ECLI:NL:RBROT:2024:2542

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
ROT 23/5949
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaartermijn tegen beslissing eerste lichte toets overschreden; geen samenhang met andere procedure

In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van [plaatsnaam], een bezwaarschrift ingediend tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 1 december 2022. Eiseres heeft beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit op haar bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het beslissen op het bezwaar is overschreden. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld, maar er is geen beslissing op het bezwaar genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023, waarin wordt aangegeven dat verweerder binnen twaalf weken na het verweerschrift een beslissing op bezwaar moet nemen. Aangezien er meer dan zes weken zijn verstreken sinds het verweerschrift, bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een besluit op bezwaar moet bekendmaken. De rechtbank wijst het verzoek van verweerder af om de dwangsom niet verder te laten oplopen, omdat eiseres belang heeft bij een beslissing op bezwaar. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 100,- per dag bij overschrijding van de termijn, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, en is openbaar gemaakt op 18 maart 2024.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/5949
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2024 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. S. Arakelyan,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft bij verweerder een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 1 december 2022.
Eiseres heeft beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit op bezwaar.
Verweerder heeft op 12 september 2023 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zich in deze zaak een van de gevallen voordoet zoals genoemd in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zitting daarom niet nodig is.
Eiseres heeft zich bij verweerder gemeld voor een herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft daar na de zogenoemde eerste toets een beschikking over gegeven, waartegen eiseres een bezwaarschrift heeft ingediend.
Niet in geschil is dat de termijn om te beslissen op het bezwaar is overschreden. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door verweerder zijn meer dan twee weken verstreken. Niet is gebleken dat verweerder alsnog heeft beslist op het bezwaar. Het beroep is daarom gegrond.
Eiseres heeft verzocht de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom vast te stellen. Verweerder heeft geen dwangsombeschikking afgegeven. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de verbeurde dwangsom vaststellen op € 1.442,-.
Gelet op de zeer grote omvang van de hersteloperatie toeslagen is sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3209). Verweerder moet in beginsel binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift een beslissing op bezwaar bekendmaken. De beslistermijn is ten minste zes weken na de datum van deze uitspraak. Omdat sinds de datum van het verweerschrift meer dan zes weken zijn verstreken, zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op bezwaar moet bekendmaken. Er bestaat geen aanleiding om in dit individuele geval een andere nadere beslistermijn te bepalen.
Het bezwaar van eiseres is gericht tegen de beslissing van verweerder over de toekenning van het forfaitaire bedrag als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van de Wht. Verweerder heeft verzocht te bepalen dat de dwangsom niet verder oploopt zodra een besluit is genomen over de compensatie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. Volgens verweerder heeft eiseres vanaf dat moment geen belang meer bij het bezwaar tegen de beslissing over de toekenning van het forfaitaire bedrag. De rechtbank wijst het verzoek van verweerder af. Eiseres heeft belang bij het verkrijgen van een beslissing op bezwaar, ongeacht de uitkomst van die beslissing. Als verweerder meent dat eiseres op enig moment geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beslissing op bezwaar, dan ligt het op de weg van verweerder dat bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De dwangsom loopt dan niet verder op omdat verweerder een besluit heeft genomen.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat deze procedure samenhangt met de procedure 23/6804 over het niet tijdig nemen van een besluit. In laatstgenoemde procedure moet er een primair besluit genomen worden en de onderhavige zaak bevindt zich in de bezwaarfase en daarmee al in een volgende fase waardoor er geen sprake is van samenhangende zaken.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijn overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • stelt de door verweerder te betalen reeds verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op het bezwaar van eiseres;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 18 maart 2024.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.