ECLI:NL:RBROT:2024:2492

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
10923941 VV EXPL 24-68
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering tijdens ziekte en onterechte loonopschorting in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de kantonrechter op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en een gedaagde werkgever. De eiseres, werkzaam als kassamedewerkster en e-commerce- en bezorgmedewerkster, had een loonvordering ingediend omdat haar werkgever, de gedaagde, ten onrechte haar loon had opgeschort zonder haar vooraf te waarschuwen. De eiseres was sinds 3 november 2022 ziek en had recht op doorbetaling van haar loon volgens de cao voor het Levensmiddelenbedrijf. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet had voldaan aan de wettelijke mededelingsplicht omtrent de loonopschorting, waardoor de opschorting onterecht was. De rechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van 80% van het loon van de eiseres vanaf 11 januari 2024, alsook tot betaling van onterechte inhoudingen en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft tevens de proceskosten aan de zijde van de eiseres toegewezen, omdat de gedaagde grotendeels ongelijk kreeg. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10923941 VV EXPL 24-68
datum uitspraak: 21 maart 2024
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: [plaatsnaam 1],
eiseres,
gemachtigde: mr. L.J. Witvliet,
tegen
[gedaagde], die handelt onder de naam [handelsnaam],
woonplaats: [plaatsnaam 2],
gedaagde,
gemachtigde: [naam].
De partijen worden hierna ‘[eiseres]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 15 februari 2024, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord, met bijlagen;
  • de brief van 29 februari 2024 van [eiseres], met bijlagen.
1.2.
Op 5 maart 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is sinds 24 januari 2022 bij [gedaagde] in dienst. De functie van [eiseres] is kassamedewerkster en e-commerce- en bezorgmedewerkster met een salaris van € 1.620,48 bruto per vier weken op basis van een 32-urige werkweek.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de cao voor het Levensmiddelenbedrijf (hierna: de cao) van toepassing.
2.3.
[eiseres] is sinds 3 november 2022 ziekgemeld bij [gedaagde] en is sindsdien niet teruggekeerd in de eigen functie.
2.4.
Op 12 december 2023 is een rapport opgesteld van een arbeidsdeskundig onderzoek. Daarin staat het volgende:
“(…)

6.Advies/Plan van aanpak

  • Werknemer is momenteel niet geschikt voor het eigen werk;
  • Een advies ten aanzien van een werkhervatting in het eigen werk kan nog niet worden gegeven;
  • Werkgever heeft mogelijk wel tijdelijk passende taken voor werknemer;
  • Werkgever heeft geen structureel ander passend werk voorhanden;
  • Geadviseerd wordt onderzoek te doen naar de mogelijkheden in ander passend werk, bij voorkeur middels inschakeling van een reïntegratiebedrijf (2e spoor);
  • De werkgever wordt geadviseerd met de casemanager de inhoud van het in te zetten re-integratietraject af te stemmen;
  • De komende tijd dienen de normale acties in het kader van de wet verbetering poortwachter gevolgd en uitgevoerd te worden zoals verslaglegging, contacten met de arbodienst e.d.;
  • Indien een van beide partijen het niet eens is met het oordeel van de bedrijfsarts, dan wel de uitkomst van dit arbeidsdeskundige onderzoek kan bij het UWV een Deskundigenoordeel (DO) aangevraagd worden (second opinion). De aanvraagformulieren zijn te downloaden van de website van het UWV (www.uwv.nl);
(…)”
2.5.
Op 31 december 2023 hebben [eiseres] en [gedaagde] met elkaar afgesproken dat zij vanaf 2 januari 2024 lichte aangepaste werkzaamheden zou gaan uitvoeren voor een aantal uur per dag.
2.6.
[eiseres] is op 2 januari 2024 en ook daarna niet aan het werk gegaan. Op 2 januari 2024 heeft zij het volgende bericht aan [gedaagde]:
“Goedemorgen [gedaagde], Ik ben iets te laat met berichten, maar ik voel me echt nog niet in staat te komen werken. Wanneer ik dat wel zo voel weet ik niet. Ik zal vandaag ook contact opnemen met de arbo-arts”
2.7.
Op 10 januari 2024 heeft [gedaagde] het volgende geschreven aan [eiseres]:
“Hierbij deel ik u officieel mede dat ik de uitbetaling van uw salaris over periode 13 welke normaliter wordt uitbetaald op woensdag 10 januari 2024 op zal schorten. Dit houdt in dat ik geen salaris zal overmaken naar het gebruikelijke rekeningnummer. Reden hiervan is het stelselmatig niet mee werken aan de re-integratie. In de wet Poortwachter staat hierover het volgende:
4.4.2.1 Werknemer werkt niet mee
Mocht de werknemer medewerking weigeren, dan wordt van de werkgever verwacht dat hij de benodigde prikkelende maatregelen treft om de werknemer tot medewerking te stimuleren.
Als prikkelende maatregelen gelden hierbij bijvoorbeeld het aanspreken van de werknemer, schriftelijk vastleggen, officieel berispen, opschorten en/of inhouden van loon.”
2.8.
[gedaagde] heeft op 27 februari 2024 een loonbetaling aan [eiseres] gedaan van
€ 1.962,22 (netto) met de omschrijving “Periode 13 2023 Periode 1 tm 10-01-2024”.
2.9.
In het kader van een loonbeslag van het CAK diende [gedaagde] gedurende een periode een deel van het loon van [eiseres] in te houden op het loon van [eiseres] en af te dragen aan het CAK.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] eist - na vermindering van eis - samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan [eiseres] haar loon vanaf 11 januari 2024 conform salarisschaal B1 aan haar te betalen totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze tot een einde is gekomen, met wettelijke rente en wettelijke verhoging;
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen het achterstallig loon op basis van salarisschaal B1, met wettelijke rente en wettelijke verhoging;
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen het achterstallig loon over de periode 1-2023 tot en met 12-2023 van € 1.278,97 bruto, met wettelijke rente en wettelijke verhoging;
  • [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan haar van € 994,20 (netto) aan onterechte inhoudingen, met wettelijke rente en wettelijke verhoging;
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar gecorrigeerde loonstroken vanaf periode 1-2023 op basis van salarisschaal B1 van de cao te verstrekken;
  • [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van € 218,78;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiseres] baseert de eis op het volgende (verkort weergegeven).
  • [gedaagde] is onterecht gestopt met uitbetaling van het loon van [eiseres]. [gedaagde] heeft [eiseres] van tevoren niet gewaarschuwd voor de loonopschorting of loonstop. Daarnaast geldt dat [gedaagde] [eiseres] structureel te weinig loon betaalde. [eiseres] heeft op grond van de cao recht op 90% van haar loon over ziekte-uren. Bovendien maakt [eiseres] aanspraak op het loon conform functiegroep B op grond van de cao vanaf 24 januari 2023.
  • De loonvordering is spoedeisend. [eiseres] kan haar vaste lasten niet dragen als zij haar loon niet ontvangt.
  • [gedaagde] heeft inhoudingen gedaan op het loon van [eiseres] in verband met het loonbeslag van het CAK, terwijl dit niet meer nodig was.
  • Er zijn meerdere pogingen gedaan om buiten rechte tot uitbetaling van het loon te komen.
  • [gedaagde] maakt ook aanspraak op de wettelijke rente.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert het volgende (verkort weergegeven) aan.
  • [eiseres] heeft geen spoedeisend belang bij haar vorderingen.
  • [eiseres] heeft geen recht op loon, omdat zij weigert de passende werkzaamheden, waartoe zij in staat wordt geacht, te verrichten. [gedaagde] is terecht overgegaan tot de loonstaking vanaf 11 januari 2024.
  • Als [gedaagde] wel het loon van na 10 januari 2024 aan [eiseres] moet uitbetalen, geldt dat zij op grond van de cao slechts recht heeft op 80% van het overeengekomen loon. [eiseres] heeft er geen recht op om met ingang van 24 januari 2023 ingedeeld te worden in functiegroep B, omdat zij feitelijk minder dan een volledig jaar werkervaring heeft opgedaan in haar functie. Bovendien hoort de discussie over de functie-indeling niet thuis in dit kort geding, ook omdat er volgens de cao een bepaalde bezwaar- en beroepsprocedure gevolgd moet worden bij een geschil over de functie-indeling.
  • Volgens een berekening van [gedaagde] moet hij een bedrag van € 318,20 aan [eiseres] betalen in verband met onterechte inhoudingen. [gedaagde] is er niet tijdig van op de hoogte gebracht dat hij de afdrachten aan het CAK niet meer hoefde te doen.
  • Als een wettelijke verhoging aan de orde is, dan moet deze worden gematigd tot nihil.
[gedaagde] heeft op goede gronden, althans niet zonder reden, het loon niet betaald. Deels is het loon nabetaald (tot en met 10 januari 2024).

4.De beoordeling

uitkomst hoofdvorderingen en proceskosten

4.1.
[gedaagde] heeft ten onrechte het loon van [eiseres] niet aan haar uitbetaald. Hij had haar voor de toe te passen loonopschorting of loonstop moeten waarschuwen. Dat heeft hij niet gedaan. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van 80% van het loon van [eiseres] vanaf 11 januari 2024, € 1.296,48 bruto per vier weken. Dat is het loon dat [gedaagde] in het tweede ziektejaar van [eiseres] (minimaal) aan haar moet betalen. De kantonrechter ziet geen reden om uit te gaan van een hoger loonbedrag. De discussie over de functie-indeling tussen partijen zal in een bezwaar- en beroepsprocedure voorgelegd moeten worden.
De kantonrechter kan uitgaan van een bedrag van € 318,20 aan loon dat [gedaagde] onterecht op het loon van [eiseres] heeft ingehouden. Voor toewijzing van een hoger bedrag ontbreekt een cijfermatige onderbouwing. [gedaagde] wordt in de proceskosten veroordeeld, omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt.
Hieronder wordt uitgelegd waarom dit de uitkomst is wat betreft de hoofdvorderingen en worden ook de nevenvorderingen behandeld.
juridisch kader kort geding
4.2.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat de eisende partij heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor de gedaagde partij als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
spoedeisend belang
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat het spoedeisend belang in deze zaak volgt uit de aard van de loonvordering. De kantonrechter acht geen feiten en/of omstandigheden aanwezig die de conclusie rechtvaardigen dat [eiseres] haar loon niet nodig heeft om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Dit maakt dat [eiseres] in ieder geval ontvankelijk is in deze procedure voor wat betreft de hoofdvordering. Voor zover [gedaagde] van mening is dat [eiseres] voor de vorderingen die het basisloon van [eiseres] te boven gaan en andere nevenvorderingen verwezen moet worden naar een bodemprocedure vanwege het ontbreken van spoedeisend belang, vindt de kantonrechter dat daarbij geen belang van [gedaagde] is gebleken. Bovendien is de proceseconomie er juist bij gebaat is dat over deze vorderingen samen met de hoofdvordering in één procedure beslist wordt.
[eiseres] wordt dan ook in al haar vorderingen ontvankelijk verklaard.
geen waarschuwing loonopschorting of loonstop
4.4.
Partijen discussiëren erover of [gedaagde] feitelijk een loonopschorting of loonstop heeft toegepast en ook over het antwoord op de vraag of hij voldoende reden had om daartoe over te gaan op grond van de wet. Wat daar ook van zij, [eiseres] heeft er terecht op gewezen dat de loonopschorting of loonstop niet van tevoren is aangekondigd en [eiseres] daarvoor dus niet was gewaarschuwd. Dit brengt mee dat [gedaagde] geen beroep kan doen op de reden voor de loonstop of loonopschorting (artikel 7:629 lid 7 BW). [gedaagde] mocht de loonopschorting of loonstop dus niet toepassen.
Uit de wet volgt dat de werkgever aan de werknemer moet meedelen dat hij van plan is om tot een loonstop of loonopschorting over te gaan en wat de reden van dat voornemen is (artikel 7:629 lid 7 BW). De werkgever moet dit direct melden aan de werknemer en mag niet wachten tot de loonbetaling. Als de werkgever dit (tijdig) doet, dan weet de werknemer waar hij aan toe is en kan hij tijdig maatregelen treffen. De werknemer kan mogelijk de daadwerkelijke toepassing van een loonopschorting of loonstop voorkomen, na een aankondiging of waarschuwing.
Met de brief van 10 januari 2024 heeft [gedaagde] niet voldaan aan de mededelingsplicht zoals bedoeld in de wet, omdat hij in die brief aan [eiseres] heeft medegedeeld dat hij haar loon niet meer zou uitbetalen, vanaf een datum in het verleden, én omdat hij die mededeling pas deed op de dag dat het loon normaliter zou worden uitbetaald. Dit heeft [gedaagde] zelf ook ingezien en hij heeft het loon tot en met 10 januari 2024 achteraf aan [eiseres] uitbetaald.
Voor het niet uitbetalen van het loon vanaf 11 januari 2024 geldt ook dat daarvoor niet correct is gewaarschuwd, niet met de brief van 10 januari 2024 en ook niet daarna.
functie-indeling
4.5.
Vast staat dat [eiseres] in dienst is getreden bij [gedaagde] als Aankomend kassamedewerker – functiegroep A. Volgens [eiseres] is zij inmiddels doorgegroeid naar de in de functie van Kassamedewerker – Functiegroep B én moet haar loon conform die functie worden bepaald en uitbetaald. De kantonrechter volgt haar niet in dit standpunt en licht dit als volgt toe.
[eiseres] baseert haar standpunt op de volgende bepaling uit de arbeidsovereenkomst:
Werkgever zorgt voor een basisopleiding zodat werknemer na maximaal een jaar door kan groeien naar de functie van Kassamedewerker – functiegroep B. Als aantoonbaar niet wordt voldaan aan de functie-eisen van functiegroep B, kan er besloten worden de periode van één jaar te verlengen. Werknemer wordt hierover schriftelijk geïnformeerd. Indien alle taken van Kassamedewerker eerder dan een jaar structureel conform het Handboek Functiewaardering worden uitgevoerd, wordt werknemer vanaf dat moment in functiegroep B ingeschaald.
Uit deze bepaling in combinatie met bepalingen uit de cao, die over functie-indeling en beloning gaan, leidt de kantonrechter af dat de overgang naar de nieuwe functie niet automatisch gebeurt, maar dat de werkgever een indelingsbeslissing moet nemen, waar een werknemer eventueel tegen in bezwaar en beroep kan. Dat [eiseres] niet ingedeeld is in functiegroep B kon zij afleiden uit haar salarisstrook. Het had op haar weg gelegen om op basis daarvan in bezwaar te gaan of eventueel eerst een formele indelingsbeslissing aan te vragen. De kantonrechter leidt nergens uit af dat het een werknemer vrij staat om de in de cao voorgeschreven route niet te bewandelen en zich tot de kantonrechter (in kort geding) te wenden om de functie en het bijbehorende loon vastgesteld te krijgen. De kantonrechter zal zich dan ook niet buigen over de discussie tussen partijen of [eiseres] op basis van haar werkervaring in aanmerking komt voor indeling in functiegroep B.
Voor de hoogte van het loon zal dan ook niet worden uitgegaan van indeling in functiegroep B.
geen gecorrigeerde salarisstroken op basis van hogere salarisschaal
4.6.
Uit de vorige rechtsoverweging vloeit voort dat geen salarisstroken gecorrigeerd hoeven te worden op basis van een hogere salarisschaal. De vordering tot het verstrekken van gecorrigeerde loonstroken op basis van de hogere salarisschaal is dan ook niet toewijsbaar.
[eiseres] heeft recht op 80% van haar loon.
4.7.
Op grond van de cao geldt als uitgangspunt dat [eiseres] recht heeft op 80% van het loon over de uren van arbeidsongeschiktheid, omdat [eiseres] in het tweede ziektejaar zit. [eiseres] vindt dat zij recht heeft op meer dan 80% en baseert haar standpunt op de volgende bepaling uit de cao.
Het percentage onder c wordt verhoogd naar 90% van het loon indien werknemer zich voldoende inzet om zijn restverdiencapaciteit te benutten en ook daadwerkelijk arbeid verricht. (…) Over de uren die de werknemer werkt naast zijn arbeidsongeschiktheid ontvangt hij zijn normale loon.
De kantonrechter vindt het standpunt van [eiseres] onbegrijpelijk. Uit deze bepaling volgt dat [eiseres] alleen aanspraak kan maken op meer dan 80% van het loon als zij daadwerkelijk arbeid verricht. [eiseres] verricht juist geen arbeid. Dit brengt mee dat zij niet in aanmerking komt voor meer dan 80% van haar loon.
CAK-inhoudingen
4.8.
Tussen partijen staat vast dat op het loon van [eiseres] onterecht inhoudingen zijn gedaan. Partijen twisten over de hoogte van het bedrag dat (in totaal) is ingehouden op het loon van [eiseres] én niet is afgedragen aan het CAK. [eiseres], die een bedrag van
€ 994,20 (netto) aan onterechte inhoudingen vordert, heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe zij aan dit bedrag komt. Dit bedrag is ook niet af te leiden uit de overgelegde loonstroken in vergelijking met de brief van het CAK van 30 januari 2024, waarin de afgedragen bedragen door [gedaagde] aan CAK zijn opgeteld. Dit brengt al mee dat de kantonrechter er niet van kan uitgaan dat het bedrag van € 994,20 juist is. [gedaagde] heef op zijn beurt een berekening gemaakt op basis van een vergelijking tussen de inhoudingen op de overgelegde loonstroken en de (brief met) afdrachten aan het CAK volgens de brief van het CAK. Hij komt daarbij uit op een bedrag van (€ 1.782,50 - € 1.464,30 =) € 318,20 van aan onterechte aanhoudingen en heeft zich bereid verklaard dit bedrag in ieder geval aan [eiseres] te betalen. De kantonrechter zal dit bedrag van € 318,20 toewijzen, omdat hiervan vast is komen te staan dat dit onterecht op het loon van [eiseres] is ingehouden. Voor toewijzing van een hoger bedrag ontbreekt een deugdelijke cijfermatige onderbouwing.
hoogte toewijsbaar loon
4.9.
Het loon dat wordt toegewezen is dan ook 80% van het loon van [eiseres] per vier weken vanaf 11 januari 2024. Dat is een bedrag van (80% van € 1.620,48 bruto =)
€ 1.296,48 bruto. Conform de vordering wordt dit bedrag toegewezen totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. Dit laat onverlet dat [eiseres] in de toekomst mogelijk recht heeft op een hoger loon.
wettelijke verhoging
4.10.
De wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW wordt toegewezen over het achterstallig loon en het loon dat te laat betaald is, behalve over het loon dat gelijk is aan de onterechte CAK-inhoudingen. De kantonrechter ziet aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 20%. Hoewel [gedaagde] het loon onterecht niet heeft uitbetaald, vindt de kantonrechter wel invoelbaar dat [gedaagde] tot een loonsanctie wilde overgaan.
Wat betreft de CAK-inhoudingen is niet vast komen te staan dat [gedaagde] er tijdig van op de hoogte was dat hij de inhoudingen niet meer hoefde te doen.
De wettelijke verhoging is niet toewijsbaar over de wettelijke rente.
wettelijke rente
4.11.
De wettelijke rente wordt toegewezen over het achterstallig loon en het loon dat te laat betaald is vanaf de data van opeisbaarheid. Voor het loon dat gelijk is aan de onterechte CAK-inhoudingen geldt dat de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde] bij brief van 12 januari 2024 heeft aangeschreven om het bedrag van € 994,20 aan haar te voldoen. Zoals uit rechtsoverweging 4.8. blijkt, ontbreekt een cijfermatige onderbouwing van dit bedrag en kan er niet van worden uitgegaan dat [gedaagde] dat bedrag aan [eiseres] verschuldigd is. Pas tijdens de zitting in deze procedure is vast komen te staan dat [gedaagde] aan [eiseres] in ieder geval het bedrag van € 318,20 moet betalen in verband met onterechte inhoudingen. De kantonrechter ziet hierin aanleiding de wettelijke rente over dit bedrag toe te wijzen vanaf de datum van dit vonnis.
buitengerechtelijke kosten
4.12.
[gedaagde] heeft niet betwist dat [eiseres] buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten om tot betaling buiten rechte te komen. Dit volgt ook in ieder geval uit de brief van 12 januari 2024 van de gemachtigde van [eiseres] aan [gedaagde]. Daarom is een vergoeding van buitengerechtelijke kosten toewijsbaar. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten, zodat het gevorderde bedrag van € 218,78 wordt toegewezen.
proceskosten
4.13.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen, omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [eiseres] op
€ 136,72 aan dagvaardingskosten, € 248,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.333,72. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente wordt toegewezen.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen te betalen het (achterstallig) loon van € 1.296,18 bruto per vier weken totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze tot een einde is gekomen, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW en de wettelijke verhoging van 20% zoals bedoeld in artikel 7:625 BW over het loon dat vanaf periode 2023-13 niet op tijd betaald is én opeisbaar is op de datum van dit vonnis vanaf de data van opeisbaarheid tot de dag dat volledig is betaald;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 318,20 aan onterechte CAK-inhoudingen, met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 218,78 aan vergoeding voor buitengerechtelijke kosten;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] worden begroot op € 1.333,72, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
757