ECLI:NL:RBROT:2024:2606

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
10.965110.21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in drugszaken met betrekking tot cocaïne en witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verschillende druggerelateerde feiten, waaronder het aanwezig hebben van cocaïne, het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van cocaïne, en witwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van het bewerken en verwerken van cocaïne, evenals van het aanwezig hebben van jammers. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking met andere betrokkenen bij de cocaïnewasserij. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan het aanwezig hebben van cocaïne base, het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van cocaïne, en het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag van 25.410 euro. De rechtbank overwoog dat de verdachte een faciliterende rol had gespeeld in de drugshandel door het leveren en transporteren van chemicaliën en goederen die nodig waren voor de productie van cocaïne. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 44 maanden op, evenals een geldboete van 20.000 euro, en verklaarde het in beslag genomen geldbedrag verbeurd. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zorg voor zijn echtgenote en zijn inspanningen om zijn bedrijf weer op te bouwen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10.965110.21
Datum uitspraak: 19 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1],
raadsman mr. M. van Stratum, advocaat te [plaatsnaam 3].

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 en 30 januari, 1 februari en 5 maart 2024. Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 5 maart 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. S. Kubicz en C. Goedegebuure hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek van voorarrest en een geldboete van 20.000 euro, te vervangen door 135 dagen hechtenis.

4.Vrijspraak van het onder 1 en 5 ten laste gelegde

4.1.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Op 25 mei 2021 is de politie binnengetreden in het appartement gelegen aan [adres 2] (hierna: de woning). De woning bleek te zijn ingericht als cocaïnewasserij en werd gebruikt voor het bewerken c.q. verwerken van cocaïne base tot snuifbare cocaïne in poedervorm – zogenaamde cocaïne hydrochloride (hierna: cocaïne HCL) – met behulp van de aanwezige goederen (waaronder een persmal met audi logo, droogapparaten, vaten, stokken, maatbekers en emmers) en grote hoeveelheden chemicaliën (wasbenzine, ethylacetaat, methylethylketon, zwavelzuur en zoutzuur). In de woning werd bijna zes kilogram cocaïnebase en (in totaal) 12,7 kilogram cocaïne HCL aangetroffen.
De verdachte wordt onder feit 1 verweten tezamen en in vereniging met anderen in de woning cocaïne te hebben geproduceerd dan wel aanwezig te hebben gehad.
Uit een analyse van diverse Anom-berichten blijkt dat een groep personen, die gebruik maakte van de Anom-accounts met de gebruikersnamen [gebruikersnaam 1], [gebruikersnaam 2], [gebruikersnaam 3] ([gebruikersnaam 4]), [gebruikersnaam 5] en [gebruikersnaam 6], betrokken was bij het opzetten van deze cocaïnewasserij. Zoals hierna zal worden overwogen, was de verdachte de gebruiker van het account ‘[gebruikersnaam 4]’.
Uit de weergave van de Anom-berichten die zich in het dossier bevinden, volgt onmiskenbaar dat de verdachte in de ten laste gelegde periode contact heeft gehad met andere bij deze cocaïnewasserij betrokken personen. Deze contacten gingen met name over het afleveren door de verdachte van goederen en chemicaliën die worden gebruikt bij de productie van cocaïne bij (onder andere) de woning. Wat betreft die chemicaliën volgt uit Anom-berichten voorts dat de verdachte daarover een enkel advies heeft gegeven aan de andere betrokkenen.
Verdere betrokkenheid van de verdachte bij de in de woning aangetroffen cocaïne wasserij is evenwel niet komen vast te staan. Niet is gebleken dat de verdachte in de woning is geweest, dan wel dat hij op afstand met de andere betrokkenen over de productie van cocaïne in de woning contact onderhield of de supervisie daarover had. Het enkele afleveren van goederen en chemicaliën en het (in beperkte mate) adviseren over het gebruik van die chemicaliën maakt niet dat de verdachte als medepleger van de productie van cocaïne in de woning kan worden aangemerkt. Daarvoor is onvoldoende gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met de andere bij de cocaïnewasserij betrokken personen.
Het aantreffen van twee bigshoppers met cocaïne-base in de door de verdachte gehuurde loods aan de [adres 3] met daarop sporen van andere betrokkenen bij de cocaïnewasserij, maakt dit niet anders. Dit aantreffen zegt niets over deelname van de verdachte (ter plaatse dan wel op afstand) aan dan wel wetenschap van de activiteiten in de woning. Dat geldt eveneens voor de omstandigheid dat de verdachte, op de dag van ontdekking van de cocaïnewasserij door de politie, polshoogte heeft genomen bij de woning. Dit deed de verdachte immers niet op eigen initiatief, maar op verzoek van de gebruiker van Anom-account [gebruikersnaam 1]. Deze heeft aan de verdachte gevraagd of de verdachte ‘iemand naar dat huis in Ams’ kan sturen, waarbij de verdachte heeft geantwoord dat hij zelf in [plaatsnaam 1] is en heeft gevraagd of [gebruikersnaam 1] de straat nog voor hem heeft. Dat het de verdachte is geweest die polshoogte is gaan nemen, lijkt dus toeval te zijn. Dat de verdachte daarna aan [gebruikersnaam 1] om het adres moest vragen en hij dit dus kennelijk niet (meer) wist, bevestigt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte nauwelijks betrokkenheid heeft gehad bij de cocaïnewasserij die in de woning is aangetroffen. De verdachte wordt daarom vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
4.2.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
De verdachte was de huurder van de loods aan [adres 3] toen daar op 7 juni 2021 tijdens een doorzoeking drie jammers werden aangetroffen. Deze jammers bevonden zich in een sporttas, die stond in een kast onder een trap op de begane grond. Onderzoek door het Agentschap Telecom wees uit dat de drie jammers apparatuur betrof, bestemd voor het uitzenden van radiosignalen met grote bandbreedte. De jammers zijn, afgaande op de onderzochte karakteristieken, gebouwd en ontworpen om doelgericht
frequenties die door andere toepassingen worden gebruikt te verstoren op de hiervoor genoemde frequentiebanden.
De rechtbank stelt voorop dat enkel het aanwezig hebben van de jammers onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen. Vastgesteld moet kunnen worden dat de verdachte de jammers ‘heeft aangelegd en/of geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad en/of heeft gebruikt’.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het gebruik van de jammers op de ten laste gelegde datum, gelet op de wijze waarop de jammers werden aangetroffen, niet wettig en overtuigend worden bewezen. Het ‘aangelegd hebben of aangelegd aanwezig hebben gehad’ kan evenmin wettig en overtuigend worden bewezen. Immers, bij ‘aangelegd aanwezig hebben’ moet in ieder geval sprake zijn van de situatie dat in de omgeving van het radiozendapparaat een geschikte antenne of andere hulpmiddelen aanwezig zijn die noodzakelijk zijn om het radiozendapparaat met een betrekkelijk simpele handeling in gebruik te nemen. Van ‘aangelegd aanwezig zijn’ is geen sprake, indien het apparaat in verpakte toestand aanwezig is of uit andere omstandigheden blijkt of kan worden aangetoond dat de intentie van gebruik niet aanwezig is. [1]
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de wijze waarop de jammers lagen opgeslagen
– in een sporttas onder een trap – dat de intentie van gebruik van die jammers, in ieder geval op of omstreeks 7 juni 2023, niet aanwezig was. De verdachte wordt daarom van het onder 5 ten laste gelegde vrijgesproken.
4.3.
Conclusie
Het onder 1 en 5 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt van deze feiten vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Standpunten van de verdediging
5.1.1.
Het onder 2 ten laste gelegde
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.1.2.
Het onder 3 ten laste gelegde
De verdachte is nooit in de woning aan [adres 2] geweest en ook niet in of nabij de Shurgard opslagbox aan [adres 4]. Voor zover het ten laste gelegde ziet op deze locaties in [plaatsnaam 1], dient de verdachte daarvan (partieel) te worden vrijgesproken.
5.1.3.
Het onder 4 ten laste gelegde
Het bedrag, waarvan de verdachte wordt verweten dit te hebben witgewassen, betreft contant ontvangen inkomsten uit arbeid – de verdachte heeft een eigen bedrijf – en aanbetalingen voor door het bedrijf van de verdachte te leggen vloeren. Het is algemeen bekend dat in die branche veel contant geld omgaat en het is niet ongebruikelijk dat kleine zelfstandigen handelsgeld en ontvangen aanbetalingen niet altijd direct afstorten bij de bank. Er is bovendien geen aantoonbaar rechtstreeks verband gelegd met een bepaald misdrijf en evenmin met de jegens de verdachte verweten drugsfeiten. Het enkele feit dat het aangetroffen geldbedrag deels in de berging lag, maakt niet dat sprake is van een vermoeden dat dit geldbedrag van misdrijf afkomstig is. Nu de verdachte een concrete en verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de legale herkomst van het geld, dient de verdachte van het onder 4 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
5.1.4.
Het onder 6 ten laste gelegde
De verdachte heeft weliswaar cocaïne verkocht, maar heeft geen cocaïne uitgevoerd naar Polen, en heeft hier ook geen opzet op gehad. Uit de zich in het dossier bevindende Anom-chats blijkt enkel van betrokkenheid van de verdachte bij een transactie maar niet van betrokkenheid van de verdachte bij de uitvoer van cocaïne naar Polen. Dat de ontvanger van de cocaïne ‘Pooltje’ genoemd wordt, maakt niet dat het voor de verdachte duidelijk moest zijn dat deze persoon na ontvangst van de cocaïne daarmee terugging naar Polen en dat daarmee het opzet van de verdachte tevens op de uitvoer van de cocaïne zou zijn gericht. Het enkele feit dat een afspraak wordt gemaakt voor het ophalen van ’bricks’ door een chauffeur en praten over een bepaalde prijs, is niet redengevend voor uitvoer, maar past ook bij enkel (lokale) verkoop. De verdachte dient van het onder 6 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
5.2.
Oordeel van de rechtbank
5.2.1.
De gebruiker van het Anom-account [gebruikersnaam 3] ([gebruikersnaam 4])
Door en namens de verdachte is betoogd dat het Anom-account [gebruikersnaam 3] met de bijnaam [gebruikersnaam 4] niet alleen door de verdachte werd gebruikt maar ook door anderen waarvan de verdachte de naam niet wil noemen in verband met zijn veiligheid.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte gebruiker is geweest van het Anom-account met de bijnaam [gebruikersnaam 4]. Het verweer dat de verdachte niet de enige gebruiker is geweest van dit Anom-account zal niet worden gevolgd. De inhoud van de aan en door het account [gebruikersnaam 4] verstuurde berichten bevatten geen enkele aanwijzing dat dit account door andere personen dan de verdachte werd gebruikt. Uit de berichten volgt dat voor de tegenaccounts van [gebruikersnaam 4] op geen enkel moment onduidelijkheid heeft bestaan met wie zij via het account [gebruikersnaam 4] van doen hadden. Daar komt bij dat de verdachte ter zitting van nagenoeg alle via dit account verstuurde berichten die hem zijn voorgehouden, heeft erkend deze te hebben verstuurd. Aldus komt de rechtbank tot de conclusie dat alleen de verdachte degene is geweest die in de ten laste gelegde periode met de bijnaam [gebruikersnaam 4] van het bijbehorende Anom-account gebruik heeft gemaakt en dat de door [gebruikersnaam 4] verstuurde berichten door de verdachte zijn verstuurd.
5.2.2.
Het onder 2 ten laste gelegde
In een door de verdachte gehuurde loods aan de [adres 3] zijn twee bigshoppers aangetroffen waarin (ongeveer) 16,6 kilogram base cocaïne zat. De verdachte heeft verklaard dat hij deze tassen eerder had opgehaald en daar neer heeft gezet. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
5.2.3.
Het onder 3 ten laste gelegde
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij met de opslag van chemicaliën en het transport daarvan te maken heeft gehad. Hij heeft verklaard dat hij in de ten laste gelegde periode meerdere opdrachten heeft uitgevoerd voor anderen, van wie hij de namen niet heeft willen noemen. Hij kreeg die opdrachten via Anom-berichten. In eerste instantie heeft de verdachte voor die persoon alleen chemicaliën opgeslagen – in een loods aan [adres 5] en in een loods aan de [adres 3] – en later heeft de verdachte in opdracht van die persoon ook gezorgd voor het transport van chemicaliën. De verdachte heeft verklaard dat die transporten vanaf de door hem gebruikte loodsen in [plaatsnaam 2] en [plaatsnaam 3] naar de [straatnaam 1] in [plaatsnaam 1] (welke straat om de hoek ligt van de [straatnaam 2]) gingen. Ook is er een transport van [plaatsnaam 4] naar [plaatsnaam 1] geweest. De verdachte gebruikte voor deze transporten zijn bedrijfsbus, een witte Renault Master met het kenteken [kenteken 1] De verdachte heeft voorts verklaard dat hij bij deze transporten niet zelf reed, maar dat hij heeft geregeld dat iemand anders zou rijden. De verdachte heeft verklaard dat hij de opslag van de chemicaliën heeft geregeld en dat hij ervoor zorgde dat het ‘van A naar B’ ging.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de transporten met de bedrijfsbus van de verdachte niet alleen naar de woning aan [adres 2] zijn gegaan, maar ook naar de opslagbox bij Shurgard in [plaatsnaam 1] die door de medeverdachte [medeverdachte] was gehuurd. Weliswaar is door verbalisanten bij het bekijken van de beelden die door een camera bij de Shurgardlocatie zijn opgenomen, niet het volledige kenteken gezien van de witte Renault Master die op die beelden is waargenomen, maar wel het kenteken [kenteken 1]. Gelet ook op de verklaring van de verdachte dat hij met zijn bedrijfsbus in deze periode transporten naar [plaatsnaam 1] heeft verzorgd en de grote gelijkenis qua kleur, type voertuig en kenteken, twijfelt de rechtbank er niet aan dat dit de bedrijfsbus van de verdachte is geweest.
Via Anom heeft de verdachte onder meer op 21 mei 2021 veelvuldig berichten verstuurd over chemicaliën die bij de bewerking en/of verwerking van cocaïne benodigd zijn, in termen als ‘hexano’, ‘etil’, ‘mek’, ‘ethyl’. De verdachte heeft over deze chemicaliën ter zitting verklaard dat hij wel dacht dat deze iets met drugs te maken hadden. Uit de inhoud van de Anom-berichten die de verdachte heeft verstuurd, volgt voorts dat de verdachte goed op de hoogte was van de verschillende soorten chemische middelen en ook van de daarmee gemoeide gevaren. Zo waarschuwt de verdachte via Anom dat ‘ze’ heel goed moeten kijken wat erop staat, dat zijn tegenaccount ‘hem’ handschoenen moet laten aandoen en een paar moet meenemen voor die ander. Ook vraagt hij om verduidelijking als hem om ethyl wordt gevraagd, omdat er twee verschillende soorten ethyl zijn: “Er is methyl ethyl katone en die andere ethyl acetate”. Aldus volgt uit het vorenstaande dat de verdachte ermee bekend was dat de door hem getransporteerde chemicaliën gebruikt konden worden voor het verwerken/bewerken van cocaïne.
Daar komt bij dat uit de berichten die via Anom tussen de verdachte en het account [gebruikersnaam 1] zijn verstuurd, volgt dat het de verdachte bekend was dat ook andere goederen van [plaatsnaam 4] naar [plaatsnaam 1] werden getransporteerd dan chemicaliën. Zo werd tegen hem gezegd dat dingen opgehaald moesten worden, wat later werd verduidelijkt in ‘magnetron en dat water’. Bovendien volgt uit deze berichten dat de goederen van [plaatsnaam 4] naar [plaatsnaam 1] moesten worden verplaatst ‘omdat op de locatie in [plaatsnaam 4] niet te werken viel’. Aldus volgt uit het vorenstaande dat de verdachte ermee bekend was dat de naar [plaatsnaam 1] getransporteerde goederen en chemicaliën gebruikt zouden gaan worden voor de productie van cocaïne aldaar.
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van cocaïne een belangrijke bijdrage heeft geleverd door het opslaan, leveren en vervoeren van de benodigde chemicaliën en andere goederen. Aldus kan het onder 3 ten laste gelegde feit bewezen worden. De verweren worden verworpen.
5.2.4.
Het onder 4 ten laste gelegde
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderliggende dossierstukken blijkt, voor zover hier van belang en kort weergegeven, het volgende.
Op 7 juni 2021 vond een doorzoeking plaats in de woning van de verdachte aan de [adres 6]. Tijdens deze doorzoeking werd een contant geldbedrag van in totaal 25.410 euro aangetroffen en inbeslaggenomen. Dit geldbedrag, bestaande uit bankbiljetten, lag verspreid in de woning: een bedrag van 4.115 euro lag in een zwarte tas in de keuken, een bedrag van 21.000 euro lag in de berging in een Jumbo tas en een bedrag van 295 euro lag in een kledingkast.
Uit de stukken in het dossier blijkt niet dat er een rechtstreeks verband valt te leggen tussen het geld en een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dat het aangetroffen geld 'uit enig misdrijf afkomstig is', kan niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
In het oog springt dat de contante geldbedragen door de verdachte op, voor dergelijke geldbedragen, ongebruikelijke plekken werden bewaard. Het voorhanden hebben in huis van een hoeveelheid contant geld als hiervoor genoemd, is ook hoogst ongebruikelijk vanwege het risico van onder meer diefstal, waarbij geld niet verzekerd is. [2] Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit, waaronder drugsdelicten, gepaard gaan met de aanwezigheid van grote hoeveelheden contant geld. [3] De verdachte heeft ter zitting bovendien een verklaring afgelegd die er – kort gezegd – op neerkomt dat hij zich in 2021 bezig heeft gehouden met diverse drugsgerelateerde feiten.
Op grond van het voorgaande is er zonder meer sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen van het aangetroffen geldbedrag. Van de verdachte mag onder deze omstandigheden worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de legale herkomst daarvan.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat de twee grote geldbedragen afkomstig waren uit zijn bedrijf en dat het kleinere geldbedrag boodschappengeld betrof. De verdachte heeft dit standpunt echter niet concreet gemaakt en op geen enkele wijze verifieerbaar onderbouwd. Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het geld onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist.
Aldus is bewezen dat verdachte het geldbedrag van 25.410 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Het verweer wordt verworpen.
5.2.5.
Het onder 6 ten laste gelegde
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderliggende dossierstukken blijkt, voor zover hier van belang en kort weergegeven, het volgende.
Via het door de verdachte gebruikte Anom-account [gebruikersnaam 3] ([gebruikersnaam 4]) had de verdachte op 2 juni 2021 in chatsessies contact met personen onder de accountnamen [accountnaam 1], [accountnaam 2] en [gebruikersnaam 5]. In de chats werd gecommuniceerd in zowel de Engelse als de Nederlandse taal. Uit deze chatsessies blijkt dat op 2 juni 2021 een afspraak is gemaakt voor het ophalen van ‘9 bricks’ door een chauffeur. Ter terechtzitting verklaarde de verdachte dat het door hem op 2 juni 2021 aan [accountnaam 2] verstuurde bericht inhoudende ’29,5 x 9 – 10.000’ betekende dat het ging om een bedrag van 29.500 euro per blok. De verdachte verklaarde tevens dat hij de blokken, waarvan hij wel vermoedde dat het cocaïne betrof, had opgehaald in [plaatsnaam 3] en aan de klant, een Poolse chauffeur, had meegegeven.
De chauffeur kwam, na de nodige berichtenwisselingen over route, locatie en aankomsttijdstip, naar de Winkelhaak te [plaatsnaam 3], waar de verdachte hem stond op te wachten. De verdachte en de chauffeur communiceerden in het Engels met elkaar. De verdachte droeg de vacuüm verpakte cocaïneblokken aan de chauffeur over, waarna deze ermee wegreed. Bij de overdracht van de cocaïneblokken kreeg de verdachte ‘9x29,5’, hetgeen hij controleerde met een telmachine, aldus de verdachte ter terechtzitting.
Dat de verdachte ervan op de hoogte was dat de Poolse chauffeur direct afkomstig was uit Polen, blijkt onder meer uit het verloop van de navolgende chatberichten van 2 juni 2021:
  • om 09.24 uur bericht [accountnaam 2] aan de verdachte dat de chauffeur om ‘8-9 pm’ wordt verwacht, hetgeen de rechtbank begrijpt als een tijdsaanduiding van 20.00-21.00 uur;
  • om 11.54 uur geeft de verdachte (een routeafbeelding van) de locatie [locatie] aan [accountnaam 2] door;
  • om 17.33 uur vraagt [gebruikersnaam 5] aan de verdachte of de aankomst van Pooltje al bekend is;
  • om 18.22 uur bericht [accountnaam 2] aan de verdachte dat er onderweg een ongeluk is geweest en dat ‘he’, waarmee kennelijk (in de Engelse taal) op de chauffeur wordt gedoeld, nog tweehonderd kilometer te gaan heeft.
Deze berichten komen overeen met de afstand tussen [plaatsnaam 3] en Warschau, die volgens Googlemaps met een auto in ongeveer twaalf uur wordt afgelegd. Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat de chauffeur nadat hij de cocaïne van de verdachte in ontvangst had genomen in Polen door de politie is aangehouden waarbij de cocaïne in beslag is genomen, zodat van uitvoer sprake is geweest.
Nu de verdachte wist dat hij de cocaïne heeft afgegeven aan een direct uit Polen afkomstige chauffeur, heeft de verdachte aldus minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze chauffeur ook weer direct terug zou rijden naar Polen en dat de aan deze chauffeur overgedragen cocaïneblokken door deze chauffeur ook uitgevoerd zouden worden naar Polen. Het verweer wordt verworpen.
Beslissing op het voorwaardelijk verzoek van de verdediging
In het geval van bewezenverklaring van de onder 6 ten laste gelegde uitvoer van cocaïne naar Polen heeft de raadsman ter terechtzitting verzocht de Poolse chauffeur alsnog als getuige te mogen horen, de in Polen in beslag genomen cocaïne door het NFI te laten onderzoeken en deze blokken cocaïne te vergelijken met de foto’s in het dossier, een en ander ook ter bevestiging van de verklaring van de verdachte dat er in zijn geval geen sprake is van uitvoer van cocaïne doch enkel van aanwezigheid en verkoop daarvan.
De door de verdediging voorwaardelijk gedane verzoeken tot het horen van de Poolse chauffeur en het doen van nader onderzoek naar de cocaïne worden door de rechtbank afgewezen, omdat de rechtbank daartoe gelet op de onderbouwing die voor het verzoek is gegeven geen noodzaak ziet. Hetgeen de raadsman heeft gesteld doet immers niet af aan het hiervoor besproken bewijs voor voorwaardelijk opzet en ook overigens geeft hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen aanleiding tot twijfel aan de Poolse onderzoeksbevindingen ten aanzien van de aldaar in beslag genomen cocaïne.
5.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan, kort gezegd, het aanwezig hebben van cocaïne(base), het plegen van voorbereidingshandelingen voor het bewerken en verwerken van cocaïne, het witwassen van een aanzienlijk contant geldbedrag en de uitvoer van cocaïne naar Polen.
5.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 7 juni 2021 te [plaatsnaam 3]
in een loods/bedrijfspand aan [adres 3] opzettelijk aanwezig
heeft gehad, ongeveer 16,6 kilogram cocaïne base, zijnde cocaïne, een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in de periode van 19 mei 2021 tot en met 7 juni 2021 te
[plaatsnaam 1], [plaatsnaam 2], en/of [plaatsnaam 3],
tezamen en in vereniging met anderen,
meermalen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de
Opiumwet,
te weten het opzettelijk bewerken
en/ofverwerken
van cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I ,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
voorwerpen
enstoffen,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s)
wist(en) dat die bestemd
waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten:
in een woning aan [adres 2]:
-185 liter MethylEthylKeton (MEK) (140 liter in ruimte B + 45 liter in ruimte
E)
-266 liter Hexane/Wasbenzine/Ligroin (171 liter in ruimte A + 80 liter in
ruimte B + 15 liter in ruimte E)
-185 liter Ethylacetaat (140 liter in ruimte B + 45 liter in ruimte E)
-1 liter zwavelzuur (in ruimte E)
-17 liter zoutzuur (in ruimte E),
bestemd en/of geschikt voor de
bewerking en/of verwerking van cocaïne
en
-een mal in de vorm van Audi
-een afzuig /ventilatiesysteem
-een persmal
- droogapparaten
en
in een opslagbox van Shurgard te [plaatsnaam 1]:
- jerrycans met Ethylacetaat, MethylEthylKeton (MEK) en/of
Hydrochloride Acid
- flessen wasbenzine,
bestemd en/of geschikt voor de
bewerking en/of verwerking van cocaïne
en een persmal
en
in een loods/bedrijfspand aan [adres 5]:
-13 jerrycans van 20 liter MethylEthylKeton (MEK)
-23 jerrycans van 20 liter Hexane
-40 jerrycans van 20 liter Ethyl Acetine
-16 jerrycans van 20 liter Hydrochloride Acid 37%
-3 jerrycans van 20 liter Ammoniak,
bestemd en /of geschikt voor de
bewerking en/of verwerking van cocaïne
en
in een loods/bedrijfspand aan [adres 3]:
10 vaten van 20 liter MethylEthylKeton (MEK), bestemd en/of geschikt voor de bewerking en/of
verwerking van cocaïne
en vacuumeermachines;
4.
hij op 7 juni 2021 te [plaatsnaam 4]
eenvoorwerp, te weten een geldbedrag van 25.410
euro, heeft
voorhanden gehad terwijl hij wist
dat ditvoorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig wa
suit enig misdrijf;
6.
hij in
de periode van2 juni 2021 t/m 5 juni 2021 te [plaatsnaam 3], althans in
Nederland en/of te Polen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht
ongeveer 9 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
3.
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het feit, meermalen gepleegd;
4.
witwassen;
6.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de uitvoer van 9 kilogram cocaïne naar Polen. Hij heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van ruim 16 kilogram cocaïne base en aan het plegen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van het bewerken en verwerken van cocaïne. In een appartement dat is gelegen boven een kinderdagverblijf en in enkele loodsen/opslagruimtes werden daartoe substantiële hoeveelheden chemicaliën en andere benodigde goederen aangetroffen, met alle risico’s van dien. De rol van de verdachte in het geheel kan worden geduid als die van faciliteerder; hij zorgde voor de levering en het transport van de benodigde chemicaliën en goederen en adviseerde hierover ook wel eens. De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het witwassen van ruim 25.000 euro.
Cocaïne is een zeer verslavende harddrug die schadelijk is voor de volksgezondheid. Met de handel in cocaïne wordt veel geld verdiend en de gehele keten hieromheen – van land van herkomst waar de cocaïne wordt geproduceerd tot en met de gebruiker – gaat gepaard met vele vormen van (ernstige) criminaliteit.
Door het witwassen van crimineel vermogen wordt dergelijke criminaliteit, waarbij grote sommen geld kunnen omgaan, gefaciliteerd. Witwasconstructies tasten de integriteit van de legale economie aan en zijn, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
3 december 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in 2022 is veroordeeld voor schuldwitwassen, zodat sprake is van recidive op dat punt en artikel 63 Sr van toepassing is. Voor drugsfeiten is de verdachte niet eerder veroordeeld.
Vanwege de ernst van de feiten en de rol die de verdachte in het geheel heeft gehad, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime tijd in combinatie met een geldboete op zijn plaats. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf en de hoogte van de geldboete heeft de rechtbank gelet op zowel straffen die zijn opgelegd in soortgelijke zaken als de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De verdachte heeft negen maanden in voorlopige hechtenis doorgebracht. Zijn voorlopige hechtenis is met ingang van 4 maart 2022 geschorst, onder meer onder de voorwaarden dat hij zou verschijnen op de terechtzitting waarop zijn strafzaak inhoudelijk werd behandeld en dat hij zich tweewekelijks zou melden op een politiebureau. Hij heeft zich aan deze voorwaarden gehouden. De verdachte heeft een eigen bedrijf in betonvloeren en is sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis druk doende om zijn bedrijf weer op de rit te krijgen. Daarnaast heeft hij in de privésfeer de zorg voor zijn echtgenote, die kampt met medische klachten.
Bovendien heeft te gelden dat er in de onderhavige zaak sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. De verdachte is in de onderhavige zaak op 7 juni 2021 aangehouden en in verzekering gesteld. De verdachte heeft vanaf dat moment kunnen vrezen dat hij door het openbaar ministerie in een strafprocedure zou worden betrokken. Sindsdien is een periode van twee jaar en acht maanden verstreken, waarbij zich geen relevante bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die dit lange tijdsverloop kunnen rechtvaardigen. Deze vertraging valt, gelet op het verloop van de procedure, de verdachte niet toe te rekenen. Derhalve geldt een overschrijding van de redelijke termijn met acht maanden.
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 50 maanden en daarnaast een geldboete van 20.000 euro passend en geboden, maar zal de gevangenisstraf, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals hiervoor weergegeven, matigen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 44 maanden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de hierna nog te bespreken verbeurdverklaring.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslissing over de voorlopige hechtenis
Wat betreft de voorlopige hechtenis van de verdachte wordt het volgende overwogen.
Bij beslissing van deze rechtbank van 3 maart 2022 werd de voorlopig hechtenis van de verdachte met ingang van 4 maart 2022 geschorst tot aan de einduitspraak. Onder ‘einduitspraak’ verstaat de rechtbank de uitspraak in eerste aanleg. De schorsing van de voorlopige hechtenis is dan ook geëindigd met ingang van heden (19 maart 2024). Gelet echter op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die op de terechtzitting zijn besproken, ziet de rechtbank aanleiding om de voorlopige hechtenis met ingang van heden, 19 maart 2024, opnieuw te schorsen. Immers, gedurende de schorsing heeft de verdachte zich gehouden aan de hem opgelegde schorsingsvoorwaarden (met name wat betreft de tweewekelijkse meldingsplicht). Daarnaast is de verdachte druk doende om zijn bedrijf weer op de rit te krijgen en heeft hij in de privésfeer de nodige zorg voor zijn echtgenote.

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag ad 25.410 euro verbeurd te verklaren en te gelasten dat de drie onder de verdachte in beslag genomen voertuigen, te weten een motorfiets van het merk Yamaha, type XP560D, voorzien van het kenteken [kenteken 2], een bestelauto van het merk Renault, type Master, voorzien van het kenteken [kenteken 1] en een personenauto van het merk Volvo, type V40, voorzien van het kenteken [kenteken 3], aan de verdachte worden teruggegeven. Daarbij heeft de officier van justitie evenwel opgemerkt dat op de drie voertuigen tevens conservatoir beslag rust. Indien de rechtbank bepaalt dat de voertuigen worden teruggegeven aan de verdachte, zal dit – wanneer aan de verdachte tevens een geldboete wordt opgelegd – feitelijk niet gebeuren, zodat de geldboete uit de opbrengst van de voertuigen kan worden voldaan.
9.2.
Oordeel van de rechtbank
Het in beslag genomen geldbedrag ad 25.410 euro zal worden verbeurd verklaard.
Het onder 4 bewezen feit is met betrekking tot dit geldbedrag begaan.
Ten aanzien van de in beslag genomen 3 voertuigen zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 23, 24c, 33, 33a, 47, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevange
nisstraf voor de duur van 44 (vierenveertig) maanden, alsmede tot een
geldboete van € 20.000,- (twintigduizend euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
135 (honderdvijfendertig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart verbeurdals bijkomende straf voor feit 4 het geldbedrag ad
25.410 euro;
gelast de teruggaveaan de verdachte van de motorfiets van het merk Yamaha, type XP560D, voorzien van het kenteken [kenteken 2], de bestelauto van het merk Renault, type Master, voorzien van het kenteken [kenteken 1] en de personenauto van het merk Volvo, type V40, voorzien van het kenteken [kenteken 3].
beveelt dat de
voorlopige hechtenisvan de verdachte onder de volgende voorwaarden (opnieuw) zal worden
geschorst met ingang van heden, 19 maart 2024 te 11.00 uur:
de verdachte zal zich, indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen,
aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis niet onttrekken;
de verdachte zal zich, ingeval hij wegens een feit, waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, aan de tenuitvoerlegging daarvan niet onttrekken;
de verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking
verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de verdachte zal zich gedurende de schorsingsperiode niet aan enig strafbaar feit
schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. de Veld, voorzitter, en mrs. A.M.H. Geerars en
L. Amperse, rechters, in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 maart 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2021 tot en met 25 mei 2021 te
[plaatsnaam 1] , althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen , althans alleen,
meermalen , althans eenmaal,
in een woning aan [adres 2] heeft bereid en/of bewerkt
en/of verwerkt , in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 18,7
kilogram , in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne bestaande uit:
-1538 gram cocaïne in poedervorm
en/of
-5944 gram cocaïne base
en/of
-11,2 kilogram cocaïne in poedervorm nog te extraheren uit oplosmiddel,
zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 7 juni 2021 te [plaatsnaam 3]
in een loods/bedrijfspand aan [adres 3] opzettelijk aanwezig
heeft gehad, ongeveer 16,6 kilogram cocaïne base, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2021 tot en met 7 juni 2021 te
[plaatsnaam 1], [plaatsnaam 2], en/of [plaatsnaam 3], althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s)
wist(en) en/of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten:
in een woning aan [adres 2]:
-185 liter MethylEthylKeton (MEK) (140 liter in ruimte B + 45 liter in ruimte
E)
-266 liter Hexane/Wasbenzine/Ligroin (171 liter in ruimte A + 80 liter in
ruimte B + 15 liter in ruimte E)
-185 liter Ethylacetaat (140 liter in ruimte B + 45 liter in ruimte E)
-1 liter zwavelzuur (in ruimte E)
-17 liter zoutzuur (in ruimte E)
, althans een grote hoeveelheid chemicaliën bestemd en/of geschikt voor de
bereiding , bewerking en/of verwerking van cocaïne
en/of
-een mal in de vorm van Audi
-een afzuig /ventilatiesysteem
-een persmal
-één of meerdere droogapparaten
en/of
in een opslagbox van Shurgard te [plaatsnaam 1]:
-één of meerdere jerrycans met Ethylacetaat , MethylEthylKeton (MEK) en/of
Hydrochloride Acid
-één of meerdere flessen wasbenzine
,althans een hoeveelheid chemicaliën bestemd en/of geschikt voor de bereiding,
bewerking en/of verwerking van cocaïne
en/of een persmal
en/of
in een loods/bedrijfspand aan [adres 5]:
-13 jerrycans van 20 liter MethylEthylKeton (MEK)
-23 jerrycans van 20 liter Hexane
-40 jerrycans van 20 liter Ethyl Acetine
-16 jerrycans van 20 liter Hydrochloride Acid 37%
-3 jerrycans van 20 liter Ammoniak
, althans een grote hoeveelheid chemicaliën bestemd en /of geschikt voor de
bereiding , bewerking en/of verwerking van cocaïne
en/of
in een loods /bedrijfspand aan [adres 3]:
10 vaten van 20 liter MethylEthylKeton (MEK) , althans een grote hoeveelheid
chemicaliën bestemd en /of geschikt voor de bereiding, bewerking en/of
verwerking van cocaïne
en/of één of meerdere vacuumeermachines
en/of
een Apple Iphone encryptietelefoon;
4.
hij op of omstreeks 7 juni 2021 te [plaatsnaam 4], althans in Nederland één of
meerdere voorwerpen, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 25.410, heeft
verworven en/of voorhanden gehad terwijl hij wist, althans redelijkerwijs
moest vermoeden dat deze voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
5.
hij op of omstreeks 7 juni 2021 te [plaatsnaam 3], al dan niet opzettelijk, een of
meer radioapparaten, te weten één of meerdere jammers, heeft aangelegd en/of
geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad en/of heeft gebruikt,
terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van die radioapparaten geen
vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend op grond van
hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet;
6.
hij in of omstreeks 2 juni 2021 t/m 5 juni 2021 te [plaatsnaam 3], althans in
Nederland en/of te Polen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig
heeft gehad,
ongeveer 9 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Conclusie A-G Harteveld 30 mei 2023,
2.Rechtbank Midden-Nederland 19 maart 2015,
3.Gerechtshof Amsterdam 15 juni 2018,