ECLI:NL:RBROT:2024:2547

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
FT RK 23-542
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring van PEGMAN PROPERTY B.V. op verzoek van BOUWPARTNER ZWIJNDRECHT B.V. wegens niet-nakoming betalingsregeling

Op 27 februari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de faillissementsprocedure van PEGMAN PROPERTY B.V., op verzoek van BOUWPARTNER ZWIJNDRECHT B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster summierlijk heeft aangetoond dat zij een opeisbare vordering heeft van € 26.172,10 op verweerster, die niet is nagekomen. Verweerster heeft meerdere betalingsregelingen niet nageleefd en verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. De rechtbank heeft de procedure meerdere keren aangehouden om verweerster de kans te geven om aan haar verplichtingen te voldoen, maar dit is niet gebeurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat verweerster niet in staat is om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen, en heeft daarom het verzoek tot faillietverklaring toegewezen. PEGMAN PROPERTY B.V. is verklaard in staat van faillissement, met benoeming van mr. C.G.E. Prenger als rechter-commissaris en mr. M.H.J.A. Wesselink als curator. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Insolventienummer: [Insolventienummer]
Uitspraak: 27 februari 2024
VONNIS op het op 3 oktober 2023 ingekomen verzoekschrift, met bijlage(n), van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUWPARTNER ZWIJNDRECHT B.V.,
gevestigd te [Vestigingsplaats],
verzoekster,
advocaat: mr. A.E.M. Bierens,
strekkende tot faillietverklaring van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PEGMAN PROPERTY B.V.,
gevestigd te [Vestigingsplaats]
,
statutair gevestigd te [Vestigingsplaats],
verweerster.

1.De procedure

De rechtbank heeft de behandeling van het ingekomen verzoekschrift bepaald op
24 oktober 2023.
Op verzoek van verzoekster heeft de rechtbank de behandeling van het verzoek aangehouden tot 21 november 2023.
Ter zitting van 21 november 2023 zijn in raadkamer verschenen en gehoord:
  • mr. A.P.C. Kester, advocaat van verzoekster;
  • [Naam], (middellijk) bestuurder van verweerster;
  • [Naam], adviseur van verweerster.
Verzoekster heeft ter zitting van 21 november 2023 aanvullende stukken overgelegd.
De rechtbank heeft op de zitting van 21 november 2023 de behandeling van het verzoek aangehouden tot 2 januari 2024 om verweerster in de gelegenheid te stellen de vordering van verzoekster (deels) te voldoen.
De mondelinge behandeling is op 2 januari 2024 voortgezet. Daarbij zijn in raadkamer dezelfde personen verschenen en gehoord als op 21 november 2023.
Op de zitting van 2 januari 2024 is gebleken dat het verweerster niet is gelukt om de vordering van verzoekster (deels) te voldoen. Verweerster heeft de rechtbank verzocht de behandeling van het verzoek aan te houden tot 6 februari 2024. Verzoekster heeft hiermee ingestemd. De rechtbank heeft daarom de behandeling van het verzoek aangehouden tot
6 februari 2024.
De mondelinge behandeling is op 6 februari 2024 voortgezet. Daarbij zijn in raadkamer wederom dezelfde personen verschenen en gehoord als op 21 november 2023.
De rechtbank heeft op de zitting van 6 februari 2024 verweerster een laatste kans geboden om de vordering van verzoekster (deels) te voldoen of met verzoekster een betalingsregeling af te spreken. De behandeling van het verzoek wordt hierna niet meer aangehouden.
De mondelinge behandeling is op 20 februari 2024 voortgezet. Daarbij zijn in raadkamer wederom dezelfde personen verschenen en gehoord als op 21 november 2023.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Standpunt van partijen

Standpunt verzoekster
Verzoekster heeft in haar verzoekschrift en ter zitting (samengevat) gesteld dat zij uit hoofde van geleverde bouwmaterialen een opeisbare vordering op verweerster heeft van € 26.172,10 in hoofdsom. Verzoekster en verweerster zijn op 16 november 2023 een betalingsregeling overeengekomen. Verweerster is die betalingsregeling niet nagekomen. Daarna heeft verweerster ter zitting meerdere toezeggingen gedaan waarna de behandeling van het verzoek tot faillietverklaring meerdere keren is aangehouden, maar ook die toezeggingen is zij niet nagekomen. Verzoekster heeft dan ook geen vertrouwen meer in betalingen door verweerster. Verzoekster stemt daarom niet meer in met het verzoek van verweerster om de behandeling van het verzoek tot faillietverklaring aan te houden. Verzoekster persisteert in haar verzoek tot faillietverklaring.
Daarnaast laat verweerster ook andere schuldeisers onbetaald. BMN Bouwmaterialen B.V. heeft uit hoofde van een door de rechtbank Rotterdam gewezen vonnis van 2 februari 2023 een vordering op verweerster van € 3.881,17, exclusief rente en kosten. Ook Stichting Inro Maro heeft uit hoofde van een door de rechtbank Rotterdam gewezen vonnis van 5 oktober 2023 een vordering op verweerster van € 38.478,00, exclusief rente en kosten. Verweerster verkeert aldus in de toestand van te hebben opgehouden te betalen.
Standpunt verweerster
Verweerster heeft ter zitting het bestaan van het vorderingsrecht van verzoekster en de overgelegde steunvorderingen niet betwist. Wel heeft zij de hoogte van de vordering van verzoekster en van Stichting Inro Maro betwist. Verweerster heeft ter zitting gesteld dat zij al een deel aan verzoekster betaald heeft en dat Stichting Inro Maro niet € 38.478,00, exclusief rente en kosten, maar slechts circa. € 11.000,00 te vorderen heeft.
Verweerster heeft verder ter toelichting op de niet nagekomen betalingsregeling en de toezeggingen die zij ter zitting gedaan heeft nog het navolgende gesteld. Verweerster heeft verklaard dat zij bezig is met een (groot) project waaruit zij op korte termijn gelden (aanbetalingen) verwacht te ontvangen waarmee zij de vordering van verzoekster (volledig) kan voldoen. Ook heeft zij verklaard dat (de aanvang van) het project vertraging heeft opgelopen en dat zij daar geen invloed op heeft (gehad). Verweerster heeft wat betreft dat project een inschattingsfout gemaakt. Verweerster verwacht overigens wel dat het project nu echt gaat aanvangen en daarom wil zij graag een laatste kans.

3.De beoordeling

Bevoegdheid
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerster in Nederland ligt.
Beoordelingskader
Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen, indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers, terwijl tenminste één vordering opeisbaar is.
Bestaan vorderingsrecht en pluraliteit van schuldeisers
De rechtbank stelt vast dat verweerster het bestaan van het opeisbare vorderingsrecht van verzoekster en de overgelegde steunvorderingen van BMN Bouwmaterialen B.V. en Stichting Inro Maro niet heeft betwist. Dat verweerster de hoogte van de vordering van verzoekster en Stichting Inro Maro heeft betwist, betekent niet dat er geen vorderingsrecht is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van het vorderingsrecht van verzoekster en van het bestaan van steunvorderingen summierlijk is gebleken. Het vorderingsrecht van verzoekster uit hoofde van vervallen facturen is bovendien opeisbaar.
Faillissementstoestand
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank voorts vast dat voldoende aannemelijk is geworden dat verweerster de vordering van verzoekster en de overgelegde steunvorderingen onbetaald laat. Verweerster heeft ter zitting verklaard dat zij thans niet in staat is om de vordering van verzoekster (deels) te voldoen. Verweerster heeft van 24 oktober 2023 tot
20 februari 2024 de gelegenheid gekregen om een deelbetaling te verrichten aan dan wel een betalingsregeling te treffen met verzoekster. Verweerster heeft dit niet gedaan. Verweerster heeft haar stelling dat op korte termijn volledige betaling zou kunnen plaatsvinden bovendien niet nader geconcretiseerd met stukken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat summierlijk is gebleken van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.
Een en ander leidt er toe dat de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring zal toewijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart PEGMAN PROPERTY B.V. voornoemd in staat van faillissement;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. C.G.E. Prenger, lid van deze rechtbank;
- stelt aan tot curator mr. M.H.J.A. Wesselink, advocaat te GORINCHEM;
- geeft last aan de curator tot het openen van brieven en telegrammen aan de gefailleerde gericht.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
mr. C. Hulsegge, griffier, in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2024 te 10:00 uur. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.