ECLI:NL:RBROT:2024:2612

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
10.960065.21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplichtigheid aan het bereiden, verwerken en aanwezig hebben van cocaïne; veroordeling voor witwassen; overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan het bereiden, verwerken en aanwezig hebben van cocaïne, alsook van witwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de medeplichtigheid aan het bereiden en verwerken van cocaïne, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzet had op het gronddelict. De verdachte had de woning aan [adres 2] beschikbaar gesteld aan onbekende huurders, maar er was onvoldoende bewijs dat hij zich bewust was van de kans dat de woning gebruikt zou worden voor illegale activiteiten. De rechtbank oordeelde dat er geen dubbel opzet was, wat vereist is voor medeplichtigheid aan het misdrijf.

Wat betreft de beschuldiging van witwassen, oordeelde de rechtbank dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan schuldwitwassen. De verdachte had op 21 mei 2021 een contant bedrag van € 4.900,- ontvangen voor de huur van de woning, terwijl hij geen kennis had van de identiteit van de huurders. De rechtbank concludeerde dat het vermoeden gerechtvaardigd was dat dit geldbedrag uit een misdrijf afkomstig was, en dat de verdachte had moeten vermoeden dat het geld niet van legale oorsprong was. De rechtbank legde een taakstraf op van 60 uren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10.960065.21
Datum uitspraak: 19 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres 1]
,
raadsman mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 29 januari en 5 maart 2024. Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 5 maart 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. S. Kubicz en C. Goedegebuure hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde

Standpunt van de officier van justitie
De verdachte heeft de woning aan [adres 2] – kennelijk met het oog op onderverhuur – beschikbaar gesteld aan voor hem onbekende personen, onder wie iemand van Colombiaanse komaf van wie niet duidelijk was of zij een verblijfstitel in Nederland had. De verdachte was bovendien een gewaarschuwd man. In 2017 is de verdachte er namelijk door de politie expliciet op gewezen dat hij zich moet houden aan voorwaarden die van toepassing zijn op verhuur, dat hij de identiteit van huurders moet controleren en eventueel onderzoek naar rechtmatig verblijf moet doen. Ook is hij gewezen op de risico’s die zijn verbonden aan contante betaling. Nu de verdachte dit alles in de onderhavige zaak heeft nagelaten, heeft hij willens en wetens het risico genomen te verhuren aan niet-bonafide huurders.
In de woning is op 25 mei 2021 een cocaïnewasserij aangetroffen, ingericht en in gebruik voor het vervaardigen c.q. bewerken van cocaïnebase (naar cocaïne HCL) met behulp van de aldaar aanwezige productiemiddelen en chemicaliën. Gezien zijn hiervoor beschreven handelwijze heeft de verdachte in ieder geval voorwaardelijk opzet gehad op de medeplichtigheid aan het bereiden, verwerken en aanwezig hebben van de in de wasserij aangetroffen cocaïne.
Oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de stukken in het dossier blijkt, voor zover hier van belang en kort weergegeven, het volgende.
Op 25 mei 2021 werd in de woning aan [adres 2] (hierna ook: de woning) een in gebruik zijnde cocaïnewasserij aangetroffen. De verdachte stond sinds
15 mei 2019 op dit adres ingeschreven maar woonde daar niet. De verdachte wilde de woning onderverhuren. Op 21 mei 2021 heeft de verdachte hiervoor met onder meer een man (naar later bleek de medeverdachte [medeverdachte 1]) en een vrouw overleg gehad in de woning. Er werd afgesproken dat de man en de vrouw de woning zouden gaan huren voor € 2.000,- per maand. Door de vrouw werd die dag een totaalbedrag van € 4.900,- (€ 2.000,- huur,
€ 2.000,- euro borg, € 700,- huur voor de maand mei en € 200,- commissie) contant betaald. Hierop heeft de verdachte twee sleutelsets van de woning en van de bijbehorende garage aan de huurders gegeven. Dit alles vond plaats terwijl geen huurovereenkomst was opgesteld en zonder dat de verdachte enig onderzoek naar de identiteit en achtergrond van de huurders had gedaan.
Dat de verdachte niet de nodige voorzichtigheid heeft betracht voorafgaand aan het beschikbaar stellen van de woning aan voor hem feitelijk onbekende derden blijkt uit het voorgaande. Dit valt de verdachte te verwijten, hetgeen hij ter terechtzitting ook heeft beaamd.
Echter, om vervolgens te komen tot bewezenverklaring van de aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde medeplichtigheid aan het bereiden, verwerken en aanwezig hebben van cocaïne in de in de woning aangetroffen cocaïnewasserij is, volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad, vereist dat niet alleen wordt bewezen dat verdachtes opzet was gericht op het behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf als bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht, maar tevens dat verdachtes opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf. Anders gezegd: er is dubbel opzet vereist, te weten enerzijds opzet op het beschikbaar stellen van de woning aan de medeverdachten en anderzijds opzet op het gronddelict gepleegd door die medeverdachten, zijnde het bereiden, verwerken en aanwezig hebben van cocaïne.
Niet is komen vast te staan dat de verdachte opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op het bereiden, verwerken en aanwezig hebben van cocaïne in de door hem onderverhuurde althans aan anderen beschikbaar gestelde woning aan [adres 2]. Evenmin kan worden vastgesteld dat het onderverhuren dan wel beschikbaar stellen van de woning gericht was op een misdrijf dat verband houdt met dit gronddelict. De verdachte had uit de gang van zaken rondom de verhuur wellicht kunnen afleiden dat het risico aanwezig was dat de woning gebruikt zou gaan worden voor illegale praktijken (in algemene zin). Daaruit kan echter niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte zich bewust was of had kunnen zijn van de aanmerkelijke kans dat een cocaïnewasserij in de woning zou worden gevestigd.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs (feit 2)

Standpunt van de verdediging
De verdachte dient vrijgesproken te worden van het witwassen – zowel in de opzet- als de schuldvariant – van het ten laste gelegde geldbedrag. Uit het dossier valt niet af te leiden dat het geldbedrag afkomstig is van enig misdrijf. Dit geldbedrag betreft een contante huurbetaling. Een verband tussen de onderhuurders van de woning, de in die woning gepleegde strafbare feiten en het geldbedrag dat aan de verdachte werd overhandigd, is onvoldoende duidelijk. Het bedrag van € 4.900,- is geen groot bedrag en het is niet opmerkelijk dat dit bedrag contant aan de verdachte werd overhandigd. De omstandigheden van deze huurbetaling zijn dan ook niet van dien aard dat er zonder meer een vermoeden van witwassen ontstaat. De verdachte heeft bovendien een concrete verklaring over de ontvangst van dit geldbedrag afgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Aan de verdachte is onder 2 ten laste gelegd het witwassen (opzettelijk dan wel schuldwitwassen) van een geldbedrag van € 4.900,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderliggende stukken in het dossier blijkt, voor zover hier van belang en kort weergegeven, het volgende.
Op 21 mei 2021 kreeg de verdachte een contant geldbedrag van € 4.900,- overhandigd, bestaande uit huur, borg en commissie voor de onderhuur van verdachtes huurwoning aan
[adres 2]. Zoals hiervoor onder 4 overwogen, had de verdachte feitelijk geen idee wie de personen waren aan wie hij de woning op 21 mei 2021 beschikbaar stelde en van wie hij die dag het contante geldbedrag van € 4.900,- overhandigd kreeg. In de woning werd drie dagen later een in gebruik zijnde cocaïnewasserij aangetroffen.
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het contante geldbedrag dat de verdachte op 21 mei 2021 overhandigd kreeg uit enig misdrijf afkomstig is. Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is. De verdachte heeft zo’n verklaring niet gegeven. Nu aldus voormeld vermoeden niet is weerlegd, komt vast te staan dat het door verdachte ontvangen geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Vervolgens moet beoordeeld worden of de verdachte dit ook wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden. Het dossier bevat geen bewijs op grond waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat de verdachte wist dat het door hem ontvangen geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig was. De verdachte was echter wel een gewaarschuwd man voor wat betreft het (onder)verhuren van woonruimte en de risico’s van het in ontvangst nemen van contant geld. Dit blijkt uit de omstandigheid dat hem op 13 september 2017, tijdens een gesprek met de politie over de verhuur van woningen, aanbevelingen zijn gedaan, onder meer over de controle van identiteitsdocumenten, het niet zonder meer accepteren van contant geld en het voorkomen van witwassen. Deze aanbevelingen werden door de politie op schrift aan de verdachte meegegeven. Ook is het gevaar van witwassen aan de orde gekomen in de zaak waarin de verdachte in 2019 (zij het nog niet onherroepelijk) is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor medeplichtigheid aan het voorhanden hebben van ongeveer zeven kilogram cocaïne en het witwassen van € 300.000,-, welke cocaïne en welk geldbedrag werden aangetroffen in een door de verdachte verhuurd appartement in [plaatsnaam].
Gelet op het feit dat de verdachte een gewaarschuwd man was en zich bewust was van de risico’s die met het onderverhuren van woonruimte gepaard gaan, had van hem mogen worden verwacht dat hij zich ervan zou hebben vergewist dat het aan hem overhandigde, relatief grote contante geldbedrag niet van enig misdrijf afkomstig was. Nu de verdachte zich niet op de hoogte heeft gesteld van de herkomst van het geld, heeft hij, ook gelet op de omstandigheden waaronder de onderhuur van de woning tot stand is gekomen, redelijkerwijs moeten vermoeden dat het geld – middellijk of onmiddellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Het impliciet primair ten laste gelegde opzetwitwassen kan, gelet op het voorgaande, niet worden bewezen. Dit is anders wat betreft het impliciet subsidiair ten laste gelegde schuldwitwassen. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen – in de zin van schuldwitwassen als bedoeld in artikel 420quater van het Wetboek van Strafrecht – van een geldbedrag van € 4.900,-.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 21 mei 2021, te [plaatsnaam],
een voorwerp, te weten een geldbedrag van 4900 euro (de contante
huurbetaling voor de huur van de woning aan [adres 2]):
heeft verworven
envoorhanden gehad, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden, dat
dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het onder 2 impliciet subsidiair bewezen feit levert op:
schuldwitwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een aan hem contant overhandigd geldbedrag van € 4900,-. Dit bedrag heeft hij aangenomen van voor hem onbekende personen voor de (onder)huur van een appartement. Kort daarna is in het appartement een cocaïnewasserij aangetroffen.
Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Witwasconstructies tasten de integriteit van de legale economie aan en zijn, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
11 november 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder (in 2015) onherroepelijk is veroordeeld voor onder meer een soortgelijk strafbaar feit (gepleegd in 2007/2008).
De rechtbank stelt vast dat er in de onderhavige zaak sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. De verdachte is in de onderhavige zaak op 15 juni 2021 aangehouden en in verzekering gesteld. De verdachte heeft vanaf dat moment kunnen vrezen dat hij door het openbaar ministerie in een strafprocedure zou worden betrokken. Sindsdien is een periode van twee jaar en ruim acht maanden verstreken, waarbij zich geen relevante bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die dit lange tijdsverloop kunnen rechtvaardigen. Deze vertraging valt, gelet op het verloop van de procedure, de verdachte niet toe te rekenen. Derhalve geldt een overschrijding van de redelijke termijn met ruim acht maanden.
Gezien de ernst van het feit en rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
54 (vierenvijftig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
27 (zevenentwintig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. de Veld, voorzitter en mrs. A.M.H. Geerars en
L. Amperse, rechters in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 maart 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] enlof [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4]
en/of [medeverdachte 5] en/of één of meerdere onbekend gebleven personen,
in of omstreeks de periode van 21 mei 2021 t/m 25 mei 2021 te [plaatsnaam],
althans Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en /of vervaardigd,
in elk geval opzettelijk aanwezig hebben gehad,
ongeveer 19 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst' I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in de periode van
21 mei 2021 t/m 25 mei 2021 te [plaatsnaam], althans in Nederland,
opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of opzettelijk
behulpzaam is geweest, door:
het pand aan [adres 2] ter beschikking te stellen aan
voornoemde personen;
2.
hij op of omstreeks 21 mei 2021, te [plaatsnaam],
althans in Nederland,
(van) een voorwerp, te weten een geldbedrag van 4900 euro(de contante
huurbetaling voor de huur van de woning aan [adres 2]):
-de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/verhuld
en/of
-heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of gebruik
heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat
dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was uit enig misdrijf.