ECLI:NL:RBROT:2024:2567

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
10.965075.21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van het bewerken, verwerken en aanwezig hebben van cocaïne en voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van cocaïne in een cocaïnewasserij boven een kinderdagverblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van het bewerken, verwerken en aanwezig hebben van cocaïne, evenals het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van cocaïne. De verdachte was betrokken bij een cocaïnewasserij die was gevestigd in een appartement boven een kinderdagverblijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen op 25 mei 2021 in de woning aanwezig was, waar de politie een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en chemicaliën aantrof die gebruikt werden voor de productie van cocaïne. De verdachte werd op die dag aangehouden nadat hij via het balkon naar het dak van het complex was geklommen. De rechtbank heeft verschillende bewijsmiddelen overwogen, waaronder camerabeelden en DNA-sporen, die de betrokkenheid van de verdachte bij de cocaïnewasserij bevestigden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. De bewezen feiten omvatten het bewerken en verwerken van cocaïne, evenals het voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen die bestemd waren voor de productie van cocaïne. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de cocaïnewasserij in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat ook in de strafmaat is meegenomen. De rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10.965075.21
Datum uitspraak: 19 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] ,
raadsvrouw mr. N. El Farougui, advocaat te Amsterdam .

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 29 en 30 januari, 1 februari en 5 maart 2024. Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 5 maart 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. S. Kubicz en C. Goedegebuure hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest;
  • opheffing de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.

4.Waardering van het bewijs

Op 25 mei 2021 is de politie binnengetreden in het appartement gelegen aan [adres 2] (hierna: de woning). Deze woning bleek te zijn ingericht als cocaïnewasserij en werd gebruikt voor het vervaardigen c.q. bewerken van cocaïnebase tot snuifbare cocaïne in poedervorm – zogenaamde cocaïne hydrochloride (hierna: cocaïne HCL) – met behulp van de aanwezige goederen (waaronder een persmal, droogapparaten, vaten, stokken, maatbekers en emmers) en grote hoeveelheden chemicaliën (wasbenzine, ethylacetaat, methylethylketon, zwavelzuur en zoutzuur). In de woning werd bijna zes kilogram cocaïnebase en (in totaal) 12,7 kilogram cocaïne HCL aangetroffen.
Dat ook de verdachte hierbij betrokken is geweest – zowel bij de onder 1 ten laste gelegde productie en het aanwezig hebben van cocaïne als bij de onder 2 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen daartoe – volgt allereerst uit de omstandigheid dat de verdachte op de dag van het aantreffen van de cocaïnewasserij door de politie samen met drie medeverdachten ter plaatse is aangehouden, nadat hij via het balkon van de woning aan [adres 2] naar het dak van het complex was geklommen.
De rechtbank stelt voorop dat het niet aannemelijk is dat willekeurige personen werden toegelaten in het appartement, onder andere gelet op de hoeveelheid aangetroffen cocaïne, de straatwaarde die dat vertegenwoordigt en gelet op het risico van ontdekking door politie en justitie en/of verraad binnen het criminele milieu. Personen die in de woning aanwezig zijn geweest zullen dan ook een rol bij de daar aangetroffen cocaïnewasserij hebben vervuld.
Dat verdachte een wezenlijke rol bij de cocaïnewasserij heeft vervuld, blijkt uit de bewijsmiddelen. Zo was de verdachte betrokken bij het aangaan van de huur van de woning. Hij was bij de bezichtiging daarvan op 21 mei 2021 aanwezig en aan hem is de sleutel van de woning overhandigd, zo heeft hij ter zitting verklaard. Op diverse dagen daarna is hij te zien op camerabeelden van het appartementencomplex waar de woning toe behoort. Op de camerabeelden is te zien dat hij in het gezelschap van medeverdachten goederen naar binnen brengt, die soortgelijk zijn aan goederen die in de woning op 25 mei 2021 zijn aangetroffen. Een deel van die goederen was afkomstig uit een [naam bedrijf] opslagbox die door de verdachte was gehuurd en waar later, tijdens een doorzoeking, eveneens chemicaliën (soortgelijk aan de chemicaliën die in de woning aanwezig waren) en een persmal zijn aangetroffen. Ook in die opslagbox is de verdachte in de dagen vóór zijn aanhouding geweest, zo blijkt uit camerabeelden van [naam bedrijf] .
Daarnaast zijn DNA-sporen van de verdachte aangetroffen in een rubberen handschoen die is gevonden in de woning. Op de buitenzijde van die handschoen werden sporen van cocaïne aangetroffen, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat deze handschoen is gebruikt bij het productieproces. Ook zijn vingerafdrukken van de verdachte aangetroffen op een sealbag met zwart poeder die is aangetroffen in de woning.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de verdachte, samen met anderen, actief betrokken is geweest bij de cocaïnewasserij die in de woning is aangetroffen. Daarmee kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen cocaïne heeft bereid, verwerkt en aanwezig heeft gehad en daartoe ook voorbereidingshandelingen heeft gepleegd.

5.Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 en laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 19 mei 2021 tot en met 25 mei 2021 te
[plaats] , tezamen en in vereniging met anderen,
in een woning aan [adres 2] heeft bewerkt
en/of verwerkt, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne bestaande uit:
-1538 gram cocaïne in poedervorm
en-11,2 kilogram cocaïne in poedervorm nog te extraheren uit oplosmiddel,
zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne bestaande uit:
-5944 gram cocaïne base
zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij in de periode van 19 mei 2021 tot en met 25 mei 2021 te
[plaats] ,
tezamen en in vereniging met anderen,
meermalen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de
Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken
en/ofverwerken
van cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I ,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
voorwerpen
enstoffen
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s)
wist(en) dat die bestemd
waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten:
in een woning aan [adres 2] :
-185 liter MethylEthylKeton (MEK) (140 liter in ruimte B + 45 liter in ruimte
E)
-266 liter Hexane /Wasbenzine/Ligroin (171 liter in ruimte A + 80 liter in
ruimte B + 15 liter in ruimte E)
-185 liter Ethylacetaat (140 liter in ruimte B + 45 liter in ruimte E)
-1 liter zwavelzuur (in ruimte E)
-17 liter zoutzuur (in ruimte E),
bestemd en /of geschikt voor de
bereiding, bewerking en/of verwerking van cocaïne
en
-een mal in de vorm van Audi
-een afzuig/ventilatiesysteem
-een persmal
-één of meerdere droogapparaten e n in een opslagbox van [naam bedrijf] te [plaats] :
- jerrycans met Ethylacetaat, MethylEthylKeton (MEK) en Hydrochloride Acid
- flessen wasbenzine
bestemd en/of geschikt voor de bereiding,
bewerking en/of verwerking van cocaïne
en een persmal.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
de eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het feit, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bewerken, verwerken en aanwezig hebben van ruim 18 kilogram cocaïne en aan voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van cocaïne. In een appartement dat is gelegen boven een kinderdagverblijf werden daartoe substantiële hoeveelheden chemicaliën aangetroffen, met alle risico’s van dien. De rol van de verdachte in het geheel van het bewezenverklaarde kan worden geduid als die van faciliteerder, nu de verdachte niet alleen actief is geweest in de cocaïnewasserij zelf, maar ook een rol heeft gespeeld bij de huur van en de verhuizing naar het appartement waarin de wasserij is aangetroffen, en bij de opslag van de benodigde chemicaliën.
Cocaïne is een zeer verslavende harddrug die schadelijk is voor de volksgezondheid. Met de handel in cocaïne wordt veel geld verdiend en de gehele keten hieromheen – van land van herkomst waar de cocaïne wordt geproduceerd tot en met de gebruiker – gaat gepaard met vele vormen van (ernstige) criminaliteit.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
11 november 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, ook voor soortgelijke strafbare feiten, en dat hij in februari 2022 nog is veroordeeld door de rechtbank Amsterdam voor een ander strafbaar feit.
Vanwege de ernst van de feiten en de rol die de verdachte in het geheel heeft gehad, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op zowel straffen die zijn opgelegd in soortgelijke zaken als de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft een partner en kind, die beiden woonachtig zijn in Spanje. Hij heeft geen vaste baan en probeert op dit moment een bedrijf op te starten en zoveel mogelijk tijd met zijn gezin door te brengen. De verdachte heeft ruim acht maanden in voorlopige hechtenis doorgebracht. Zijn voorlopige hechtenis is met ingang van 4 maart 2022 geschorst, onder meer onder de voorwaarden dat hij zou verschijnen op de terechtzitting waarop zijn strafzaak inhoudelijk werd behandeld en dat hij zich tweewekelijks zou melden op een politiebureau.
Bovendien heeft te gelden dat er in de onderhavige zaak sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. De verdachte is in de onderhavige zaak op 25 mei 2021 aangehouden en in verzekering gesteld. De verdachte heeft vanaf dat moment kunnen vrezen dat hij door het openbaar ministerie in een strafprocedure zou worden betrokken. Sindsdien is een periode van twee jaar en acht maanden verstreken, waarbij zich geen relevante bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die dit lange tijdsverloop kunnen rechtvaardigen. Deze vertraging valt, gelet op het verloop van de procedure, de verdachte niet toe te rekenen. Derhalve geldt een overschrijding van de redelijke termijn met ruim acht maanden.
De rechtbank acht, gelet op de rol van de verdachte, zijn strafblad en gelet op wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals hiervoor weergegeven, matigen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslissing met betrekking tot de voorlopige hechtenis
Wat betreft de voorlopige hechtenis van de verdachte wordt het volgende overwogen.
Bij beslissing van deze rechtbank van 3 maart 2022 werd de voorlopig hechtenis van de verdachte met ingang van 4 maart 2022 geschorst tot aan de einduitspraak. Onder ‘einduitspraak’ verstaat de rechtbank de uitspraak in eerste aanleg. De schorsing van de voorlopige hechtenis is dan ook geëindigd met ingang van 19 maart 2024.
Gelet echter op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die op de terechtzitting zijn besproken, ziet de rechtbank aanleiding om de voorlopige hechtenis met ingang van heden, 19 maart 2024, opnieuw te schorsen. Immers, gedurende de schorsing heeft de verdachte zich gehouden aan de hem opgelegde schorsingsvoorwaarden (met name wat betreft de tweewekelijkse meldingsplicht, terwijl hij in diezelfde periode regelmatig naar Spanje afreisde om een band op te kunnen bouwen met zijn in 2021 geboren kind en de relatie met zijn eveneens in Spanje verblijvende partner te herstellen).

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 55, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beveelt dat de
voorlopige hechtenisvan de verdachte onder de volgende voorwaarden (opnieuw) zal worden
geschorst met ingang van heden, 19 maart 2024 te 11.00 uur:
de verdachte zal zich, indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen,
aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis niet onttrekken;
de verdachte zal zich, ingeval hij wegens een feit, waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, aan de tenuitvoerlegging daarvan niet onttrekken;
de verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking
verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de verdachte zal zich gedurende de schorsingsperiode niet aan enig strafbaar feit
schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. de Veld, voorzitter, en mrs. A.M.H. Geerars en
L. Amperse, rechters, in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 maart 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2021 tot en met 25 mei 2021 te
[plaats] , althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
in een woning aan [adres 2] heeft bereid en/of bewerkt
en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 18,7
kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne bestaande uit:
-1538 gram cocaïne in poedervorm
en/of
-5944 gram cocaïne base
en/of
-11,2 kilogram cocaïne in poedervorm nog te extraheren uit oplosmiddel,
zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2021 tot en met 28 mei 2021 te
[plaats] ,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen , althans alleen,
meermalen , althans eenmaal,
om een feit , bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden , bewerken , verwerken , verkopen , afleveren,
verstrekken , vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
van cocaïne , in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne , zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
voorwerpen , vervoermiddelen , stoffen, gelden of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad , waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s)
wist (en) en /of ernstige redenen had (den) te vermoeden , dat dat /die bestemd
was/waren tot het plegen van dat /die feit (en), te weten:
in een woning aan [adres 2] :
-185 liter MethylEthylKeton (MEK) (140 liter in ruimte B + 45 liter in ruimte
E)
-266 liter Hexane/Wasbenzine/Ligroin (171 liter in ruimte A + 8.9 liter in
ruimte B + 15 liter in ruimte E)
-185 liter Ethylacetaat (140 liter in ruimte B + 45 liter in ruimte E)
-1 liter zwavelzuur (in ruimte E)
-17 liter zoutzuur (in ruimte E)
, althans een grote hoeveelheid chemicaliën bestemd en/of geschikt voor de
bereiding , bewerking en/of verwerking van cocaïne
en/of
-een mal in de vorm van Audi
-een afzuig /ventilatiesysteem
-een persmal
-één of meerdere droogapparaten
en/of
in een opslagbox van [naam bedrijf] te [plaats] :
-één of meerdere jerrycans met Ethylacetaat , MethylEthylKeton (MEK) en /of
Hydrochloride Acid
-één of meerdere flessen wasbenzine
althans een hoeveelheid chemicaliën bestemd en/of geschikt voor de bereiding,
bewerking en/of verwerking van cocaïne
en/of een persmal;