ECLI:NL:RBROT:2024:2529

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
10/167623-23 en 10/206458-23 (ter terechtzitting gevoegd).
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de invoer van drugs en deelname aan een criminele organisatie

Op 26 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde zaken met parketnummers 10/167623-23 en 10/206458-23. De verdachte, geboren in 1988, werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van ongeveer 441 kilogram cocaïne en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, betrokken was bij een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband gericht op de invoer van cocaïne vanuit de Rotterdamse haven. De verdachte had een actieve rol in het uithalen van de drugs en het onderhouden van contacten binnen de organisatie. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 54 maanden, wat de rechtbank volgde, gezien de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meerdere feiten die onder de Opiumwet vallen, waaronder het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en witwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden, met inachtneming van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/167623-23 en 10/206458-23 (ter terechtzitting gevoegd).
Datum uitspraak: 26 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 10/167623-23 onder 1 primair, 2 en 3 en het in de zaak met parketnummer 10/206458-23 onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het in de zaak met parketnummer 10/167623-23 onder 1 en 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering
In de zaak met parketnummer 10/167623-23 feit 2:
De deelname aan een criminele organisatie.
De raadsman heeft betoogd dat voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie is vereist dat komt vast te staan dat de organisatie oogmerk heeft gehad op het plegen van meerdere strafbare feiten. Hier is slechts sprake van een enkel - op zichzelf staand - delict en aan dat vereiste is daarom niet voldaan. De verdachte dient om die reden te worden vrijgesproken.
Daarnaast is de rol van de verdachte dusdanig gering - hij heeft alleen de locatie met anderen gedeeld en in de container geslapen - dat niet kan worden gesproken van een voldoende significante bijdrage aan de organisatie ter verwezenlijking van het invoeren van cocaïne. Ook om die reden dient vrijspraak te volgen.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Juridisch kader
Van een organisatie in de zin van art. 11b van de Opiumwet [1] is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Deze organisatie moet tot oogmerk hebben het plegen van een of meer Opiumwet-misdrijven. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is, dat er sprake is van formeel afgebakende taken of dat alle deelnemers elkaar of elkaars bezigheden voor die organisatie kennen. Wel moet de samenwerking een meer dan slechts incidenteel karakter hebben.
Van deelneming aan een dergelijke organisatie is sprake als de verdachte behoort tot het
samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voor deelneming is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (ook in de zin van voorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven uit de Opiumwet tot oogmerk heeft.
Organisatie van drugstransporten
Het is een feit van algemene bekendheid dat het vanuit het buitenland via schepen in de Nederlandse haven invoeren van grote partijen cocaïne een hoge mate van organisatie, structuur en samenwerking vereist vanwege de vele schakels in de (vervoers-)keten en het (grote) aantal mensen dat daarbij betrokken moet worden. Ook vergt het opzetten van een dergelijke “lijn” de nodige tijd en is het vanwege de grote financiële en praktische risico’s voor de organisatie niet gebruikelijk om als eerste (en enige) transport een partij van honderden kilo’s cocaïne in te voeren. Het internationaal vervoeren en verhandelen van een grote partij cocaïne zoals in deze zaak is aangetroffen, zijn bij uitstek misdrijven die in een meer dan incidenteel georganiseerd en crimineel verband gepleegd worden.
Uit de bewijsmiddelen volgt ook dat van een georganiseerd en crimineel samenwerkingsverband sprake is geweest: de op het haventerrein aangetroffen vier uithalers, waaronder de verdachte, zijn door anderen benaderd om tegen betaling de partij cocaïne uit een container te halen. Door anderen was gezorgd voor een container, waarin de verdachte samen met de andere uithalers buiten de haven heeft plaatsgenomen en waarmee hij zich binnen het haventerrein heeft laten vervoeren. Ook werden de uithalers voorzien van eten, drinken, gereedschappen en speciaal voor het plegen van deze misdrijven bedoelde mobiele telefoons. De uithalers hebben met deze telefoons contact onderhouden met de “leiding” buiten het haventerrein, hun instructies opgevolgd en hen voorzien van updates en de live-locatie van de uithalers gedeeld. Binnen het haventerrein was een door anderen die zich buiten het haventerrein bevonden aangestuurde koelmonteur, die er voor zorgde dat de uithalers bij de juiste container kwamen. Ten slotte is in de container waaruit de cocaïne is gehaald (de zogenoemde ‘broncontainer’) tussen de lading een plastic zakje aangetroffen met twee ongebruikte en complete zegels, waaronder een zegel met hetzelfde nummer als het originele zegel van de broncontainer. De enige logische uitleg hiervoor is dat dit ongebruikte zegel vervalst is en zou worden gebruikt als vervanger van het originele (verbroken) zegel om de container opnieuw te verzegelen, teneinde het eerder openen van de container te maskeren. Dit alles duidt op een mate van organisatie, structuur en samenwerking gericht op het plegen van Opiumwet-misdrijven.
Opzet van de verdachte
Uit de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte ter zitting, blijkt dat de verdachte zeer bewust activiteiten heeft verricht waarvan hij wist dat die gericht waren op het in Nederland invoeren, vanuit de Rotterdamse haven verder vervoeren en verhandelen van een grote partij cocaïne. Zijn opzet was hiermee gericht op het samen met anderen plegen van meerdere misdrijven strafbaar gesteld in de Opiumwet. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verdachte al meerdere keren onder soortgelijke omstandigheden is aangehouden op het haventerrein in verband met het uithalen van drugs en daarvoor ook al eerder is veroordeeld. De verdachte was dus bekend met de structuur en organisatie rondom dergelijke drugstransporten.
Deelneming door de verdachte
De verdachte is benaderd door meerdere personen vanuit de organisatie om tegen betaling een partij cocaïne uit een container te halen. Hij heeft vervolgens zijn woning ter beschikking gesteld om de andere drie “uithalers” en de meer leidende personen daar te laten samenkomen en enige tijd te laten verblijven. De verdachte heeft buiten de haven plaatsgenomen in de door anderen geregelde container, waarmee hij zich samen met de andere uithalers binnen het haventerrein heeft laten vervoeren. Ook heeft hij met een van de speciaal aan de uithalers verstrekte telefoons contact onderhouden met de “leiding” buiten het haventerrein, hun instructies opgevolgd en hen voorzien van updates en, naast foto’s en video’s, de live-locatie van de uithalers gedeeld. Uiteindelijk heeft de verdachte samen met de andere uithalers de pakketten met cocaïne van de ene naar de andere container verplaatst.
De rechtbank concludeert dat sprake is geweest van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen, met als oogmerk de invoer van cocaïne, en dat de handelingen van de verdachte zijn aan te merken als deelneming aan die criminele organisatie.
In de zaak met parketnummer 10/206458-23:
De identificatie van de verdachte.
Volgens de officier van justitie is de verdachte de gebruiker geweest van de in het dossier genoemde Sky-ID's [Sky-ID 1] en [Sky-ID 2] . De verdediging heeft gesteld dat op grond van het dossier de identiteit van degene die via deze ID’s de gesprekken zou hebben gevoerd, niet kan worden vastgesteld. Nu het bewijs vrijwel uitsluitend bestaat uit Skyconversaties dient volgens de verdediging vrijspraak te volgen van beide ten laste gelegde feiten.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht om in dit kader de andere Sky-gebruikers die uit het algemeen dossier Felton naar voren komen, te horen over de identiteit van de persoon met wie zij hebben gecommuniceerd.
Beoordeling.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen [proces-verbaalnummer 1]
d.d. 2 maart 2023 naar de gebruiker van de Sky-ID's [Sky-ID 1] en [Sky-ID 2] . Hieruit volgt het volgende: In de gesprekken die via deze Sky-accounts zijn gevoerd, stelt de gebruiker zich voor als [bijnaam verdachte] ; een naam die in de politiesystemen wordt gekoppeld aan de verdachte. De gebruiker van het account [Sky-ID 1] bericht in een van de gesprekken op 12 januari 2021 een tweelingbroer te hebben, die op die dag de gevangenis is ingegaan en die veel met Frankrijk gewerkt heeft. Uit de politiesystemen blijkt dat de tweelingbroer van de verdachte op 12 januari 2021 is aangehouden op basis van een door Frankrijk uitgevaardigd Europees aanhoudingsbevel. Ook geeft de gebruiker in de gesprekken via deze accounts op verschillende momenten aan dat hij op het adres van zijn moeder/ouders aan de [adres 2] in Rotterdam is.
Op de terechtzitting van 16 januari 2024 heeft de verdachte verklaard dat hij wel eens [bijnaam verdachte] wordt genoemd. De verdachte heeft op de terechtzitting van 12 maart 2024 verklaard dat hij zich niet 100% kan herinneren of hij degene was die deze gesprekken via de accounts heeft gevoerd. Hij heeft voorts verklaard dat hij een tweelingbroer heeft, die kan zijn opgepakt.
De verdachte heeft voorts op de terechtzitting verklaard dat zijn moeder op het adres [adres 2] in Rotterdam woont en hij daar ook regelmatig verblijft.
Uit verder onderzoek van de politie blijkt dat Sky-account [Sky-ID 1] in de ten laste gelegde periode gekoppeld was aan een telefoon met IMEI-nummer [IMEI-nummer] . Het Cell-ID dat door deze telefoon het meest (en met name in de nachtelijke uren) werd gebruikt bevond zich op ongeveer 250 meter afstand van de woning van verdachte’s ouders aan de [adres 2] in Rotterdam.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, op grond van het onderzoek dat door de politie is verricht naar de identiteit van de gebruiker van de genoemde Sky-ID’s in combinatie met de verklaringen van de verdachte over de inhoud l van de via deze Sky-ID’s gevoerde gesprekken, van oordeel dat het de verdachte is geweest die de gesprekken via de Sky-accounts [Sky-ID 1] en [Sky-ID 2] heeft gevoerd.
De rechtbank wijst in het verlengde van het voorgaande het (subsidiaire) verzoek van de verdediging om de tegencontacten van deze Sky-accounts als getuigen te horen, af. Dit verzoek is onvoldoende onderbouwd nu niets concreets is aangevoerd ter onderbouwing van de stelling dat een ander dan de verdachte de gesprekken heeft gevoerd en de tegencontacten, zo deze al geïdentificeerd zijn, daarover zouden kunnen verklaren.
Witwassen (feit 2):
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, dient naar vaste rechtspraak als uitgangspunt te worden genomen dat, indien het onderzoek geen bewijs heeft opgeleverd dat de ten laste gelegde geldbedragen van een bepaald misdrijf afkomstig zijn, toch bewezen kan worden verklaard dat deze voorwerpen ‘uit enig misdrijf’ afkomstig zijn, als op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden geconcludeerd moet worden dat die voorwerpen geen legale herkomst kunnen hebben.
Als de vastgestelde feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de aangetroffen voorwerpen en/of gelden. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Als de verdachte met zo’n verklaring komt, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om naar aanleiding daarvan nader onderzoek te doen. Bij het ontbreken van een dergelijke verklaring zal over het algemeen geen andere conclusie kunnen worden getrokken dan dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Tegen de achtergrond van dit kader wordt het volgende overwogen en opgemerkt.
Vermoeden van witwassen
In de door de verdachte via het Sky-account [Sky-ID 1] op 8 december 2020 gevoerde chatgesprekken wordt door hem gesproken over het nodig hebben van mensen “bij antw bij 188” en wordt door hem de vraag gesteld of je daar kunt uithalen. Verder worden de termen “Maersk” en “bananen vanuit santa” gebruikt en wordt gezegd dat er “werk” en “500 st” onderweg is. Op 4 januari 2021 worden via dit account meerdere foto’s verstuurd waarop dozen met bananen en pakketten te zien zijn en wordt vermeld dat de prijs 30 is. Door de gebruiker van het Sky-ID [Sky-ID 1] worden op 12 januari 2021 foto’s van bundels papiergeld en het bericht verzonden “ [afkorting voornaam verdachte] , ik heb 160 K” en dat er zo ook nog geld komt van België. De rechtbank begrijpt dat met ‘160K’ een geldbedrag van € 160.000,= wordt bedoeld.
Uit een gevorderde rapportage vermogen en inkomen over de verdachte [naam verdachte] , bleek dat hij in de periode rond de tenlastegelegde datum een uitkering ontving van de gemeente Rotterdam en geen vermogen had.
Een en ander, in combinatie met het feit van algemene bekendheid dat het bezit van een dergelijk groot bedrag aan contanten in het normale maatschappelijke verkeer uiterst ongebruikelijk is, alleen al vanwege de met dat bezit gepaard gaande aanzienlijke risico’s op al dan niet vrijwillig verlies, rechtvaardigt het vermoeden dat hier sprake is van witwassen. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het in de chat genoemde geldbedrag van € 160.000,=.
De verdachte heeft geen verklaring bij de politie willen afleggen. Op de terechtzitting heeft hij over het hiervoor genoemde chatgesprek van 1 december 2021 verklaard dat dat hem niets zegt.
Door de verdachte is dus geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand volstrekt onwaarschijnlijke verklaring gegeven over de herkomst van het geld. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en de verdachte dat wist. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde opzetwitwassen wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Door de verdediging is betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de biljetten die zijn te zien op de foto’s bij het chatgesprek van 12-1-2021 via het Sky-ID [Sky-ID 1] (bladzijde 5 bij het proces-verbaal [proces-verbaalnummer 2] ) echt geld betreffen.
Dat het geldbedrag van € 160.000,= waar de verdachte in deze chat over bericht echt geld betrof, leidt de rechtbank af uit de inhoud van de overige chatberichten die op diezelfde datum door de verdachte zijn verstuurd en waarin de verdachte schrijft dat hij zit te tellen, dat hij nog op ‘pap’ (de rechtbank begrijpt dat dit straattaal is voor geld) wacht en dan naar Den Haag rijdt, dat er ook nog geld van België aankomt en dat hij het brengt. De samenhang van deze berichten maakt dat met voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat de verdachte daarin over echt geld sprak.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
In de zaak met parketnummer 10/167623-23:
1
hij, in de periode van 5 juli 2023 tot en met 7 juli 2023, te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
Opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
ongeveer 441 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
2
hij, in de periode van 5 juli 2023 tot en met 7 juli 2023, te Rotterdam,
heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen,
te weten medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en
[medeverdachte 3] en onbekend gebleven personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven,
namelijk het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland
brengen en het opzettelijk vervoeren van
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
3
hij, in de periode van 5 juli 2023 tot en met 7 juli 2023, te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen, wederrechtelijk
heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten terrein van Hutchinson Ports ECT Delta, gelegen aan de
Europaweg 875,
terwijl hij, verdachte zich met zijn mededaders, op die besloten plaats
de toegang had verschaft tot een vervoermiddel bestemd voor de
distributie, opslag of overslag van goederen, te weten de container(s) [containernummer 1]
en [containernummer 2] , door middel van inklimming;
In de zaak met parketnummer 10/206458-23:
1
hij in de periode van 8 december 2020 tot en met 3 juni 2021,
in Nederland en/of te Antwerpen tezamen en in vereniging met anderen,
telkens om een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, nl.: het
vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland en/of België brengen,
waaronder als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, van een of meer
hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
– anderen, heeft getracht te bewegen om die feiten te
plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
– zich en/of een ander of anderen, gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en
– voorwerpen en voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te
vermoeden, dat zij bestemd waren tot het plegen van hierboven bedoelde feiten,
hebbende verdachte en/of zijn mededaders:
– met elkaar en/of een ander of anderen via applicatie/programma “SkyECC”
contact onderhouden en informatie uitgewisseld en afspraken gemaakt over
het invoeren en/of uithalen van cocaïne, waarbij onder meer:
* gesproken wordt over mensen in Antwerpen
“ [naam] heb jij mensen bij antw bij 188”,
* gesproken wordt over uithalen
“Ik had vraag 188 kan je daar er uit hallen”; “We hebben die uithaal nodig”,
* gesproken wordt over werk dat onderweg is
“bananen vauit santa” (…) “500 st”,
* gesproken wordt over het regelen van een deur
“Kijk of je die deur kan regelen”,
* gesproken wordt over een prijs
“30 is de prijs bro”),
* gesproken wordt overgrote geldbedragen
“ [afkorting voornaam verdachte] ik zit ff te tellen en ik wacht nog op pap (…)”;“ [afkorting voornaam verdachte] ik heb 160k”;
* foto-afbeeldingen worden verzonden van zwarte pakketten in (een met bananen)
gevulde doos,
* foto-afbeeldingen worden verzonden van een of meerdere witkleurige blokken
(met opdruk),
* foto-afbeeldingen worden verzonden vangrote contante geldbedragen,
– grote contante geldbedragen voorhanden gehad en
– telefoons voorzien van applicatie/programma “SkyECC”
voorhanden gehad.
2
hij op 12 januari 2021 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen
eenvoorwerp (contant geldbedrag ad in totaal Eur 160.000,00),
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist,
dat dit voorwerp, onmiddellijk en/of middellijk, geheel en/of
gedeeltelijk, afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
In de zaak met parketnummer 10/167623-23:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf
als bedoeld in artikel 10, derde, vierde of vijfde lid van de Opiumwet;
feit 3:
wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen, terwijl de schuldige zich op de besloten plaats de toegang heeft verschaft tot een ruimte bestemd voor de distributie, opslag of overslag van goederen door middel van braak of inklimming en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
In de zaak met parketnummer 10/206458-23:
feit 1:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en zich en/of een ander gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden, dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 2:
medeplegen van witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen als uithaler schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van cocaïne en het zich wederrechtelijk bevinden op een haventerrein. Daarbij maakte de verdachte deel uit van een georganiseerd samenwerkingsverband dat was gericht op het plegen van dit soort misdrijven.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de voorbereiding van de invoer en verkoop van verdovende middelen. Hij heeft in dat kader gesprekken gevoerd, die zagen op de invoer van een partij cocaïne in de haven van Antwerpen. Op een ander moment heeft hij gesprekken gevoerd die zagen op de verkoop van een partij cocaïne.
Met zijn bewezenverklaarde handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de internationale drugshandel. Harddrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid. De handel in harddrugs gaat bovendien direct dan wel indirect gepaard met andere vormen van (zware) criminaliteit, met alle gevolgen van dien. Dit alles vergroot de gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Uithalersactiviteiten zijn van groot belang om de handel in cocaïne goed te laten verlopen. Uithalers als de verdachte zijn daarmee een onmisbare schakel in de internationale transportketen van cocaïne. Dat blijkt ook wel uit de bedragen die verdiend kunnen worden met het uithalen.
Ten slotte heeft de verdachte een groot geldbedrag voorhanden gehad dat afkomstig was van enig misdrijf. Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan witwassen.
Het witwassen van crimineel vermogen vormt een aantasting van de legale economie en is een bedreiging voor de samenleving vanwege de corrumperende invloed ervan op het gewone handelsverkeer. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt bovendien de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte op 3 juni 2022 eveneens voor het wederrechtelijk in de haven verblijven is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft acht geslagen op een door Reclassering Nederland over de verdachte opgemaakt rapport d.d. 17 oktober 2023, waarin is geadviseerd om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering heeft daarbij gerapporteerd dat risico’s gezien worden op het gebied van een negatief sociaal netwerk, een pro-criminele houding, verslavingsproblematiek en financiële problemen. Het risico op recidive wordt dan ook ingeschat als hoog.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht om aansluiting te zoeken bij de straffen die aan de medeverdachten zijn opgelegd en heeft bepleit te volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Met een straf als de verdediging voor ogen staat, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan.
De verdachte is eerder tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld voor een soortgelijk delict dat ook verband houdt met de Opiumwet. Die veroordeling en de nog lopende proeftijd hebben de verdachte er niet van weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten, waaronder Opiumwetdelicten. De verdachte is, ook na die eerdere veroordeling, bewust ingegaan op een voorstel om tegen betaling drugs uit de haven te halen, omdat hij het geld - zo heeft hij verklaard - goed kon gebruiken. Het heeft er de schijn van dat de verdachte in belangrijke mate in zijn levensonderhoud voorziet door voor anderen drugs uit te halen.
Omstandigheden die tot een lagere straf zouden moeten leiden dan die door de officier van justitie is geëist, zijn in het geval van de verdachte niet aanwezig.
Om die reden bestaat evenmin aanleiding om de reclassering te volgen in het advies om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
De rechtbank volgt daarom de eis van de officier van justitie en zal aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van de verdachte is met ingang van 28 februari jl. geschorst tot aan de einduitspraak, dus tot heden.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de gevangenneming van de verdachte gevorderd voor de feiten genoemd op de dagvaarding met parketnummer 10/206458-23. Voorts heeft de officier van justitie zich verzet tegen het opnieuw schorsen van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
De rechtbank zal de gevangenneming van de verdachte gelasten voor de feiten genoemd op de dagvaarding met parketnummer 10/206458-23, nu daarvoor ernstige bezwaren en gronden bestaan. Voorts ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte onvoldoende reden om diens voorlopige hechtenis (opnieuw) te schorsen.

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 507,10 verbeurd te verklaren.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich niet over het inbeslaggenomen geldbedrag uitgelaten.
9.3.
Beoordeling
Ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 507,10 zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, omdat niet is gebleken dat dit bedrag in strafbare zin een relatie heeft met een of meer van de bewezenverklaarde feiten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57, 138aa en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de in de zaak met parketnummer 10/167623-23 onder 1 primair, 2 en 3 en de in de zaak met parketnummer 10/206458-23 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 54 (vierenvijftig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van een geldbedrag van € 507,10;
verstaat dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 10/167623-23 herleeft met het wijzen van dit vonnis;
beveelt de gevangenneming van de verdachte voor de feiten genoemd in de zaak met parketnummer 10/206458-23.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. de Veld, voorzitter,
en mrs. E. Rabbie en M.J.C. Spoormaker, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 26 maart 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
In de zaak met parketnummer 10/167623-23:
1
hij, in of omstreeks de periode van 5 juli 2023 tot en met 7 juli 2023, te Rotterdam,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder zoals bedoeld in
artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
ongeveer 441 kilogram,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 5 juli 2023 tot en met 7 juli 2023, te Rotterdam,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van (ongeveer) 441 kilogram cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van
de Opiumwet,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te
plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van
dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en)
of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen
van dat feit,
door
- contacten te onderhouden en/of informatie uit te wisselen en/of afspraken te
maken met (andere) leden van de criminele organisatie over het invoeren en/of
afleveren en/of uithalen van voornoemde hoeveelheid cocaïne in de haven van
Rotterdam en/of
- één of meerdere tassen, containerzegels en/of (organisatie)telefoons voorhanden
te hebben en/of
- plaats te nemen in een gemanipuleerde container, welke container was geplaatst
op een vrachtwagen en/of
- zich in deze container naar het terrein van Hutchison Ports ECT Delta, gelegen
aan de Europaweg op de Maasvlakte Rotterdam, te laten brengen en/of
- in deze container heimelijk en onbevoegd het terrein van Hutchison Ports ECT
Delta te betreden en/of
- zich aldaar gedurende enkele tijd op te houden in voornoemde container, in
afwachting van instructies en/of
- de container HLBU9820140 open te knippen en/of
- ( vervolgens) voornoemde hoeveelheid cocaïne van voornoemde container
[containernummer 1] naar de container [containernummer 2] te verplaatsen;
2
hij, in of omstreeks de periode van 5 juli 2023 tot en met 7 juli 2023, te Rotterdam,
althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen,
te weten (onder andere) medeverdachte(n) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of
[medeverdachte 3] en/of onbekend gebleven personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven,
namelijk het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland
brengen en/of het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van
(een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (een)
hoeveelhe(i)d(en) van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I;
3
hij, in of omstreeks de periode van 5 juli 2023 tot en met 7 juli 2023, te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
wederrechtelijk
heeft verbleven op een in een haven, luchthaven en/of spoorwegemplacement
gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen te
weten het besloten terrein van Hutchinson Ports ECT Delta, gelegen aan de
Europaweg 875,
terwijl hij, verdachte zich, al dan niet met zijn mededader(s), op die besloten plaats
de toegang had verschaft tot een gebouw, ruimte of vervoermiddel bestemd voor de
distributie, opslag of overslag van goederen, te weten de container(s) [containernummer 1]
en/of [containernummer 2] ,
door middel van braak en/of inklimming;
In de zaak met parketnummer 10/206458-23:
1
hij op of omstreeks in de periode van 8 december 2020 tot en met 3 juni 2021,
te Rotterdam, althans in Nederland en/of
te Antwerpen, althans in België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, nl.:
het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken,
vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland en/of België te brengen,
waaronder als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, van een of meer (grote)
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne op lijst I, zijnde cocaïne
een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
– een ander of anderen, heeft getracht te bewegen om dat feit c.q. die feiten te
(doen) plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
– zich en/of een ander of anderen, gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat feit c.q. die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
– voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te
vermoeden, dat zij bestemd waren tot het plegen van hierboven bedoeld(e) feit(en),
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s):
– met elkaar en/of een ander of anderen via applicatie/programma “SkyECC”
contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over
het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren en/of
verkopen van cocaïne, waarbij onder meer:
* gesproken wordt over mensen in Antwerpen
(“ [naam] heb jij mensen bij antw bij 188”),
* gesproken wordt over uithalen
(“Ik had vraag 188 kan je daar er uit hallen”; “We hebben die uithaal nodig”),
* gesproken wordt over werk dat onderweg is
(“bananen vauit santa” (…) “500 st”),
* gesproken wordt over het regelen van een deur
(“Kijk of je die deur kan regelen”),
* gesproken wordt over een prijs
(“30 is de prijs bro”),
* gesproken wordt over (grote) geldbedragen
(“ [afkorting voornaam verdachte] ik zit ff te tellen en ik wacht nog op pap (…)”;“ [afkorting voornaam verdachte] ik heb 160k”; “Waar ben je
en zet 10 doezoe ban mij klaar (…)”; “Zet ton klaar”),
* foto-afbeeldingen worden verzonden van zwarte pakketten in (een met bananen)
gevulde doos,
* foto-afbeeldingen worden verzonden van een of meerdere witkleurige blokken
(met opdruk),
* foto-afbeeldingen worden verzonden van (grote) contante geldbedragen,
– (grote) contante geldbedragen voorhanden gehad en/of
– één of meerdere telefoons voorzien van applicatie/programma “SkyECC”
voorhanden gehad;
2
hij op of omstreeks 12 januari 2021 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
één of meerdere voorwerpen (contant geldbedrag ad in totaal Eur 160.000,00),
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden,
dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, onmiddellijk en/of middellijk, geheel en/of
gedeeltelijk, afkomstig was c.q. waren uit enig misdrijf en/of uit enig eigen misdrijf.

Voetnoten

1.De tenlastelegging is blijkens haar bewoordingen toegesneden op het misdrijf strafbaar gesteld bij art. 140 van het Wetboek van Strafrecht. Krachtens het bepaalde van art. 55, 2e lid, van dat Wetboek is de rechtbank verplicht toepassing te geven aan de speciale bepaling van art. 11b van de Opiumwet. Daartoe is wel vereist alle elementen van het strafbare feit van de specialis-bepaling in de tenlastelegging zijn opgenomen. Aan dat vereiste is voldaan.