ECLI:NL:RBROT:2024:2457
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw
In deze zaak heeft verzoekster op 15 januari 2024 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 6 maart 2024 is verzoekster gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster een schuldenlast heeft van € 218.530,67, en dat zij inkomsten uit arbeid ontvangt. De beoordeling van het verzoek tot schuldsanering is gebaseerd op de goede trouw van verzoekster ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden in de drie jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift.
De rechtbank oordeelt dat verzoekster niet te goeder trouw is geweest. Dit oordeel is gebaseerd op verschillende omstandigheden, waaronder het feit dat verzoekster kort voor de zitting een bedrag van € 2.400,- heeft betaald aan één schuldeiser, terwijl dit bedrag gereserveerd had moeten worden voor de gezamenlijke schuldeisers. Hierdoor heeft verzoekster deze schuldeiser voorgetrokken, wat in strijd is met de principes van de schuldsaneringsregeling.
Daarnaast heeft verzoekster meegewerkt aan een constructie waarbij een schuldeiser als stroman is opgetreden, wat ook bijdraagt aan het oordeel dat verzoekster niet saneringsgezind is. De rechtbank concludeert dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, ondanks het gebrek aan goede trouw, toelating tot de schuldsaneringsregeling rechtvaardigen. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat het afwijzen van het verzoek niet betekent dat er geen andere redenen zijn die ook tot afwijzing zouden kunnen leiden. De uitspraak is gedaan door mr. M. Aukema en is openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.