ECLI:NL:RBROT:2024:2527

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
10.160019.22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanrijding met voetganger op voetgangersoversteekplaats zonder verkeerslichten

Op 16 februari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een aanrijding met een voetganger op een voetgangersoversteekplaats. De verdachte, bestuurder van een bestelbus, werd beschuldigd van het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) door aanmerkelijke onvoorzichtigheid te tonen. De officier van justitie eiste een geldboete van 1.000 euro en beweerde dat de verdachte meerdere verkeersfouten had gemaakt. De rechtbank oordeelde echter dat de enkele gedraging van het niet waarnemen van het slachtoffer onvoldoende was om aanmerkelijke onvoorzichtigheid vast te stellen. De verdachte was goed bekend met de verkeerssituatie en had geen aanwijzingen dat hij de maximumsnelheid had overschreden of afgeleid was tijdens het rijden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg door het niet verlenen van voorrang aan de voetganger. De rechtbank legde een geldboete van 500 euro op, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummer: 10.160019.22
Datum uitspraak: 16 februari 2024
Tegenspraak
Vonnisvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
raadsman mr. G.A. Speelman, advocaat te Zoetermeer.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 februari 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, te weten het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW);
  • veroordeling van de verdachte tot een geldboete ter hoogte van 1.000 euro.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt officier van justitie
Het primair ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte heeft meerdere verkeersfouten gemaakt. Het aan de verdachte te maken verwijt is meer dan een vorm van (wat genoemd wordt) ‘momentane’ oplettendheid. De verdachte had het slachtoffer gedurende meer dan een kort moment kunnen waarnemen en heeft niet de nodige voorzichtigheid betracht bij het naderen van een voetgangersoversteekplaats. In onderling verband bezien zijn deze verzuimen voldoende voor het bewijs van aanmerkelijke schuld. Door de aanrijding is bij het slachtoffer letsel ontstaan dat tijdelijke ziekte en/of verhindering van normale bezigheden heeft veroorzaakt.
4.2.
Beoordeling door de rechtbank
Omstandigheden waaronder de aanrijding plaatsvond en gedrag verdachte
De verdachte heeft op 28 maart 2022 als bestuurder van een bestelbus een verkeersongeval veroorzaakt op de Max Havelaarweg in Rotterdam. De aanrijding vond plaats rond 06:22 uur; het was toen nog donker buiten. De verdachte was goed bekend met de verkeerssituatie ter plaatse. Het slachtoffer stak, met zijn hond, de voetgangersoversteekplaats over en werd aangereden. De verdachte heeft het slachtoffer niet opgemerkt. Het slachtoffer viel op de grond en liep als gevolg daarvan een wond aan zijn hoofd en een gebroken rechterpols op.
Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden; naar eigen zeggen reed hij niet harder dan 30 of 40 kilometer per uur. Ook is niet gebleken dat hij op het moment van de aanrijding was afgeleid, bijvoorbeeld door zijn telefoon. Naar eigen verklaring van de verdachte heeft hij voordat hij thuis wegreed, voorts gewacht totdat zijn voorruit niet meer beslagen was. Ook heeft hij gezorgd dat hij zicht had door zijn zijruiten door deze zijruiten naar beneden en vervolgens weer omhoog te doen.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW?
Om tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit te komen, moet de verdachte schuld hebben in de zin van artikel 6 WVW. Of dat het geval is, hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Er moet minimaal sprake zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen. Een tijdelijk moment van onoplettendheid of een enkele verkeersfout zonder bijkomende bijzondere omstandigheden zijn onvoldoende voor het aannemen van schuld.
In dit geval heeft de verdachte het slachtoffer en diens hond, aan wie hij voorrang had moeten verlenen, niet gezien hoewel deze voor hem waarneembaar moeten zijn geweest en hij zijn gedrag daarop moet hebben kunnen afstemmen. Anders dan de officier van justitie in haar eis heeft verwoord, kan uit deze enkele gedraging echter niet worden afgeleid dat de verdachte zich in de omstandigheden van dit geval
aanmerkelijkonvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, zoals verlangd bij een overtreding van artikel 6 WVW. Verder is, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, geen sprake van meerdere verkeersfouten. De beweerdelijke verkeersfouten die de officier van justitie heeft opgesomd zijn in feite allemaal te herleiden tot het niet waarnemen van het slachtoffer (behalve het rijden met een voor de situatie te hoge snelheid, maar daarvan is niet gebleken). De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van het primair ten laste gelegde feit.
Artikel 5 WVW
De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte door zijn gedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW. De verdachte heeft het slachtoffer namelijk geen voorrang verleend, waar dat wel had gemoeten, met als gevolg dat hij het slachtoffer heeft aangereden.
4.3.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan op die wijze dat:
subsidiair
hij op 28 maart 2022
te Rotterdam
als bestuurder van een voertuig (bestelauto), daarmee rijdende op de Max
Havelaarweg,
zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, welk genoemd gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar
- bij het naderen van een in die weg gelegen oversteekplaats zich onvoldoende heeft
vergewist of die oversteekplaats vrij was van verkeersdeelnemers, en
- niet tijdig heeft opgemerkt dat een voetganger, [slachtoffer], doende was via
die oversteekplaats genoemde weg over te steken, en
- vervolgens tegen die [slachtoffer] is aangereden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW. Hij heeft – kort gezegd – als bestuurder van een bestelbus onvoorzichtig gereden waardoor gevaar op de weg is ontstaan en een aanrijding is veroorzaakt waarbij het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen. Blijkens de gegeven toelichting van het slachtoffer op de terechtzitting, ondervindt hij nog steeds lichamelijk gevolgen van het ongeval.
Conclusies
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande en de geldende richtlijnen, een geldboete ter hoogte van 500 euro passend en geboden. De raadsman heeft verzocht een op te leggen boete geheel of grotendeels in voorwaardelijke vorm op te leggen. De rechtbank acht dit niet passend. Ook wordt geen aanleiding gezien om de op te leggen boete in termijnen te laten voldoen door de verdachte, zoals verzocht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart
niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart
bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en G.B. Plomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Hessing, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 maart 2022
te Rotterdam
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto),
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke
verwaarlozing van de te deze geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het
openbaar verkeer openstaande weg, de Max Havelaarweg,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar
- bij het naderen van een in die weg gelegen oversteekplaats zich onvoldoende
heeft vergewist of die oversteekplaats vrij was van verkeersdeelnemers, en/of
- niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een voetgang
er, [slachtoffer], doende was via die
oversteekplaats genoemde weg over te steken, en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer] en/of
zijnhond is opgebotst en/of aangereden,
waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gecompliceerde
polsbreuk, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke
ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 maart 2022
te Rotterdam
als bestuurder van een voertuig (bestelauto), daarmee rijdende op de weg, de Max
Havelaarweg,
zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon
worden gehinderd,
welk genoemd gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar
- bij het naderen van een in die weg gelegen oversteekplaats zich onvoldoende heeft
vergewist of die oversteekplaats vrij was van verkeersdeelnemers, en/of
- niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een voetgang
er, [slachtoffer], doende was via
die oversteekplaats genoemde weg over te steken, en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer] is opgebotst of aangereden.