ECLI:NL:RBROT:2024:2602

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
10843791 CV EXPL 23-5052
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake meerwerk en verrekening tussen twee bedrijven in de bouwsector

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [bedrijf A] en [bedrijf B] over meerwerk en verrekening. [bedrijf A] had op 8 november 2021 een offerte uitgebracht voor het vervaardigen en installeren van vier loftboxen, waarop een overeenkomst volgde. Na de installatie vorderde [bedrijf A] betaling voor meerwerk, dat door [bedrijf B] werd betwist. De rechter oordeelde dat [bedrijf A] recht had op betaling van de gevorderde meerwerkposten, omdat deze door [bedrijf B] erkend werden of niet voldoende betwist konden worden. De kantonrechter wees de vorderingen van [bedrijf B] in reconventie grotendeels af, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en legde de proceskosten bij [bedrijf B].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 10843791 CV EXPL 23-5052
datum uitspraak: 28 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[bedrijf A],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats A] , gemeente [gemeente A] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. C.T. Klepper,
tegen
[bedrijf B],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats B] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
vertegenwoordigd door [persoon B] .
De partijen worden ‘ [bedrijf A] ’ en ‘ [bedrijf B] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 december 2023, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • het antwoord in reconventie, met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van mr. Klepper.
1.2.
Op 28 februari 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig namens [bedrijf A] de heer [naam persoon 1] , bijgestaan door genoemde gemachtigde, en namens [bedrijf B] de heer [persoon B] , de heer
[naam persoon 2] en mevrouw [naam persoon 3] .

2.De zaak

2.1.
[bedrijf A] heeft op 8 november 2021 [bedrijf B] een aangepaste offerte verstuurd voor het vervaardigen en installeren van vier loftboxen voor een totaal bedrag van
€ 154.265,32. Deze offerte is gebaseerd op de daarbij gevoegde tekeningen en foto’s en aangepast naar aanleiding van ervaringen met loftboxen zoals gemaakt door [bedrijf A] voor een project in Utrecht. Op 3 december 2021 hebben partijen een overeenkomst van inkoop en onderaanneming ondertekend. De loftboxen worden als compartiment geplaatst in door [bedrijf B] gebouwde studio’s in Den Haag. [bedrijf A] heeft meerwerk verricht en vordert daarvan betaling. [bedrijf B] betwist dat zij al het in rekening gebrachte meerwerk verschuldigd is. Voor zover zij moet betalen aan [bedrijf A] , dient dit te worden verrekend met een drietal vorderingen die [bedrijf B] heeft op [bedrijf A] . [bedrijf B] heeft namelijk bedragen aan derden moeten betalen door nalatigheid van
[bedrijf A] .

3.De beoordeling

De uitkomst van deze zaak
3.1.
[bedrijf A] eist in conventie betaling van een viertal meerwerkposten en deze worden allemaal toegewezen. [bedrijf B] moet het gehele bedrag aan meerwerk betalen aan [bedrijf A] , verrekening wordt niet toegestaan. [bedrijf B] eist in reconventie betaling van een drietal bedragen, tot nu toe kan een klein bedrag worden toegewezen.
Dit alles wordt hierna gemotiveerd.
De meerwerkposten
3.2.
De door [bedrijf A] gevorderde meerwerkposten met betrekking tot de isolatie WTW bergruimte ad € 2.910,12 inclusief btw en radiatoren ad € 5.106,20 inclusief btw worden door [bedrijf B] erkend zodat deze bedragen kunnen worden toegewezen.
3.3.
De door [bedrijf A] gevorderde meerwerkpost met betrekking tot aanpassen
van twee trappen ad € 2.320,18 inclusief btw wordt door [bedrijf B] tot een bedrag van
€ 1.582,27 erkend, het meer gevorderde wordt betwist. Toch wordt het gehele bedrag
toegewezen.
[bedrijf B] heeft loftboxen gekocht van [bedrijf A] . Deze boxen worden bij
[bedrijf A] gefabriceerd en op locatie in elkaar gezet. [bedrijf B] is voor de aanschaf
wezen kijken naar loftboxen van [bedrijf A] in Utrecht. Na deze bezichtiging heeft zij
exact dezelfde loftboxen besteld, aangepast naar de maatvoering van de door haar te bouwen
studio’s in Den Haag. Bij de montage van de loftboxen ter plaatse bleek dat in twee van de
vier studio’s de trap van de loftbox niet helemaal uitgeschoven kon worden door een
aanwezige kolom, gemaakt om de hemelwaterafvoer weg te werken. [bedrijf B] verwijt
[bedrijf A] dat zij deze afwijking bij de inmeting van de bouwkundige situatie ter plaatse
had moeten opmerken zodat zij op voorhand de trappen had kunnen aanpassen. Dit verweer
gaat echter niet op. Bij de offerte wordt namelijk verwezen naar toegevoegde tekeningen. Er wordt van uitgegaan dat op deze tekeningen – die zich niet bij de processtukken bevinden – geen kolommen staan; [bedrijf A] heeft immers onweersproken gesteld dat pas ter plaatse bleek dat er in twee studio’s een kolom was geplaatst en zij vooraf geen metingen heeft verricht omdat exact dezelfde loftboxen als in Utrecht zijn besteld. Dat betekent dat pas nà het sluiten van de overeenkomst is gebleken van een kostenverhogende omstandigheid waarmee [bedrijf A] geen rekening hoefde te houden. Op grond van artikel 7:753 BW is [bedrijf B] gehouden de kosten hiervan te dragen. [bedrijf B] kan zich niet met succes op haar algemene voorwaarden beroepen waarin is opgenomen dat de opdrachtnemer verantwoordelijk is voor de metingen. Zoals gezegd, hier zijn loftboxen aangeschaft zoals bezichtigd waarna geen metingen meer zijn verricht. Hetzelfde geldt voor het vooraf opdracht geven aan en het goed keuren van meerwerk zoals vastgelegd in de algemene voorwaarden. [bedrijf A] heeft onweersproken aangevoerd dat zij vooraf heeft aangegeven een calculatie te willen maken na opdrachten voor meerwerk te hebben ontvangen maar dat [bedrijf B] daar niet op reageerde, prioriteit had de oplevering van de studio’s.
Het betwiste gedeelte ziet op een extra bedrag voor het vervangen van één trap in plaats van
het aanpassen daarvan. [bedrijf A] heeft echter onbetwist aangevoerd dat de koper van
studio bouwnummer 85, een opdrachtgever van [bedrijf B] , de aangepaste trap weigerde
waarna zij op verzoek van [bedrijf B] de trap heeft vervangen. Dat de koper van
bouwnummer 85 ook met de vervangen trap niet akkoord was en [bedrijf B] die koper
heeft moeten compenseren zoals [bedrijf B] aanvoert, maakt niet dat zij het meerwerk niet
aan [bedrijf A] moet vergoeden. [bedrijf B] is dan ook gehouden het gehele bedrag van
€ 2.32018 inclusief BTW te betalen.
3.4.
De door [bedrijf A] gevorderde meerwerkpost met betrekking tot aanpassen
kasten boven de meterkast voor WTW-installatie ad € 726,- inclusief btw wordt door [bedrijf B]
betwist. Kort gezegd komt het verweer van [bedrijf B] erop neer dat deze post al is
inbegrepen in de post ‘isolatie WTW bergruimte’ en dat het om een fout in het ontwerp ging, er was namelijk geen uitblaasvoorziening voor de WTW opgenomen in de kast. Ook dit verweer slaagt niet. Volgens [bedrijf A] was er geen (uitblaas)doorvoer in de kast gemaakt, omdat dat ook niet was overeengekomen of opgenomen in de offerte. De kast in de loftbox in Utrecht is – naar de kantonrechter begrijpt – niet geïsoleerd zodat er
door partijen vooraf geen rekening is gehouden met ventilatie. [bedrijf B] heeft dit tijdens
de zitting min of meer erkend, zij verklaarde namelijk dat er door de WTW teveel geluid
werd waargenomen in het slaapkamergedeelte zodat tot een aanpassing werd besloten. Er is
dan ook geen sprake van een fout, maar van een aanpassing achteraf en dat levert meerwerk
op. [bedrijf B] heeft vervolgens onvoldoende gesteld om te oordelen dat het dezelfde werkzaamheden betreft als die met betrekking tot de isolatie van de bergruimte. Het bedrag van € 726,- zal dan ook worden toegewezen.
Voor zover [bedrijf B] meent dat zij niet hoeft te betalen omdat deze meerwerkpost niet op het overzicht van [bedrijf A] van 13 mei 2022 stond maar pas op het overzicht van 23 november 2022, geldt dat het moment van in rekening brengen niets afdoet aan de verschuldigdheid daarvan, te meer niet nu [bedrijf A] met het overzicht van 13 mei 2022 geen afstand heeft gedaan van het meerdere, althans dit is niet aangevoerd door [bedrijf B] .
Geen verrekening
3.5.
Dit alles leidt tot de conclusie dat in conventie een bedrag van € 11.062,50 inclusief btw kan worden toegewezen. [bedrijf B] heeft echter een beroep gedaan op verrekening met het bedrag dat zij nog aan uitbetaalde schadevergoedingen heeft te vorderen van [bedrijf A] . Om tot een geslaagd beroep op verrekening te komen, moet er sprake zijn van een tegenvordering die op eenvoudige wijze vast te stellen is. [bedrijf A] betwist gemotiveerd enige vergoeding verschuldigd te zijn. Voor het vaststellen van de claim van [bedrijf B] zal bewijslevering nodig zijn, zoals hierna in reconventie wordt overwogen. De gegrondheid van het verrekeningsverweer kan dan ook niet eenvoudig worden vastgesteld. Op grond van artikel 6:136 Burgerlijk Wetboek zal het beroep op verrekening worden gepasseerd.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.6.
De incassokosten van € 885,63 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
Rente
3.7.
De (verschenen) rente wordt toegewezen omdat [bedrijf A] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [bedrijf B] dat niet heeft betwist.
Proceskosten
3.8.
[bedrijf B] moet in conventie de proceskosten betalen omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [bedrijf A] op
€ 106,73 aan dagvaardingskosten, € 1.384,- aan griffierecht, € 812,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 406,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 2.437,73. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.9.
Dit vonnis wordt in conventie uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).
De tegenvorderingen
3.10.
[bedrijf B] vordert een bedrag van € 12.100,- inclusief btw op grond van minderwerk of onverschuldigde betaling. In feite gaat het erom dat zij dat bedrag heeft betaald aan de koper van bouwnummer 84 omdat de loftbox niet is geleverd in de overeengekomen kleur, wat volgens [bedrijf B] een fout is van [bedrijf A] , en [bedrijf A] bovendien de koper een compensatie heeft toegezegd. Bedoeld zal dus zijn dit bedrag te vorderen op grond van wanprestatie danwel onrechtmatig handelen door [bedrijf A] . De wet bepaalt voor beide dat de tekortkoming dan wel het onrechtmatig handelen [bedrijf A] toegerekend moet kunnen worden (artikel 6:74 BW respectievelijk artikel 6:162 BW).
[bedrijf A] betwist deze post en voert daartoe – kort gezegd – het volgende aan.
Allereerst heeft [bedrijf A] aan de koper van bouwnummer 84 niet toegezegd dat zij gecompenseerd zou worden omdat de loftbox niet in de overeengekomen kleur is geleverd. Ten tweede ligt de fout niet bij [bedrijf A] maar bij de begeleider van de kopers van [bedrijf B] : Interplan Bouwsupport B.V. (hierna: Interplan). Interplan heeft de koper van bouwnummer 84 niet doorgegeven dat de oorspronkelijk overeengekomen kleur niet meer leverbaar was, wat [bedrijf A] op haar beurt wel tijdig aan Interplan heeft doorgegeven.
3.11.
[bedrijf B] heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door [bedrijf A] , op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de bewijslast van haar stelling dat [bedrijf A] de koper compensatie voor een bedrag van
€ 12.100,- heeft toegezegd. Daarnaast rust op haar ook de bewijslast dat [bedrijf A] met deze toezegging tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen van de overeenkomst met [bedrijf B] danwel onrechtmatig heeft gehandeld wat haar kan worden toegerekend. Met wat [bedrijf B] naar voren heeft gebracht en aan producties heeft overgelegd, heeft zij voldaan aan haar stelplicht maar dit bewijs nog niet geleverd. [bedrijf B] krijgt daarom een bewijsopdracht.
3.12.
Direct nadat [bedrijf B] bewijs heeft geleverd, mag [bedrijf A] (tegen)bewijs leveren. Partijen mogen pas op elkaars bewijs reageren als het leveren van bewijs door beide partijen is afgerond. De kantonrechter beoordeelt daarna of het bewijs geleverd is.
3.13.
De door [bedrijf B] gevorderde post van € 880,- aan herstelwerkzaamheden wordt betwist door [bedrijf A] . Volgens haar is de loftbox zonder schade en/of krassen opgeleverd zodat de schade later veroorzaakt moet zijn door andere werklui die bezig waren in de studio’s. Dit verweer baat haar niet. Van een oplevering is niet gebleken, wel van talloze e-mails van [bedrijf B] waarin zij [bedrijf A] verzoekt herstelwerkzaamheden uit te voeren. [bedrijf A] heeft veel hersteld, maar niet alles. Het herstel van de kras in een zijpaneel werd door [bedrijf B] al verzocht voor de laatste termijn van de aanneemsom verschuldigd werd zodat [bedrijf A] toen nog geen opschortingsrecht toekwam.
[bedrijf A] is dan ook gehouden de factuur van Bouwschade Herstel (GSN International) ad € 440,- te voldoen nu dit bedrijf bij bouwnummer 85 een zijpaneel heeft vervangen vanwege een aanwezige kras. Het meer gevorderde wordt afgewezen, volgens [bedrijf B] heeft Demon B.V. ook werkzaamheden verricht, maar een factuur van dit bedrijf ontbreekt zodat van enige schade door [bedrijf B] niet is gebleken.
3.14.
De door [bedrijf B] gevorderde post van € 2.000,- wordt afgewezen. [bedrijf B] heeft ter voorkoming van een juridische procedure de koper van bouwnummer 85 een bedrag van € 2.000,- betaald. Uit het rapport dat ter onderbouwing van de klachten is opgemaakt, volgt dat de klachten niet alleen zien op de loftbox, maar ook op andere gebreken van de studio. Het is [bedrijf B] geweest die ervoor gekozen heeft deze vergoeding aan haar contractspartij te betalen. Niet gesteld of gebleken is dat [bedrijf A] betrokken is geweest bij deze besluitvorming zodat niet in valt te zien waarom zij gehouden is dit bedrag aan [bedrijf B] terug te betalen. Zoals gezegd heeft [bedrijf B] ervoor gekozen aan deze (kritische) koper een vergoeding aan te bieden, of zoals zij verwoordt in haar e-mail van 13 juni 2023 aan [bedrijf A] :
De discussie met de jurist van bwnr. 85 hebben we afgekocht voor een bedrag van € 2000,- incl. btw.
3.15.
Alle overige beslissingen in reconventie worden aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
4.1.
veroordeelt [bedrijf B] om aan [bedrijf A] te betalen € 12.909,20 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 11.062,50 vanaf 18 november 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
4.2.
veroordeelt [bedrijf B] in de proceskosten, die aan de kant van [bedrijf A] worden begroot op € 2.437,73;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
4.4.
draagt [bedrijf B] op om te bewijzen dat [bedrijf A] de koper van bouwnummer 84 compensatie voor een bedrag van € 12.100,- heeft toegezegd en dat
[bedrijf A] met deze toezegging tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen van de overeenkomst met [bedrijf B] danwel onrechtmatig heeft gehandeld wat haar kan worden toegerekend;
4.5.
bepaalt dat als [bedrijf B] schriftelijk bewijs wil leveren dit bewijs uiterlijk een dag voor de rolzitting van
donderdag 25 april 2024 om 10.00 uurin tweevoud moet zijn ontvangen op de rechtbank;
4.6.
bepaalt dat als [bedrijf B] getuigen wil laten horen, zij uiterlijk een dag voor de rolzitting die hiervoor is genoemd het aantal en de personalia van de getuigen moet opgeven en de verhinderdata (woensdagen) van de getuigen en
beidepartijen voor de maanden juni, juli en augustus 2024;
4.7.
wijst erop dat [bedrijf B] na het bepalen van een datum en plaats voor het getuigenverhoor zelf de getuigen moet oproepen;
4.8.
bepaalt dat als [bedrijf B] op een andere manier bewijs wil leveren, zij uiterlijk een dag voor de rolzitting die hiervoor is genoemd aan de kantonrechter moet laten weten hoe;
4.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.R. Roukema en in het openbaar uitgesproken.
745