In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker], een bedrijfsleider die sinds 11 augustus 2014 bij [verweerster] werkzaam is, en [verweerster], zijn werkgever. [verzoeker] werd op 27 september 2023 op staande voet ontslagen, met als redenen een verstoorde arbeidsverhouding, verwijtbaar handelen en een moeizame re-integratieprocedure. [verzoeker] verzocht de rechtbank om het ontslag te vernietigen en om doorbetaling van zijn loon, evenals om deugdelijke salarisspecificaties en een vergoeding voor rechtsbijstand.
De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Er was geen dringende reden voor het ontslag, aangezien de ontslagbrief geen concrete feiten of omstandigheden bevatte die het ontslag rechtvaardigden. Bovendien was het ontslag niet onverwijld aan [verzoeker] medegedeeld, aangezien hij de ontslagbrief pas op 13 december 2023 ontving. Hierdoor werd het ontslag vernietigd en werd [verweerster] veroordeeld om [verzoeker] toe te laten tot zijn werk zodra hij daartoe in staat is.
Daarnaast werd [verweerster] verplicht om 75% van het loon aan [verzoeker] te betalen, met wettelijke verhogingen en rente. De kantonrechter wees ook het verzoek om deugdelijke salarisspecificaties toe, evenals de proceskosten aan de zijde van [verzoeker]. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [verweerster] onmiddellijk aan de uitspraak moet voldoen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.