In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een huurgeschil tussen een verhuurder, aangeduid als [eiseres], en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De huurder heeft een woning gehuurd van de verhuurder voor een maandelijkse huurprijs van € 1.550,29. Er is een huurachterstand ontstaan, waarop de verhuurder eist dat de huurder deze achterstand betaalt, de huurovereenkomst ontbindt en de woning ontruimt. De huurder erkent de huurachterstand, maar stelt dat deze inmiddels is afgelost en heeft bewijsstukken overgelegd van betalingen die hij heeft gedaan. De verhuurder betwist echter de ontvangst van deze betalingen en beschouwt de huurachterstand als nog steeds aanwezig.
De kantonrechter heeft in deze fase van de procedure nog geen beslissing genomen over de eis van de verhuurder. De rechter heeft ambtshalve de taak om te beoordelen of er sprake is van oneerlijke bepalingen in de huurovereenkomst, aangezien de huurder als consument wordt beschouwd en de verhuurder als handelaar. De kantonrechter wijst op de bepalingen in de huurovereenkomst die de huurprijs jaarlijks verhogen op basis van de consumentenprijsindex (CPI) plus een opslag van maximaal 5%. Deze regeling wordt voorlopig als onredelijk bezwarend beschouwd, en de verhuurder wordt uitgenodigd om te reageren op deze voorlopige beoordeling.
De zaak is verwezen naar een rolzitting op 28 maart 2024, waar de verhuurder de gelegenheid krijgt om zich uit te laten over de huurprijswijzigingsbepaling. Verdere beslissingen zijn aangehouden tot dat moment.