ECLI:NL:RBROT:2024:2507

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
C/10/673827 / KG ZA 24-133
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot afgifte van stukken in kort geding voorafgaand aan echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde]. De vordering van [eiseres] tot afgifte van bepaalde financiële stukken, ter voorbereiding van de inhoudelijke behandeling van de bodemprocedure, is afgewezen. De partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden met uitsluiting van gemeenschap van goederen en hebben een minderjarige zoon. Na feitelijke scheiding eind 2022 heeft [gedaagde] een echtscheidingsprocedure gestart, waarbij [eiseres] voorlopige voorzieningen heeft verzocht. De bodemprocedure is gepland voor 23 mei 2024.

[eiseres] vorderde onder andere de afgifte van jaarrekeningen en belastingaangiften van verschillende vennootschappen, evenals een overzicht van door [gedaagde] opgenomen bedragen. [gedaagde] voerde verweer en betwistte de noodzaak van de gevraagde informatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen uitzonderlijke en spoedeisende omstandigheden waren die een afgifte van de stukken in kort geding rechtvaardigden. De wens van [eiseres] om de informatie voorafgaand aan de mondelinge behandeling te ontvangen, was niet voldoende onderbouwd.

De voorzieningenrechter besloot dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt, wat gebruikelijk is in familiezaken. De uitspraak benadrukt het belang van het afwachten van de inhoudelijke behandeling door de meervoudige kamer, die de uiteindelijke beslissing over de gevraagde informatie zal nemen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/673827 / KG ZA 24-133
Vonnis in kort geding van 26 maart 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
eiseres,
advocaat mr. J. Dongelmans te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas,
tegen
[gedaagde],
wonende te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
gedaagde,
advocaat mr. M. Kroonen te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de (gerectificeerde) dagvaarding van 1 maart 2024 met producties 1 tot en met 10;
  • de akte vermindering eis met producties 11 tot en met 17;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 9;
  • producties 10 tot en met 12 van [gedaagde];
  • de mondelinge behandeling gehouden op 12 maart 2024;
  • de pleitnota van [eiseres].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] onder huwelijkse voorwaarden met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Zij hebben een minderjarige zoon.
2.2.
Partijen zijn eind 2022 feitelijk uit elkaar gegaan. [eiseres] en de minderjarige zoon van partijen wonen sindsdien in de voormalige echtelijke woning. [gedaagde] heeft elders een huurwoning betrokken.
2.3.
In de huwelijkse voorwaarden is een periodiek verrekenbeding overeengekomen. Partijen hebben hieraan tijdens hun huwelijk geen uitvoering gegeven. [eiseres] heeft [gedaagde] op 2 mei 2023 schriftelijk verzocht om het verrekenbeding alsnog uit te voeren.
2.4.
[gedaagde] heeft op 11 mei 2023 een echtscheidingsprocedure bij deze rechtbank aanhangig gemaakt. Hangende die procedure heeft [eiseres] verzocht om voorlopige voorzieningen. Daarop is op 13 september 2023 beslist. Toen is onder meer door [gedaagde] te betalen kinder- en partneralimentatie vastgesteld. De inhoudelijke behandeling van de bodemprocedure tegenover een meervoudige kamer van deze rechtbank staat op dit moment gepland op 23 mei 2024. Het in de bodemprocedure voorliggende geschil betreft onder meer de uitleg en de uitvoering van het periodiek verrekenbeding uit de huwelijkse voorwaarden en de vaststelling van partner- en kinderalimentatie.
2.5.
[gedaagde] is in 2006 gaan werken bij de onderneming van de vader van [eiseres], [bedrijf 1] ([bedrijf 1]). In 2008 heeft [gedaagde] (met zijn zwager, [naam]) [bedrijf 1] overgenomen. [gedaagde] beschikt via zijn holding, [bedrijf 2] ([bedrijf 2]), over 50% van de aandelen in [bedrijf 3] ([bedrijf 3]). [bedrijf 3] houdt 100% van de aandelen in [bedrijf 4] ([bedrijf 4]), welke vennootschap 100% van de aandelen in [bedrijf 1] en [bedrijf 5] ([bedrijf 5]) houdt.
2.6.
[eiseres] ontvangt een UWV-uitkering. Zij is gediagnosticeerd met MS. Ten tijde van de huwelijkssluiting was [eiseres] werkzaam in [bedrijf 1].

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, na vermindering van eis en intrekking van een deel van de vordering ter zitting, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te veroordelen om binnen tien dagen na het ten deze te wijzen vonnis aan [eiseres] (of haar advocaat) af te geven:
de jaarrekeningen (volledige, niet de publicatiestukken) 2020, 2021 en 2022 van [bedrijf 3], [bedrijf 4], [bedrijf 1] en [bedrijf 5];
de aangiften en aanslagen vennootschapsbelasting 2020, 2021 en 2022 van [bedrijf 2], [bedrijf 3], [bedrijf 4], [bedrijf 1] en [bedrijf 5];
een overzicht van de door [gedaagde] opgenomen bedragen aan salaris, dividend en opnamen rekening-courant in 2022 en in 2023;
afschriften van alle bankrekeningen van [gedaagde] en voornoemde vennootschappen per 31 december 2022 en 11 mei 2023,
telkens op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft met de afgifte van enig stuk;
2. met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Hij concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiseres] en tot veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] vordert afschriften van de hiervoor onder 3.1 genoemde stukken ter voorbereiding van de inhoudelijke behandeling van de bodemprocedure op 23 mei 2024. Zij betoogt dat de informatie uit die stukken van belang is, zowel voor een verrekening van overgespaarde inkomsten als voor de vaststelling van kinder- en partneralimentatie. Met die informatie wordt een gelijk speelveld tussen partijen gecreëerd en het voorkomt onnodige vertraging van de bodemprocedure, aldus [eiseres]. [gedaagde] betwist dat een verrekening van overgespaarde inkomsten aan de orde is en betoogt dat de gevraagde informatie daarvoor en voor de vaststelling van zijn alimentatieverplichtingen sowieso niet nodig is. De door hem reeds verstrekte informatie (van hemzelf en zijn holding) is volgens hem toereikend.
4.2.
De vorderingen worden afgewezen. De zaak is in behandeling bij een meervoudige kamer die op korte termijn een inhoudelijke behandeling zal houden. Het is vervolgens aan die meervoudige kamer om te bepalen hoe het verdere procesverloop zal zijn. Bij die stand van zaken is er in kort geding geen ruimte voor de door [eiseres] gevraagde maatregel, tenzij er sprake is van uitzonderlijke en spoedeisende omstandigheden die maken dat van [eiseres] niet gevergd kan worden dat zij de mondelinge behandeling afwacht. Van dergelijke omstandigheden is niet (concreet en onderbouwd) gebleken. De wens om de informatie te hebben voorafgaand aan de mondelinge behandeling zonder de beslissing van de meervoudige kamer af te wachten of die informatie in het geding gebracht moet worden, om zo mogelijk een vertraging van de bodemprocedure te voorkomen, is niet voldoende. De stelling van [eiseres] dat zij in financiële problemen dreigt te komen is onvoldoende onderbouwd. Dit rechtvaardigt daarom evenmin dat er nu een maatregel in kort geding moet worden genomen.
4.3.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Zoals in familiezaken gebruikelijk is, bepaalt de voorzieningenrechter dat iedere partij de eigen kosten moet dragen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn. Het is ondertekend door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2024.
1734/1876