ECLI:NL:RBROT:2024:2600

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
10876177
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet wegens gebrek aan dringende reden en onverwijlde mededeling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker], een bedrijfsleider die sinds 11 augustus 2014 bij [verweerster] werkzaam is, en [verweerster], zijn werkgever. [verzoeker] werd op 27 september 2023 op staande voet ontslagen, met als redenen een verstoorde arbeidsverhouding, verwijtbaar handelen en een moeizame re-integratieprocedure. [verzoeker] verzocht de rechtbank om het ontslag te vernietigen en om doorbetaling van zijn loon, evenals om deugdelijke salarisspecificaties en een vergoeding voor rechtsbijstand.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Er was geen dringende reden voor het ontslag, aangezien de ontslagbrief geen concrete feiten of omstandigheden bevatte die het ontslag rechtvaardigden. Bovendien was het ontslag niet onverwijld aan [verzoeker] medegedeeld, aangezien hij de ontslagbrief pas op 13 december 2023 ontving. Hierdoor werd het ontslag vernietigd en werd [verweerster] veroordeeld om [verzoeker] toe te laten tot zijn werk zodra hij daartoe in staat is.

Daarnaast werd [verweerster] verplicht om 75% van het loon aan [verzoeker] te betalen, met wettelijke verhogingen en rente. De kantonrechter wees ook het verzoek om deugdelijke salarisspecificaties toe, evenals de proceskosten aan de zijde van [verzoeker]. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [verweerster] onmiddellijk aan de uitspraak moet voldoen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10876177 VZ VERZ 24-256
datum uitspraak: 21 maart 2024
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker],
woonplaats: [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. E. Eijkelenboom,
tegen
[verweerster] .,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,
verweerster,
vertegenwoordigd door: mevrouw [persoon D] .
De partijen worden hierna ‘ [verzoeker] ’ en ‘ [verweerster] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit het verzoekschrift van [verzoeker] met bijlagen dat per email op
10 januari 2024 en per gewone post op 17 januari 2024 is binnengekomen bij de rechtbank.
1.2.
Op 20 februari 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • mevrouw [persoon A] (de zus van [verzoeker] );
  • de heer [persoon B] (broer van [verzoeker] );
  • de heer [persoon C] (zwager van [verzoeker] );
  • mr. Eijkelenboom (voornoemd);
  • mevrouw [persoon D] (indirect bestuurder van [verweerster] ).

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[verzoeker] werkt sinds 11 augustus 2014 bij [verweerster] als bedrijfsleider. Op 15 september 2021 heeft hij zich ziekgemeld. Het UWV heeft na twee jaar ziekte een loonsanctie opgelegd. [verzoeker] is in een brief van 27 september 2023 op staande voet ontslagen door [verweerster] . In de ontslagbrief noemt [verweerster] de volgende redenen:

Naar aanleiding van een verstoorde arbeidsverhouding, arbeidsconflict, verwijtbaar handelen en vertrouwensbreuk en de re-integratieprocedure moeizaam verliep en met inachtneming van de rechtsgeldende ziektewet van 104 weken, zal ik uw arbeidsovereenkomst beëindigen per 27-09-2023.
2.2.
[verzoeker] verzoekt dat deze opzegging wordt vernietigd en dat hij weer mag komen werken zodra hij daartoe in staat is op straffe van een dwangsom. Daarnaast wil [verzoeker] dat [verweerster] zijn loon doorbetaalt en dat zij deugdelijke salarisspecificaties verstrekt op straffe van een dwangsom. Tot slot verzoekt [verzoeker] een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand ter hoogte van € 25.046,- exclusief btw en daarnaast een proceskostenveroordeling. [verweerster] heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd tegen de verzoeken van [verzoeker] .
2.3.
De kantonrechter vernietigt het ontslag op staande voet en wijst de overige verzoeken van [verzoeker] grotendeels toe. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Het ontslag op staande voet voldoet niet aan de wettelijke vereisten
2.4.
Op grond van de wet is een werkgever bevoegd om een arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen als er sprake is van een dringende reden, die onverwijld wordt meegedeeld aan de werknemer (artikel 7:677 BW). Het ontslag op staande voet voldoet niet aan deze vereisten en wordt daarom vernietigd.
Geen dringende reden
2.5.
Er is geen dringende reden voor het ontslag op staande voet. Met een dringende reden wordt bedoeld één of meer eigenschappen en/of gedragingen van de werknemer die het voor de werkgever onmogelijk maken om door te gaan met het dienstverband (artikel 7:678 lid 1 BW). Of er een dringende reden is moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden. Hierna wordt uitgelegd waarom in deze zaak geen sprake is van een dringende reden.
2.6.
De ontslagbrief van 27 september 2023 fixeert de ontslaggrond. Dat betekent dat [verweerster] geen andere feiten of omstandigheden meer aan het ontslag op staande voet ten grondslag kan leggen. De (niet onderbouwde) stellingen die [verweerster] tijdens de mondelinge behandeling heeft ingenomen over concretere gedragingen van [verzoeker] in het verleden die volgens haar het ontslag op staande voet zouden rechtvaardigen, doen alleen al om die reden niet ter zake.
2.7.
In de ontslagbrief noemt [verweerster] onder andere een verstoorde arbeidsverhouding, arbeidsconflict en een vertrouwensbreuk. Als zou komen vast te staan dat hiervan sprake is, levert dit geen dringende reden op die het ontslag op staande voet rechtvaardigt. Wanneer sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, arbeidsconflict of een vertrouwensbreuk kan een werkgever namelijk aan de kantonrechter vragen om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de g-grond (artikel 7:669 lid 3 sub g BW). Een ontslag op staande voet is dan niet de route die een werkgever moet volgen. Datzelfde geldt voor het verwijtbaar handelen dat [verweerster] , weer zonder enige concrete onderbouwing, in de ontslagbrief noemt. Als een werknemer verwijtbaar handelt, kan de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever worden ontbonden op de e-grond (artikel 7:669 lid 3 sub e BW). Ook bij een moeizame re-integratieprocedure moet een werkgever een andere route volgen, bijvoorbeeld het aanvragen van een deskundigenoordeel bij het UWV of het opschorten dan wel stopzetten van het loon (artikel 7:629 lid 3 en 6 BW).
Niet onverwijld
2.8.
[verweerster] heeft de redenen voor het ontslag bovendien niet onverwijld aan [verzoeker] laten weten. [verzoeker] voert namelijk aan dat hij de ontslagbrief pas op 13 december 2023 via de deurwaarder heeft ontvangen. Weliswaar heeft [verweerster] tijdens de zitting gesteld dat zij de ontslagbrief ook per e-mail en per post heeft gestuurd, maar zij heeft die stelling niet onderbouwd. Nergens is dus uit gebleken dat [verzoeker] de ontslagbrief van 27 september 2023 eerder dan 13 december 2023 heeft ontvangen. Aangezien de ontslagbrief pas werking heeft op het moment dat deze is ontvangen, is het ontslag op staande voet niet onverwijld aan [verzoeker] medegedeeld (artikel 3:37 lid 3 BW). Ook daarom is het ontslag op staande voet vernietigbaar.
[verweerster] moet [verzoeker] toelaten tot de bedongen arbeid zodra hij daartoe in staat is
2.9.
Aangezien het ontslag op staande voet wordt vernietigd, staat vast dat de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en [verweerster] is blijven bestaan. Daarom moet [verweerster] [verzoeker] toelaten tot zijn werk zodra hij daartoe in staat is ( [verzoeker] is op dit moment nog arbeidsongeschikt). Daartoe wordt [verweerster] dan ook veroordeeld op straffe van een dwangsom, zoals hierna onder de beslissing vermeld.
[verweerster] moet 75% van het loon aan [verzoeker] betalen met de wettelijke verhoging en rente
2.10.
[verweerster] moet door de vernietiging van het ontslag ook het loon aan [verzoeker] betalen. Partijen zijn het er over eens dat het loon over september 2023 inmiddels is betaald. Door de loonsanctie die het UWV heeft opgelegd, moet [verweerster] ook in het derde ziektejaar het loon van [verzoeker] doorbetalen (artikel 7:629 lid 11 sub b BW). Hoewel [verzoeker] in zijn verzoekschrift 100% van het loon vordert, is tijdens de zitting gebleken dat partijen het erover eens zijn dat [verzoeker] tijdens ziekte, ook in het derde ziektejaar, aanspraak kan maken op 75% van zijn loon. Dat betekent dat [verweerster] over de maanden oktober, november en december 2023 een bedrag van € 1.496,25 bruto exclusief emolumenten (het onweersproken bedrag van € 1.995,- x 75%) aan [verzoeker] moet betalen en daarna een bedrag van € 1.681,97 (het onweersproken bedrag van € 2.242,63 x 75%) zolang er sprake is van een loondoorbetalingsverplichting. Het verzoek van [verzoeker] wordt dan ook op die manier toegewezen.
2.11.
Omdat [verweerster] het loon te laat heeft betaald, wordt de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW over het loon tot en met februari 2024 toegewezen, met dien verstande dat de kantonrechter in de gegeven omstandigheden aanleiding ziet om de verhoging te matigen tot 20%. De wettelijke verhoging over het loon vanaf maart 2024 is niet toewijsbaar, omdat niet gesteld of gebleken is dat het loon over die periode(s) al opeisbaar en achterstallig was op het moment dat de uitspraakdatum van deze beschikking is bepaald.
2.12.
De wettelijke rente wordt toegewezen zoals hierna onder de beslissing vermeld.
2.13.
Het verzoek om deugdelijke salarisspecificaties te verstrekken op straffe van een dwangsom wordt toegewezen, zoals hierna onder de beslissing vermeld.
[verweerster] moet de proceskosten betalen, maar geen extra vergoeding
2.14.
[verzoeker] verzoekt om [verweerster] te veroordelen de volledige waarde van de door [verzoeker] gemaakte kosten van rechtsbijstand te vergoeden, begroot op € 25.046,- exclusief btw. Die kosten hebben ook betrekking op drie eerdere kortgedingprocedures tussen partijen. Uit het verzoekschrift blijkt niet duidelijk of [verzoeker] het bedrag als buitengerechtelijke kosten of als werkelijke proceskosten vordert. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van [verzoeker] desgevraagd verklaard dat het gaat om een werkelijke proceskostenveroordeling. Daarvoor is in deze zaak echter geen aanleiding. Een werkelijke proceskostenveroordeling kan alleen worden toegewezen in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvoor heeft [verzoeker] onvoldoende gesteld. Tussen partijen bestaat een geschil over het gegeven ontslag op staande voet en die discussie mag in rechte gevoerd worden. Daarnaast is gebleken dat ten aanzien van de loonbetalingen in overwegende mate sprake is van betalingsonmacht (en dus geen onwil) aan de zijde van [verweerster] .
2.15.
[verweerster] moet wel de gebruikelijke proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgt. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [verzoeker] tot vandaag vast op € 87,- aan griffierecht, € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dit is totaal € 1.036,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. De wettelijke rente wordt toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.16.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
vernietigt het ontslag op staande voet;
3.2.
veroordeelt [verweerster] om [verzoeker] binnen 24 uur nadat hij volledig arbeidsgeschikt is, dan wel dat de bedrijfsarts heeft vastgesteld dat hij kan re-integreren, toe te laten tot de bedongen dan wel aangepaste arbeid, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte daarvan dat [verweerster] zich niet aan deze veroordeling houdt met een maximum van € 20.000,-;
3.3.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] te betalen het loon vanaf oktober 2023, te weten tot en met december 2023 een bedrag van € 1.496,25 bruto exclusief emolumenten en vanaf januari 2024 een bedrag van € 1.681,97 bruto exclusief emolumenten, totdat de loondoorbetalingsverplichting van [verweerster] zal zijn geëindigd, met de wettelijke verhoging van 25% op grond van artikel 7:625 BW over het loon tot en met februari 2024 vanaf de dag van opeisbaarheid, en het aldus verhoogde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
veroordeelt [verweerster] om binnen twee weken na betekening van deze beschikking deugdelijke salarisspecificaties te verstrekken aan [verzoeker] vanaf de maand september 2023 totdat de loondoorbetalingsverplichting van [verweerster] zal zijn geëindigd, voor zover opeisbaar, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat [verweerster] niet aan deze veroordeling voldoet met een maximum van € 2.000,-;
3.5.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, die aan de kant van [verzoeker] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.036,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
3.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
49039