ECLI:NL:RBROT:2024:2528

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
10.071289.21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval tussen auto en bromfiets met letsel als gevolg

Op 1 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 17 september 2020. De verdachte, bestuurder van een auto, reed door een rood verkeerslicht en verleende geen voorrang aan een bromfietser, wat resulteerde in een aanrijding waarbij de bromfietser letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend had gereden, wat leidde tot de conclusie dat hij schuld had in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 80 uren op en ontzegde hem de rijbevoegdheid voor 3 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank benadrukte dat de verdachte bewust doorreed ondanks het rode licht, wat zijn onoplettendheid en onvoorzichtigheid onderstreept. Het slachtoffer had als gevolg van de aanrijding letsel opgelopen, waaronder breuken in het neusbeen en de bovenarm, wat leidde tot tijdelijke ziekte en verhindering in de normale bezigheden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10.071289.21
Datum uitspraak: 1 maart 2024
Verstek
Vonnisvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
raadsman mr. D.C.D. Newoor, advocaat te Rotterdam (niet gemachtigd).

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 februari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L.M. KuiperE van Veen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, te weten het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW);
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
Het primair ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte heeft meerdere verkeersovertredingen gemaakt. Deze overtredingen zijn, in onderling verband gezien, voldoende voor het bewijs van zeer onvoorzichtig rijgedrag. Door het handelen van de verdachte heeft het slachtoffer letsel opgelopen dat te kwalificeren is als zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
4.2.
Beoordeling door de rechtbank
Op 17 september 2020 heeft op de kruising van de Pleinweg, het Zuidplein en de Mijnsherenlaan in Rotterdam een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij de verdachte met een door hem bestuurde personenauto in botsing is gekomen met een bromfiets. De bestuurder van de bromfiets heeft als gevolg van deze aanrijding letsel opgelopen, onder meer bestaande uit breuken in het neusbeen, de linkerkaakholte en de bovenarm.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Om tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit te komen, moet de verdachte schuld hebben in de zin van artikel 6 WVW. Of dat het geval is, hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Er moet minimaal sprake zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen. Een tijdelijk moment van onoplettendheid of een enkele verkeersfout zonder bijkomende bijzondere omstandigheden zijn onvoldoende voor het aannemen van schuld.
De voorrang op het kruispunt waar het ongeval plaatsvond, werd ten tijde van het ongeval geregeld door een in werking zijnde verkeersinstallatie. Hoewel in de eerste verkeersongevallenanalyse niet kon worden aangetoond wie van de betrokken bestuurders het rode verkeerslicht had genegeerd, is dit naar het oordeel van de rechtbank voldoende opgehelderd in de aanvullende analyse. Daaruit is gebleken dat het slachtoffer op het moment van de aanrijding reeds 1,8 seconden groen licht had en dus mocht oversteken. Het verkeerslicht van de verdachte stond ten tijde van de aanrijding reeds drie seconden op rood. Door de aanrijding is het slachtoffer ten val gekomen en heeft hij letsel opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Hij is immers door rood gereden en heeft geen voorrang verleend aan het slachtoffer. Van een tijdelijk moment van onoplettendheid was geen sprake. De verdachte heeft namelijk verklaard dat hij het licht op oranje heeft zien gaan, maar is doorgereden omdat hij niet voor rood wilde wachten en het (oranje) licht wilde redden. Gegeven de beschreven roodtijd op het moment dat hij het kruispunt bereikte moet worden geoordeeld dat sprake was van een bewuste keuze van de verdachte om in weerwil van het rode licht door te rijden. De verdachte heeft ook verklaard dat hij het ongeluk had kunnen voorkomen als hij was gestopt.
Letsel van het slachtoffer
Uit de FARR-verklaring van 7 december 2020 en de verklaring van het slachtoffer blijkt dat het slachtoffer zodanig letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte en verhindering van de normale bezigheden is ontstaan, nu de geschatte genezingsduur bij een ongecompliceerd beloop ongeveer zes weken bedraagt. Het slachtoffer heeft op 3 december 2020 verklaard, ongeveer 2,5 maand na het ongeval, dat hij nog niet volledig aan het werk kon.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen in die zin dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden waardoor zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan bij het slachtoffer.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 17 september 2020 te Rotterdam als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over weg, het Zuidplein en het kruispunt van de Pleinweg, het Zuidplein en de Mijnsherenlaan zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig
zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam en met aanmerkelijke verwaarlozing van de ten dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op die weg,
welk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en onzorgvuldig rijgedrag hierin heeft bestaan dat verdachte toen daar
- in strijd met een voor zijn, verdachtes, rijrichting (te weten vanaf het Zuidplein het kruispunt van de Pleinweg, het Zuidplein en de Mijnsherenlaan op) geldend rood licht uitstralend verkeerslicht voornoemde kruising is opgereden en
- zijn aandacht daarbij niet voortdurend op de weg en het verkeer voor en naast hem heeft gehouden en
- daarbij zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij in staat was zijn voertuig tijdig af te remmen of tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
- aldus rijdende niet of niet tijdig heeft opgemerkt dat een voor hem, verdachte, van links vanaf een kruisende fiets/bromfietsoversteekplaats komende bromfiets, die groen licht had, inmiddels voornoemde kruising op was gereden en
aldus rijdend tegen die bromfiets is aangebotst en aangereden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zodanig
lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij, verdachte, geen voorrang heeft verleend;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich als bestuurder van een personenauto schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij hij zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. Hij heeft immers op een kruispunt een rood licht genegeerd, waardoor hij in botsing kwam met een bromfietser. Met zijn zeer onvoorzichtige en onoplettende rijgedrag heeft de verdachte onaanvaardbare risico’s voor de verkeersveiligheid genomen en heeft hij zijn verantwoordelijkheid als weggebruiker ernstig veronachtzaamd. De bestuurder van de bromfiets heeft door dit ongeval letsel opgelopen, waarvan hij lange tijd heeft moeten herstellen.
7.3.
Strafblad van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Bij de bepaling van de straffen heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Op basis van die oriëntatiepunten wordt in de regel voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van ernstige schuld en waarbij er bij het slachtoffer tijdelijke ziekte of verhindering is ontstaan, een taakstraf voor de duur van 120 uren opgelegd en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
Echter, op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op de dag van het ongeval, te weten 17 september 2020, omdat de verdachte toen gehoord is over het feit. Tot aan dit vonnis is een periode van bijna 3,5 jaar verstreken. Hoewel de vertraging in deze zaak vanwege de aanhoudingsverzoeken van verdachte ook enigszins aan hemzelf te wijten is, had de zaak eerder behandeld moeten worden. De redelijke termijn is dan ook geschonden.
Naar het oordeel van de rechtbank is de overschrijding van de redelijke termijn voldoende gecompenseerd in de strafeis door de officier. Er zal in het voordeel van de verdachte worden afgeweken van de richtlijn en er zal een taakstraf voor de duur van 80 uren worden opgelegd. De ontzegging van de rijbevoegdheid wordt beperkt tot 3 maanden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart
bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een taakstrafvoor de duur van 80 (tachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
3 (drie) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en G.B. Plomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Hessing, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 september 2020 te Rotterdam als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, het Zuidplein en/of het kruispunt van de Pleinweg, het Zuidplein en de Mijnsherenlaan zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de ten dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op die weg,
welk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of onzorgvuldig rijgedrag hierin heeft bestaan dat verdachte toen daar
- in strijd met een voor zijn, verdachtes, rijrichting (te weten vanaf het Zuidplein het kruispunt van de Pleinweg, het Zuidplein en de Mijnsherenlaan op) geldend rood licht uitstralend verkeerslicht voornoemde kruising is opgereden en/of
- zijn aandacht daarbij niet voortdurend op de weg en het verkeer voor en/of naast hem heeft gehouden en/of
- ( daarbij) zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij in staat was zijn voertuig tijdig af te remmen of tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- ( aldus rijdende) niet of niet tijdig heeft opgemerkt dat een voor hem, verdachte, van links vanaf een kruisende fiets/bromfietsoversteekplaats komende
bromfiets, die groen licht had, inmiddels voornoemde kruising op was gereden en/of
en aldus rijdend tegen die bromfiets is aangebotst en/of aangereden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een
scheurwond neus en/of een neusbeen breuk en/of een breuk in de zijwand van de
linker kaakholte en/of een breuk van het kopje van de bovenarm rechts, of zodanig
lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij, verdachte, geen voorrang heeft verleend;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 september 2020 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, het Zuidplein en/of het kruispunt van de Pleinweg, het Zuidplein en de Mijnsherenlaan,
- in strijd met een voor zijn, verdachtes, rijrichting (te weten vanaf het Zuidplein het kruispunt van de Pleinweg, het Zuidplein en de Mijnsherenlaan op) geldend rood licht uitstralend verkeerslicht voornoemde kruising is opgereden en/of
- zijn aandacht daarbij niet voortdurend op de weg en het verkeer voor en/of naast hem heeft gehouden en/of
- ( daarbij) zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij in staat was zijn voertuig tijdig af te remmen of tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- ( aldus rijdende) niet of niet tijdig heeft opgemerkt dat een voor hem, verdachte, van links vanaf een kruisende fiets/bromfietsoversteekplaats komende bromfiets, die groen licht had, inmiddels voornoemde kruising op was gereden
en aldus rijdend tegen die bromfiets is aangebotst en/of aangereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.