ECLI:NL:RBROT:2024:2642

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
C/10/663740 / HA ZA 23-703
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van een echtscheidingsconvenant en de uitleg daarvan in het licht van de Haviltex-maatstaf

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2024, gaat het om de nakoming van een echtscheidingsconvenant tussen een vrouw en een man die in gemeenschap van goederen gehuwd zijn geweest. De vrouw vordert dat de man zijn verplichtingen uit het convenant nakomt, met name het op naam zetten van een premievrije polis. De man betwist de geldigheid van het convenant en stelt dat er geen wilsovereenstemming is bereikt, en dat het convenant vernietigd moet worden vanwege wilsgebreken. De rechtbank behandelt de vorderingen in conventie en reconventie gezamenlijk, waarbij de Haviltex-maatstaf wordt toegepast om de bedoeling van partijen bij de totstandkoming van het convenant te achterhalen.

De rechtbank oordeelt dat de man zich heeft verbonden om de premievrije polis op naam van de vrouw te zetten, en dat de waarde van deze polis niet correct is meegenomen in de financiële afspraken. De rechtbank concludeert dat de man € 10.000 aan de vrouw moet vergoeden, en dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is. De rechtbank wijst de vorderingen van de man in reconventie af, omdat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims, waaronder de schadevergoeding voor beschadigde goederen en de afgifte van bepaalde goederen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/663740 / HA ZA 23-703
Vonnis van 27 maart 2024
in de zaak van
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. I.P. Biemond te Krimpen aan den IJssel,
tegen
[naam man],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M. Jonkman te Capelle aan den IJssel.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 augustus 2023, met producties 1 tot en met 4;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 8;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 27 oktober 2023, waarin een mondelinge
behandeling is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 1 tot en met 5;
  • de brief van mr. Jonkman van 29 januari 2024, met producties 9 tot en met 16;
  • de mondelinge behandeling op 9 februari 2024, waarvan geen proces-verbaal is
opgemaakt.
1.2.
Na de mondelinge behandeling is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Zij hebben de (financiële) gevolgen van de echtscheiding in onderling overleg geregeld. De vrouw werd bij dit overleg bijgestaan door haar advocaat, mr. Biemond (hierna: Biemond), de man kreeg juridische bijstand van zijn toenmalig advocaat, mr. Vermaat (hierna: Vermaat).
2.2.
Bij e-mail van 7 december 2021 heeft Vermaat namens de man onder meer het volgende aan Biemond bericht:
“(…)
Zoeven heb ik met mijn cliënt een voorstel besproken hetwelk hierbij gaat en cijfermatig in de bijlage wordt weergegeven.
Het voorstel is concreet dat de polis van Nationale Nederlanden “as is” wordt toegescheiden aan en op naam wordt gesteld van uw cliënte. In de bijlage treft u de betreffende polis aan. Over de waarde spraken wij reeds eerder.
Voorts zal cliënt de vrouw uitkopen voor een bedrag ad € 160.000,- en de woning in eigendom verkrijgen. De partneralimentatie wordt alsdan als afgekocht beschouwd voor de wettelijke duur. De vrouw zal uiteraard bij verkrijgen van de financiering door de hypotheeknemer worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de thans lopende hypotheek op de woning.
Een harde voorwaarde voor cliënt is dat de totale financiering niet het bedrag van € 215.000,- overstijgt (…).”
Biemond heeft daarop namens de vrouw als volgt gereageerd:
“(…) Fijn dat er een oplossing is, dezerzijds is de geboden oplossing akkoord, ik zal z.s.m. een concept EC opstellen (…).”
2.3.
Door de advocaten van partijen is bij de onderhandelingen over de gevolgen van de echtscheiding een berekening opgesteld. Die berekening ziet er als volgt uit:

[AFBEELDING VAN BEREKENING MET HIERIN NAMEN VAN PARTIJEN]

2.4.
Op 22 december 2021 hebben partijen een convenant ondertekend (hierna: het convenant) waarin onder meer de afspraken over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zijn vastgelegd. Het convenant luidt – voor zover thans van belang – als volgt:
“(…)
Artikel 3. De echtelijke woning
3.1
De echtelijke woning (…) is eigendom van
partijen. De op deze woning gevestigde hypothecaire geldleningen zijn eveneens door beide
partijen aangegaan.
3.2
De onder 3.1 genoemde hypothecaire geldlening is afgesloten bij (…) ten bedrage van een deel van € 105.000,- en een deel van € 30.000,-.
3.3
Aan de hypothecaire geldlening is een polis gekoppeld welke is afgesloten bij (…). Deze polis heeft een waarde van circa € 59.000,-.
3.4
Partijen zijn overeengekomen dat de woning en de polis aan de man worden toebedeeld, waarbij geldt dat de man een nieuwe, op zijn naam staande, hypothecaire geldlening zal afsluiten althans anderszins er voor zorg zal dragen dat de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de hypotheekverstrekker. De hiermee gepaard gaande kosten zullen door de man worden gedragen, evenals de kosten die zijn verbonden aan de toebedeling van de woning aan de man.
(…)
Artikel 4. Verdeling overige bestanddelen in de huwelijksgemeenschap
4.1
Aan ieder der partijen zal worden toebedeeld de bij ieder van hen in bezit en gebruik zijnde
kleding, lijfsgoederen, persoonlijke bezittingen en sieraden, zonder dat dit tot enige verrekening van de waarde leidt.
4.2
De inboedel zoals die zich bevindt in de onder artikel 3 genoemde echtelijke woning is reeds tussen partijen in onderling overleg gescheiden en gedeeld. Partijen stellen geen prijs op opname van deze verdeling in dit convenant.
(…)
4.8
Partijen bezitten een (premievrije) polis bij (….) met nummer (…). Deze wordt toebedeeld aan de vrouw. De man zal op eerste verzoek zijn medewerking verlenen aan de feitelijke tenaamstelling van deze polis.
(…)
Artikel 5 Over- en onderbedeling
Door de verdeling van de vermogensbestanddelen als hiervoor onder de artikelen 1, 3 en 4 genoemd, wordt de man overbedeeld en wel met een bedrag gelijk aan € 160.000,- (zegge honderdzestigduizend euro) welk bedrag de man aan de vrouw zal voldoen uiterlijk bij overdracht van de echtelijke woning aan hem.
(…)
Artikel 8. Kwijting en vrijwaring
8.1
Partijen verklaren hierbij de tussen hen bestaande gemeenschap met inachtneming van de
maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben verdeeld en zij verklaren tevens, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.
(…)”
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 8 februari 2022 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het convenant is aan de beschikking gehecht. Deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert, zakelijk weergegeven en voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te veroordelen binnen twee weken na betekening van het vonnis ervoor zorg te dragen dat hij al hetgeen heeft gedaan dat nodig is om de in het convenant genoemde premievrije polis op naam van de vrouw te zetten;
II. de man te veroordelen tot het betalen van een dwangsom van € 250 per dag met een maximum van € 10.000 aan de vrouw voor iedere dag dat de man met het onder I. gevorderde in gebreke blijft;
III. te bepalen dat 54 dagen na betekening van het vonnis, voornoemd vonnis in de plaats treedt van de handtekening van de man op alle documenten die nodig zijn om de premievrije polis op naam van de vrouw te zetten;
IV. de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De conclusie van de man strekt tot afwijzing van het gevorderde.
in reconventie
3.3.
De man vordert in reconventie na vermindering van eis ter gelegenheid van de mondelinge behandeling, zakelijke weergegeven en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:
I. het convenant deels te vernietigen met dien verstande dat
- primair de vrouw aan de man een bedrag van € 21.000 dient te voldoen
vanwege het niet nakomen van de afspraak tussen partijen dat de totale
financiering voor de man niet meer dan € 215.000 zou bedragen;
subsidiair de waarde van de premievrije polis alsnog tussen partijen dient te worden verrekend;
- de vrouw aan de man een bedrag van € 120.000 dient te voldoen ter waarde van haar bitcoin-account;
- de vrouw aan de man een bedrag van € 804,80 dient te voldoen als schadevergoeding voor de beschadigde goederen van de man;
- de vrouw binnen twee weken na betekening van het vonnis de
twee transportkarretjes en twee statafels aan de man ter hand moet stellen
bij gebreke waarvan de vrouw aan de man een bedrag van € 260 dient te
voldoen;
II. de vrouw te veroordelen in de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2023 tot aan de dag van volledige voldoening.
3.4.
De conclusie van de vrouw strekt tot afwijzing van het gevorderde in reconventie, met veroordeling van de man in de proceskosten.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

4.1.
Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank die vorderingen gezamenlijk behandelen.
Vernietiging convenant?
4.2.
In deze zaak is aan de orde of de man kan worden aangesproken tot nakoming van de afspraken die zijn vastgelegd in het convenant. De vrouw stelt dat de man zich bij het convenant jegens de vrouw onder meer heeft verbonden om de premievrije polis van partijen op haar naam te stellen. De man stelt dat het convenant moet worden vernietigd. Volgens de man is er geen wilsovereenstemming bereikt. Subsidiair stelt de man dat het convenant tot stand is gekomen onder invloed van een wilsgebrek, te weten bedreiging en/of misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 BW).
Uitleg van het convenant
4.3.
In het convenant van partijen hebben partijen onder meer een afspraak gemaakt over de premievrije polis. Uit het convenant blijkt niet voor welk bedrag de polis in de verdeling is betrokken. Uit artikel 5 van het convenant volgt wel dat partijen hebben berekend dat de man, na verdeling van de totale gemeenschap van goederen, met een bedrag van € 160.000 wordt overbedeeld, zodat hij dat bedrag aan de vrouw zal voldoen. Hierop gelet en gelet op het feit dat partijen het niet erover eens zijn of de waarde van de premievrije polis bij Nationale Nederlanden al dan niet is meegenomen, zal de rechtbank het convenant aan de hand van de Haviltex-maatstaf beoordelen. Hierbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan (de bepalingen in) het convenant mochten toekennen en op wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij de uitleg dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Hierbij kan worden gedacht aan de bewoordingen en context van de bepaling, de totstandkomingsgeschiedenis, de aard van de overeenkomst en de hoedanigheid en deskundigheid van partijen.
4.4.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat bij de totstandkoming van het convenant het uitgangspunt van partijen is geweest om de waarde van de premievrije polis (voor een bedrag van € 20.000) in de verdeling te betrekken. Voorts blijkt dat partijen zich bij de totstandkoming van het convenant hebben gebaseerd op de onder 2.3 genoemde berekening. Uit die berekening blijkt dat de waarde van de polis daarin niet is meegenomen. In de hiervoor vermelde berekening worden aan de linkerzijde de bezittingen en schulden uiteengezet. Onder
“bezit”wordt weliswaar
“polis € 59.000”genoemd, maar dit is niet de premievrije polis.
Die polis wordt aan de linkerzijde van de berekening niet genoemd bij de activa. Uit de berekening blijkt dat partijen hebben berekend dat de totale boedel € 339.715 bedraagt, welk bedrag in tweeën wordt gedeeld (ieder € 169.858). Omdat de woning (met hypotheek), een polis van € 59.000 en € 10.000 aan de man worden toegedeeld, blijkt uit de berekening dat hij met € 159.858 wordt overbedeeld. Dit bedrag, althans afgerond € 160.000 dient de man ingevolge artikel 5 van het convenant aan de vrouw te voldoen. De rechtbank maakt hieruit op dat het bedrag van € 160.000 tot stand is gekomen zonder dat de waarde van de premievrije polis is meegenomen. De vrouw heeft verklaard dat de polis wel aan de rechterzijde van de berekening staat vermeld en dat is afgesproken dat deze zonder verrekening aan haar zou worden toegedeeld. De rechtbank ziet echter aan de rechterzijde van de berekening, onder
“hypotheek”,berekend welk bedrag de man moet verhypothekeren, rekening houdend met het bedrag van de overbedeling van afgerond € 160.000 dat hij aan de vrouw zal voldoen. Partijen zijn daarbij uitgegaan van de volgende bedragen:
“ € 135.000,00 restschuld€ 159.858,00 overbedeling- € 59.000,00 spaardeel- € 20.000,00 polis naar [voornaam vrouw]€ 215.858,00 nodig hypotheek”
Hieruit blijkt dat de premievrije polis ten onrechte in de berekening van de financiering van de man is betrokken. Onder aan de streep komt er daarom een bedrag van € 215.858 uit wat de man als hypotheek moet afsluiten, terwijl dit in werkelijkheid € 235.858 is. De polis staat dus weliswaar aan de rechterzijde vermeld, maar dat deel van de berekening betreft de berekening van het bedrag dat de man moest verhypothekeren, terwijl ook die berekening niet juist blijkt.
4.5.
De slotsom is dat er bij de onderliggende berekening kennelijk van verkeerde uitgangspunten is uitgegaan. Hierdoor is de waarde van de premievrije polis in feite buiten de verdeling gebleven. Gelet daarop dient de waarde van de premievrije polis nog verrekend te worden tussen partijen. Partijen zijn in het convenant uitgegaan van een waarde van € 20.000. Toedeling aan de vrouw, zoals gevorderd, betekent dat zij de helft hiervan, ofwel € 10.000 aan de man zal dienen te betalen. De rechtbank ziet in hetgeen partijen hebben aangevoerd geen aanleiding aan de veroordeling een dwangsom te verbinden.
4.6.
Voor de door de man aangevoerde rechtsgronden dat er geen wilsovereenstemming was, dan wel dat het convenant moet worden vernietigd vanwege zijn geestelijke toestand, dan wel dat er sprake was van bedreiging/misbruik van omstandigheden, heeft hij onvoldoende gesteld.
4.6.1.
Niet in geschil is dat er in de periode tussen feitelijk uiteengaan van partijen en het ondertekenen van het convenant een overlegtraject tussen partijen heeft plaatsgevonden. Partijen kregen daarbij allebei juridische bijstand van een eigen advocaat. De man heeft dus ruim de mogelijkheid gehad om juridisch advies in te winnen en de gevolgen van het convenant te bespreken met een deskundige. De man heeft in het licht van deze gang van zaken zijn stelling dat er geen sprake was van wilsovereenstemming onvoldoende onderbouwd.
4.6.2.
Voor vernietiging op grond van artikel 3:34 BW moet niet alleen sprake zijn van een geestelijke stoornis in relevante zin op het moment van de rechtshandeling (in dit geval het sluiten van het convenant), maar ook dat in verband daarmee de wil tot het verrichten van de rechtshandeling heeft ontbroken. Van een stoornis in voormelde zin is de rechtbank niet gebleken. Het had op de weg van de man gelegen om zijn standpunt nader te onderbouwen, bijvoorbeeld met een medische verklaring. Dat heeft de man niet gedaan. De door de werkgever van de man overgelegde verklaring is daartoe niet voldoende. De werkgever van de man is immers geen medisch specialist.
4.6.3.
Op grond van artikel 3:44 BW is een rechtshandeling vernietigbaar, wanneer zij door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Bedreiging is volgens lid 1 aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door onrechtmatig deze of een derde met enig nadeel in persoon of goed te bedreigen. De bedreiging moet zodanig zijn, dat een redelijk oordelend mens daardoor kan worden beïnvloed. Van misbruik van omstandigheden is sprake wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden wordt bewogen tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand brengen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
4.6.4.
Vernietiging van een door partijen met behulp van juridische bijstand overeengekomen convenant op basis van een wilsgebrek, vereist een deugdelijke onderbouwing. Die ontbreekt hier. De door de man gestelde dreiging door de vrouw met een gerechtelijke procedure, vormt geen bedreiging in de zin van artikel 3:44 BW. Het in het vooruitzicht stellen van een juridische procedure is bovendien niet onrechtmatig. Ook de stelling van de man dat hij het convenant heeft ondertekend, terwijl hij te maken had met psychische klachten, is onvoldoende grond om het convenant te vernietigen. Hoewel het niet onbegrijpelijk is dat de man last had van de situatie rondom het uiteengaan van partijen, is niet gebleken dat zijn toestand ten tijde van het ondertekenen van het convenant zodanig ernstig was dat deze valt onder een van de bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW. Dit geldt te meer daar de man werd bijgestaan door een advocaat. Het beroep van de man op het wilsgebrek faalt.
Bitcoin-rekening
4.7.
De man vordert voorts dat de vrouw aan hem een bedrag van € 120.000 zal voldoen ter waarde van haar bitcoin-account. Ter onderbouwing heeft de man een foto van een e-mailbericht van de vrouw overgelegd, waaruit volgens hem het bestaan van het bitcoin-account blijkt. De vrouw heeft het bestaan van het bitcoin-account gemotiveerd weersproken. Het e-mailbericht waar de man naar verwijst betreft volgens haar een spammailtje. De vrouw stelt een groot aantal van dat soort spamberichten te hebben ontvangen.
4.8.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw had het op de weg van de man gelegen om zijn stelling dat de vrouw beschikte over een bitcoin-account nader te onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan. De vordering van de man zal daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Schade aan goederen
4.9.
Daarnaast vordert de man vergoeding door de vrouw van door hem geleden schade van € 804,80. Na het huwelijk stonden er een aantal goederen (nog) in de loods van de vader van de vrouw. Het betreft een (rubberen) boot en een buitenboordmotor. Bij het ophalen van de goederen bleken zowel de (rubberen) boot als de buitenboordmotor beschadigd. De vrouw heeft daarom niet als een goed huisvader voor de goederen gezorgd en dient de schade te vergoeden, aldus de man.
4.10.
De vrouw betwist dat zij niet als goed huisvader voor de goederen heeft gezorgd. Zij heeft de goederen “as is” aan de man ter beschikking gesteld. De man heeft voor het eerst bij zijn eis in reconventie melding gemaakt van de vermeende schade. Voor die tijd heeft hij nooit geklaagd. De man had veel eerder moeten klagen.
4.11.
De man heeft zijn stelling dat de vrouw niet als een goed huisvader voor de goederen heeft gezorgd onvoldoende nader onderbouwd, terwijl dat, gelet op de betwisting van de vrouw, wel van hem mocht worden verwacht. De enkele stelling tijdens de mondelinge behandeling dat er ondeskundig met de goederen is omgegaan is onvoldoende. Ook had het op zijn weg gelegen om het causale verband tussen de door hem gestelde schade en het handelen van de vrouw nader te concretiseren en te onderbouwen. Dat heeft de man niet gedaan. De gevorderde schade van € 804,80 moet worden afgewezen.
Afgifte goederen
4.12.
De man heeft tot slot afgifte van een tweetal transportkarretjes en een tweetal statafels gevorderd, bij gebreke waarvan de vrouw aan de man een bedrag van € 260 dient te voldoen ter compensatie. De man stelt dat partijen zijn overeengekomen dat de vrouw deze goederen aan de man ter hand zou stellen. De vrouw is tot op heden niet bereid geweest de goederen aan de man af te geven.
4.13.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling betwist dat de goederen (nog) in haar bezit zijn. Zij heeft desgevraagd medegedeeld dat zij vermoedt dat de goederen in de schuur staan, waar de man direct een ander slot op heeft gezet.
4.14.
Tegenover de betwisting van de vrouw heeft de man zijn vordering onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Hij heeft ook geen bewijs aangeboden dat de zaken daadwerkelijk in het bezit van de vrouw zijn. De vordering zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.15.
De proceskosten tussen partijen zullen, nu partijen ex-echtgenoten zijn, zowel in conventie als in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
gelast de man medewerking te verlenen aan het op naam zetten van de polis bij Nationale Nederlanden met nummer [polisnummer] op naam van de vrouw, waarbij de
de vrouw € 10.000 aan de man moet vergoeden,
5.2.
bepaalt dat dit vonnis, zo de vrouw dit nodig acht, in de plaats treedt van alle rechtshandelingen die de man moet verrichten om de polis bij Nationale Nederlanden met nummer [polisnummer] op naam van de vrouw te zetten,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen. Het is getekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.
[3645/2294]