In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde]. De vordering van [eiseres] tot afgifte van bepaalde financiële stukken, ter voorbereiding van de inhoudelijke behandeling van de bodemprocedure, is afgewezen. De partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden met uitsluiting van gemeenschap van goederen en hebben een minderjarige zoon. Na feitelijke scheiding eind 2022 heeft [gedaagde] een echtscheidingsprocedure gestart, waarbij [eiseres] voorlopige voorzieningen heeft verzocht. De bodemprocedure is gepland voor 23 mei 2024.
[eiseres] vorderde onder andere de afgifte van jaarrekeningen en belastingaangiften van verschillende vennootschappen, evenals een overzicht van door [gedaagde] opgenomen bedragen. [gedaagde] voerde verweer en betwistte de noodzaak van de gevraagde informatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen uitzonderlijke en spoedeisende omstandigheden waren die een afgifte van de stukken in kort geding rechtvaardigden. De wens van [eiseres] om de informatie voorafgaand aan de mondelinge behandeling te ontvangen, was niet voldoende onderbouwd.
De voorzieningenrechter besloot dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt, wat gebruikelijk is in familiezaken. De uitspraak benadrukt het belang van het afwachten van de inhoudelijke behandeling door de meervoudige kamer, die de uiteindelijke beslissing over de gevraagde informatie zal nemen.