ECLI:NL:RBROT:2024:2534

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
10.114007.22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door negeren van rood verkeerslicht op voetgangersoversteekplaats

Op 1 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 4 juni 2021. De verdachte reed door rood licht op de Brielselaan in Rotterdam en heeft daarbij een voetganger aangereden die op dat moment groen licht had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend had gereden, wat resulteerde in letsel bij de voetganger. De verdachte werd veroordeeld voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een taakstraf van 120 uren op en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank concludeerde dat de verdachte schuld had aan het ongeval, aangezien hij het rode verkeerslicht had genegeerd en niet had gestopt voor de voetgangersoversteekplaats. De verdediging had betoogd dat de verdachte niet door rood had gereden en dat het slachtoffer geen letsel had opgelopen dat leidde tot tijdelijke ziekte of verhindering in de normale bezigheden, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank baseerde haar oordeel op de conclusies van de verkeersongevallenanalyse en de getuigenverklaringen, die niet voldoende waren om aan de juistheid van de analyse te twijfelen. De rechtbank benadrukte dat de verdachte voldoende tijd had om het rode licht waar te nemen en dat zijn onoplettendheid meer was dan een tijdelijk moment van afleiding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10.114007.22
Datum uitspraak: 1 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
raadsman mr. R.T. Poort, advocaat te Beverwijk.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 februari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Mandos heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, te weten het overtreden van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW);
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Het primair ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte heeft meerdere verkeersfouten gemaakt, waaronder het rijden door rood licht, en daarmee zeer onvoorzichtig gereden. Bij het slachtoffer is sprake van letsel dat tijdelijke ziekte en/of verhindering van normale bezigheden heeft veroorzaakt.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken. Niet kan worden vastgesteld dat bij het slachtoffer sprake is geweest van een tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden. Reeds daarom moet de verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Daarnaast kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte door rood is gereden. Het is erg onaannemelijk dat het stoplicht voor de rijstrook waarop de verdachte reed, reeds 13,8 seconden rood licht zou hebben uitgestraald, zoals uit de verkeersongevallenanalyse zou blijken. Er zijn immers vier getuigen die hebben verklaard dat de verdachte door groen of oranje is gereden. Het logboek dat ten grondslag ligt aan de verkeersongevallenanalyse kan dus niet kloppen. Evenmin kan worden bewezen dat de verdachte zijn voertuig niet tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was. Voor zover de rechtbank het rijden door het rode licht bewezen zou achten, is sprake geweest van tijdelijke onoplettendheid.
4.1.3.
Beoordeling door de rechtbank
Inleiding
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen kunnen de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand worden aangemerkt.
De verdachte heeft op 4 juni 2021, omstreeks 18.57 uur, een verkeersongeval veroorzaakt op de Brielselaan in Rotterdam. De verdachte reed in de richting van de Dordtselaan. Ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats heeft de rijbaan waar verdachte op reed twee rijstroken. De verdachte reed op de (vanuit zijn rijrichting gezien) linker rijstrook, de rijstrook voor linksaf. De voorrang ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats werd ten tijde van het ongeval geregeld door een in werking zijnde verkeersinstallatie. Een voetganger, het slachtoffer, stak de voetgangersoversteekplaats over op het moment dat zij groen licht kreeg. De verdachte is tegen het slachtoffer aangereden. Die heeft daardoor letsel opgelopen.
De conclusies van de verkeersongevallenanalyse (VOA)
Volgens de conclusies van de VOA straalde het verkeerslicht voor de rijstrook waar de verdachte op reed reeds 13,8 seconden rood licht uit op het moment dat de voetganger (het slachtoffer) overstak.
De verdediging heeft deze conclusies bestreden. Met betrekking de door verdediging daartoe aangehaalde getuigenverklaringen overweegt de rechtbank het volgende.
  • Getuige
  • Getuige
  • Getuige
  • Getuige
De getuigenverklaringen waarnaar de raadsman heeft verwezen geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verkeersongevallenanalyse. Voor de stelling van de verdediging dat het logboek niet kan kloppen en de aanname dat de afstelling van de ontruimingstijd in het verkeersregelsysteem foutief werkt vormen deze verklaringen noch de overige argumenten van de verdediging een voldoende onderbouwing. De rechtbank kan de uitgangspunten van de analyse, de gegevens (waaronder onderzoek naar de camerabeelden en het dataonderzoek van de verkeersregelinstallatie) waarop ze is gebaseerd en de conclusies die daaruit worden getrokken volgen. Dat de brondata en het logboek niet in het dossier zitten, maakt dat niet anders.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte het rode verkeerslicht voor zijn rijstrook heeft genegeerd en op de voetgangersoversteekplaats tegen slachtoffer, die op dat moment een groen verkeerslicht had, is aangereden.
Is er schuld van de verdachte in de zin van artikel 6 WVW?
Om tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit te komen, moet de verdachte schuld hebben in de zin van artikel 6 WVW. Of dat het geval is, hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Er moet minimaal sprake zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen. Een tijdelijk moment van onoplettendheid of een enkele verkeersfout zonder bijkomende bijzondere omstandigheden zijn onvoldoende voor het aannemen van schuld.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door het rode licht te negeren zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dat het ongeval daarom is te wijten aan zijn schuld als bedoeld in artikel 6 WVW. Van tijdelijke onoplettendheid, zoals de verdediging heeft betoogd, was geen sprake. Het verkeerslicht voor de linkerrijstrook stond reeds 13,8 seconden op rood op het moment dat het slachtoffer groen licht kreeg. De verdachte heeft, terwijl hij aan kwam rijden, dus geruime tijd gehad om waar te nemen dat het verkeerslicht voor zijn rijstrook op rood stond. Dat hij desondanks het rode licht kennelijk niet heeft gezien, is meer dan
tijdelijkeonoplettendheid.
Tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden?
De rechtbank is – anders dan de verdediging – van oordeel dat het slachtoffer letsel heeft opgelopen waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van haar normale bezigheden is ontstaan. Het gaat om schaafwonden, barstwonden in de wenkbrauw, een zwelling en bloeduitstorting op het voorhoofd en een zwelling van de middelvinger. Daarnaast heeft het slachtoffer last gehad van hoofdpijn en haar onderrug. Weliswaar staat in de FARR-verklaring dat de geschatte genezingsduur ongeveer drie weken bedraagt, maar uit de verklaring van het slachtoffer blijkt dat haar bedrijfsarts het over een herstel van zes weken had en dat zij na zes weken nog steeds last had en niet kon gaan werken.
Volgens de verdediging heeft het slachtoffer verklaard dat de bedrijfsarts had geconcludeerd dat de verhindering om te werken niets met de aanrijding te maken had. De rechtbank volgt de verdediging daarin niet. Het slachtoffer heeft verklaard dat haar contract niet werd verlengd nadat ze na zes weken nog niet hersteld was en dat
zetoen haar contract niet hadden verlengd maar
zehadden gezegd dat dat niets met de aanrijding te maken had. De rechtbank begrijpt de verklaring van het slachtoffer zo dat zij met ‘ze’ verwijst naar haar werkgever (die had besloten haar contract niet te verlengen). Voor een andere interpretatie biedt de verklaring naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte.
4.1.4.
Conclusie
Het primair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op 4 juni 2021
te Rotterdam
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Brielselaan, en naderende een in die weg gelegen (voetgangers)oversteekplaats, alwaar de verkeersstromen werden geregeld middels een of meer verkeerslicht(en)/verkeerslichtinstallatie(s) als bedoeld in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend te rijden,
immers:
- is hij niet gestopt voor een in zijn rijrichting voor hem geldend rood licht uitstralend verkeerslicht als bedoeld in eerdergenoemd Reglement, terwijl een voor hem, verdachte, van rechts komende voetgangster een in haar richting gekeerd groen licht uitstralend verkeerslicht volgend, die (voetgangers)oversteekplaats is op- en overgelopen en vervolgens
- heeft hij zijn voertuig niet tot stilstand gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
waarna of (mede) waardoor een aanrijding of botsing ontstond tussen dat door hem bestuurde motorrijtuig en die voetgangster, waardoor die voetgangster ([slachtoffer]) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt door zeer onzorgvuldig en onoplettend te rijden. Hij heeft een rood licht genegeerd dat al geruime tijd op rood stond. Als gevolg daarvan heeft hij een overstekende voetganger, die groen licht had, aangereden. Zij heeft daardoor letsel opgelopen en heeft gedurende meerdere weken moeten herstellen.
De verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte op dit moment werk heeft waarvoor hij zijn rijbewijs nodig heeft.
Conclusies
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Op basis van die oriëntatiepunten wordt in de regel voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van ernstige schuld en waarbij er bij het slachtoffer tijdelijke ziekte of verhindering is ontstaan, een taakstraf voor de duur van 120 uren opgelegd en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden. Deze straffen zijn voor de rechtbank het uitgangspunt.
De rechtbank ziet echter in de schending van de redelijke termijn aanleiding om deze straf in voor verdachte gunstige zin aan te passen. Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 4 juni 2021, omdat de verdachte toen is gehoord over het feit. Tot aan dit vonnis is een periode van ruim 2,5 jaar verstreken. Ter compensatie van de schending van de redelijke termijn legt de rechtbank de ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden geheel voorwaardelijk op met een proeftijd van 2 jaar. De taakstraf voor de duur van 120 uren wordt – conform de oriëntatiepunten – wel onvoorwaardelijk opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzijde rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en G.B. Plomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Hessing, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 4 juni 2021
te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Brielselaan, en naderende een in die weg gelegen (voetgangers)oversteekplaats, alwaar de verkeersstromen werden geregeld middels een of meer verkeerslicht(en)/verkeerslichtinstallatie(s) als bedoeld in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden,
immers:
- is hij niet gestopt voor een in zijn rijrichting voor hem geldend rood licht uitstralend verkeerslicht als bedoeld in eerdergenoemd Reglement, terwijl een voor hem, verdachte, van rechts komende voetgangster een in haar richting gekeerd groen licht uitstralend verkeerslicht volgend, die (voetgangers)oversteekplaats is op- en/of overgelopen en/of (vervolgens)
- heeft hij zijn voertuig niet tot stilstand gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en/of waarover deze vrij was,
waarna of (mede) waardoor een aanrijding of botsing ontstond tussen dat door hem bestuurde motorrijtuig en die voetgangster, waardoor die voetgangster ([slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer wond(en) en/of litteken(s) op (onder meer) het gezicht, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 4 juni 2021
te Rotterdam
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Brielselaan, en naderende een in die weg gelegen (voetgangers)oversteekplaats,
zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- niet te stoppen voor een in zijn rijrichting gekeerd en voor hem geldend rood licht uitstralend verkeerslicht als bedoeld in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 en/of (vervolgens)
- ( zonder zijn snelheid te verminderen) die (voetgangers)oversteekplaats op- en over te rijden en/of
- ( vervolgens) op die (voetgangers)oversteekplaats tegen een voor hem van rechts komende voetgangster (genaamd [slachtoffer]) op te botsen en/of aan te rijden,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer] en/of een of meer ander(en) te duchten was;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 4 juni 2021
te Rotterdam
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Brielselaan, en naderende een aldaar gelegen (voetgangers)oversteekplaats, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat
hij, verdachte, toen daar
- in strijd met een in zijn rijrichting gekeerd en voor hem geldend rood licht uitstralend verkeerslicht als bedoeld in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 die (voetgangers)oversteekplaats is opgereden (zonder zijn snelheid te verminderen) en/of (vervolgens)
- tegen een aldaar overstekende voetgangster is opgebotst en/of aangereden.
Herstelvonnis
Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10.114007.22
Op 1 maart 2024 heeft de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, een vonnis uitgesproken in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
raadsman mr. R.T. Poort, advocaat te Beverwijk.
Onder de kop ‘eis officier van justitie’ van het vonnis is bij vergissing mr. K. Mandos opgenomen als zittingsofficier, terwijl dit mr. M.L.M. Kuiper was.
Dit gedeelte van het vonnis zal daarom bij deze beslissing worden hersteld.
Beslissing
De rechtbank:
- herstelt de fout onder ‘eis officier van justitie’ als volgt:
De officier van justitie,mr. M.L.M. Kuiper, heeft gevorderd:
- beveelt de griffier deze beslissing aan te tekenen op en te hechten aan het origineel van het vonnis dat is hersteld.
Dit herstelvonnis is op 14 maart 2024 gewezen door
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en G.B. Plomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Hessing, griffier.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat dit herstelvonnis mede te ondertekenen.