvaarding en 2 producties
1.2.
Op 19 januari 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Op 26 juli 2023 heeft de rechtbank Rotterdam de echtscheiding uitgesproken. In de beschikking heeft de rechtbank ook de verdeling van de huwelijksgemeenschap gelast. Tot die gemeenschap behoort de woning gelegen aan [adres]. Ten aanzien van deze woning is in de echtscheidingsbeschikking vermeld:
‘Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat de woning aan de man zal worden toegedeeld onder de voorwaarde dat de man in staat is deze toedeling te financieren. Daartoe zal de woning eerst worden getaxeerd door Ooms Makelaars B.V. Partijen dragen ieder de helft van de taxatiekosten.
(…)
Als de man niet in staat is vóór 1 oktober 2023 de toedeling van de woning te financieren en/of het ontslag van de vrouw uit bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid te bewerkstelligen, moet de woning worden verkocht. (…)’
2.2.
Uit de echtscheidingsbeschikking volgt verder dat de man tijdens de procedure heeft aangevoerd dat de vrouw een woning in Bulgarije bezit die in de verdeling moet worden betrokken. De vrouw heeft dit tijdens de procedure betwist. De rechtbank heeft ten aanzien van deze woning overwogen:
‘De rechtbank is van oordeel dat, gezien de gemotiveerde betwisting door de vrouw, het kadastrale stuk dat de man ter onderbouwing indient niet kan dienen als bewijs van eigendom, omdat dit een kopie betreft dat niet door de gemeente is voorzien van een stempel van echtheid. Bovendien heeft de man niet gespecificeerd op welke wijze dit goed zou moeten worden verdeeld. Het verzoek wordt daarom afgewezen.’
2.3.
Op 13 november 2023 heeft de advocaat van de vrouw aan de advocaat van de man een e-mail gestuurd waarin hij zegt niets meer te hebben vernomen van de man over de financiering van de woning en er daarom vanuit gaat dat de woning verkocht moet worden. Namens de vrouw verzoekt hij de man binnen één week na de e-mail een verkoopopdracht aan Ooms Makelaars te verstrekken.
2.4.
De advocaat van de man heeft op 15 november 2023 op dit bericht gereageerd en onder andere geschreven:
‘Zoals aangegeven in mijn eerdere mails, wenst client met de minderjarige dochter van partijen in de woning verblijven. Zij hebben geen alternatieve woonruimte. Client is in staat de woning over te nemen met een verrekening van de woning in Bulgarije. Ik heb u in dat kader reeds een onderbouwd voorstel gemaild, waaronder de taxatie van de woning in Bulgarije. (…)’
2.5.
De man heeft op 23 oktober 2023 hoger beroep aangetekend tegen de echtscheidingsbeschikking, in het bijzonder tegen de beslissing om de woning in Bulgarije buiten de verdeling te laten.
2.6.
De man heeft op 20 december 2023 bij het Gerechtshof Den Haag een incidenteel verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad (van de echtscheidingsbeschikking) ingediend. Het hof heeft in het incident een mondelinge behandeling bepaald op 6 februari 2024.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert – samengevat – de veroordeling van de man om mee te werken aan de verkoop en levering van de woning aan [adres] aan een derde. Daarnaast vordert de vrouw te bepalen dat indien de man niet meewerkt aan het ondertekenen van de bemiddelingsovereenkomst (met de makelaar), de koopovereenkomst en/of de leveringsakte, dit vonnis in de plaatst treedt van de benodigde rechtshandeling of handtekening van de man, één en ander met de veroordeling van de man om een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere dag dat hij het vonnis niet nakomt en met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
3.2.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat partijen met elkaar afspraken hebben gemaakt over de woning in Rotterdam. Het is de man kennelijk niet gelukt om de woning te financieren, en dus moet de woning worden verkocht aan een derde.
3.3.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering. Hij stelt dat de vrouw in de procedure bij de rechtbank ten onrechte heeft verzwegen dat zij wel degelijk eigenaar is van de woning in Bulgarije. Dat blijk uit notariële stukken uit Bulgarije waarover de man inmiddels beschikt.

4.De beoordeling

4.1.
De vrouw probeert via dit kort geding de spoedige verkoop van de woning in Nederland te realiseren en stelt daartoe simpelweg dat de in de echtscheidingsbeschikking genoemde termijn voor het verkrijgen van financiering door de man niet is gehaald. De voorzieningenrechter constateert dat de vrouw in de dagvaarding, in strijd met artikel 111 lid 3 Rv, met geen woord rept over het verweer van de man. Hij stelt dat, in weerwil van hetgeen de rechtbank ten aanzien van de woning in Bulgarije heeft gezegd, de waarde van daarvan relevant is voor de verdeling en de mogelijkheid voor hem om de financiering van de woning in Nederland rond te krijgen.
4.2.
De vrouw heeft het bezit van een woning in Bulgarije in de echtscheidingsprocedure betwist en de rechtbank is hier, mede vanwege het ontbreken van voldoende onderbouwing aan de zijde van de man, in mee gegaan. De afstemmingsregel brengt in beginsel met zich dat de voorzieningenrechter zijn oordeel moet afstemmen op het oordeel van de bodemrechter. In deze procedure en bij het Hof heeft de man echter stukken overgelegd die hij in eerste aanleg nog niet tot zijn beschikking had. Het gaat om een tweetal akten van een notaris in Bulgarije, voorzien van een apostille en vertaald in het Nederlands en waarvan de vrouw in dit kort geding de echtheid noch de inhoud heeft betwist.
4.3.
Het eerste document is een notariële akte waaruit blijkt dat de vrouw op 30 april 1998 de woning van haar ouders in het dorp Brani Pole in Bulgarije geschonken heeft gekregen, samen met haar broer en zus.
Het tweede document is een notariële akte waaruit blijkt dat de broer en zus van de vrouw hun aandeel in de woning op 19 november 2008 aan de vrouw hebben verkocht. Uit deze stukken volgt ondubbelzinnig dat de vrouw eigenaar is van de woning in Bulgarije. Dat haar ouders nog altijd in de woning verblijven, op basis van een eveneens in de notariële akten vastgelegd levenslang vruchtgebruik, doet aan het eigendomsrecht van de vrouw niet af.
De man heeft tot slot een in het Engels vertaald taxatierapport overgelegd waarin de woning is getaxeerd op een waarde van BGN 286.000 (volgens de onbetwiste stelling van de man op basis van de wisselkoers ongeveer € 140.000,-).
4.4.
Het is zeer aannemelijk dat de rechtbank, indien zij bekend was geweest met deze stukken en/of de vrouw een juiste voorstelling van zaken had gegeven, tot een andere beslissing over de verdeling zou zijn gekomen. Dat geldt ook voor het Hof in de nog lopende appelprocedure en het incidentele verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging. Daarbij zal het Hof naar alle waarschijnlijkheid ook laten meewegen dat de vrouw in eerste aanleg het eigendom van de woning in Bulgarije in strijd met de werkelijkheid heeft ontkend. In dat verband is van belang dat uit de stellingen van de vrouw in dit kort geding volgt dat zij bekend was met de schenking van de woning door haar ouders en ook met de overdracht aan haar van het aandeel van haar broer en zus. Een en ander rechtvaardigt afwijking van de afstemmingsregel. Indien de waarde van de woning in Bulgarije in de verdeling wordt betrokken, heeft dat gevolgen voor de gehele verdeling en daarmee ook voor de verdeling van de woning in Nederland. Zeker gelet op zijn wens om met zijn dochter in de woning in Nederland te kunnen blijven, heeft de man daarmee een zwaarwegend belang om de behandeling van het hoger beroep en het in dat kader ingestelde incident af te wachten. De vrouw heeft op haar beurt geen spoedeisend en zwaarwegend belang gesteld dat maakt dat verkoop van de woning niet langer kan wachten.
4.5.
De vrouw heeft nog aangevoerd dat de man in eerste aanleg, hoewel hij toen nog niet wist of de woning in Bulgarije in de verdeling zou worden meegenomen, er toch voor heeft gekozen om afspraken te maken over de woning in Nederland. Dit betoog werpt geen ander licht op de zaak. Het gegeven dat (aannemelijk is dat) de vrouw de eigendom van de Bulgaarse woning ten onrechte heeft betwist, betekent dat zij niet alleen de man maar ook de rechtbank op het verkeerde been heeft gezet (vergelijk artikel 21 Rv). Dat weegt in het kader van dit kort geding zwaarder dan het mogelijke verzuim van de man om bij het maken van de afspraken over de woning in Nederland een voorbehoud te maken met betrekking tot de woning in Bulgarije.
4.6.
Het voorgaande leidt tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw. Aan partijen wordt nog wel meegegeven dat het voor de hand ligt de woning in Nederland wel op korte termijn te laten taxeren, zodat deze kan worden meegenomen in de procedure bij het Hof. Taxatie is ook noodzakelijk als de man de woning alsnog zou overnemen.
4.7.
Omdat partijen ex-echtgenoten zijn worden de proceskosten gecompenseerd in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2024.3144/1980