ECLI:NL:RBROT:2024:2544

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
ROT 23/6804
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over verzoek om herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag met overschrijding van de beslistermijn

Op 18 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen [naam eiseres], eiseres, en de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder, onder zaaknummer ROT 23/6804. Eiseres had een verzoek ingediend voor een integrale herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag. De rechtbank constateerde dat de beslistermijn voor dit verzoek op 2 september 2023 was verstreken, en dat verweerder niet tijdig had beslist. Eiseres had verweerder in gebreke gesteld, maar er was geen besluit genomen. Hierdoor werd het beroep van eiseres gegrond verklaard.

De rechtbank stelde de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-, omdat verweerder geen dwangsombeschikking had afgegeven. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bijzonder geval, gezien de omvang van de hersteloperatie toeslagen. Verweerder werd opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een schriftelijke vooraankondiging bekend te maken en binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze een besluit over (aanvullende) compensatie te nemen. De rechtbank bepaalde dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag verbeurt bij overschrijding van de termijnen, met een maximum van € 15.000,-.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- en de proceskosten van € 437,50. De rechtbank oordeelde dat de zaak van licht gewicht was, omdat het enkel ging om de overschrijding van de beslistermijn. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6804
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. S. Arakelyan,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft bij verweerder een verzoek gedaan om herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag.
Eiseres heeft beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit.
Verweerder heeft op 24 oktober 2023 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zich in deze zaak een van de gevallen voordoet zoals genoemd in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zitting daarom niet nodig is.
Eiseres heeft zich gemeld bij verweerder voor een herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft dit verzoek in behandeling genomen en de beslistermijn met zes maanden verlengd. Verweerder moest uiterlijk op 2 september 2023 een besluit nemen.
Niet in geschil is dat de beslistermijn voor het verzoek tot (integrale) herbeoordeling is overschreden. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door verweerder zijn meer dan twee weken voorbij gegaan. Niet gebleken is dat verweerder alsnog heeft beslist op het verzoek. Het beroep is daarom gegrond.
Eiseres heeft verzocht de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom vast te stellen. Verweerder heeft geen dwangsombeschikking afgegeven. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de verbeurde dwangsom vaststellen op € 1.442,-.
Gelet op de zeer grote omvang van de hersteloperatie toeslagen is sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3209). Verweerder moet in beginsel binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift een schriftelijke vooraankondiging als bedoeld in artikel 6.7 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) bekendmaken. De beslistermijn is ten minste zes weken na de datum van deze uitspraak. Omdat sinds de datum van het verweerschrift meer dan zes weken zijn verstreken, zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een vooraankondiging moet bekendmaken. Vervolgens moet verweerder binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging of na het verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging een besluit over (aanvullende) compensatie bekendmaken. Door snel een zienswijze in te dienen of mee te delen dat geen zienswijze wordt ingediend, kan eiseres deze tweede termijn zo kort als mogelijk maken. Er bestaat geen aanleiding om in dit individuele geval andere nadere beslistermijnen te bepalen.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijnen overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat een termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-. De dwangsom begint te lopen op het moment dat verweerder de eerste termijn voor het nemen van een vooraankondiging overschrijdt en loopt door tot op het moment dat de vooraankondiging is verzonden. Als verweerder vervolgens ook de tweede termijn voor het nemen van een besluit over (aanvullende) compensatie overschrijdt, gaat de dwangsom weer verder lopen tot het moment dat verweerder dat besluit bekendmaakt. De dwangsom loopt niet verder door dan het maximum van € 15.000,-.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat deze procedure samenhangt met de procedure 23/5949 over het niet tijdig nemen van een besluit. In laatstgenoemde procedure moet er een beslissing op bezwaar genomen worden. De onderhavige zaak bevindt zich in de primaire fase en daarmee in een andere fase waardoor er geen sprake is van samenhangende zaken.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • stelt de door verweerder te betalen reeds verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een schriftelijke vooraankondiging als bedoeld in artikel 6.7 van de Wht bekend te maken;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging of na het verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging een besluit over (aanvullende) compensatie bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 18 maart 2024.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.