ECLI:NL:RBROT:2024:2456

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
FT EA 24/63
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw zijn van de schulden

In deze zaak heeft verzoeker op 15 januari 2024 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 6 maart 2024 is verzoeker gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker een schuldenlast heeft van € 218.530,67 en dat hij inkomsten uit arbeid ontvangt. De rechtbank oordeelt dat verzoeker niet te goeder trouw is geweest in de drie jaar voorafgaand aan zijn verzoek, wat een vereiste is voor toewijzing van de schuldsaneringsregeling. De goede trouw is een gedragsmaatstaf die de rechtbank in haar beoordeling meeneemt, waarbij alle omstandigheden in acht worden genomen, zoals de aard en omvang van de vorderingen en het gedrag van verzoeker met betrekking tot zijn schulden.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat verzoeker in dienst is bij een vennootschap waarvan hij vermoedelijk zelf de zeggenschap heeft. Dit blijkt uit het feit dat de aandelen worden gehouden door een derde, die in een brief aangeeft dat hij handelt voor rekening en risico van verzoeker. De rechtbank concludeert dat verzoeker niet aannemelijk kan maken dat de zeggenschap bij iemand anders ligt. Bovendien heeft verzoeker een schuld van € 21.000,- aan een bedrijf en heeft hij betalingen gedaan aan curatoren van andere bedrijven, wat duidt op bestuurdersaansprakelijkheden. De rechtbank oordeelt dat de schulden aan de curatoren niet te goeder trouw zijn ontstaan, en dat verzoeker zijn schuldeisers benadeelt door zijn constructie van aandelen en salaris.

Uiteindelijk wijst de rechtbank het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af, omdat verzoeker niet voldoet aan de vereisten van goede trouw. De rechtbank merkt op dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die een toelating tot de regeling rechtvaardigen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 maart 2024 door mr. M. Aukema, rechter, in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 13 maart 2024
[verzoeker],
[adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 15 januari 2024 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker is gehoord ter terechtzitting van 6 maart 2024.

2.De feiten

Verzoeker ontvangt inkomsten uit arbeid. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 218.530,67.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat verzoeker tegen een maandsalaris van iets meer dan het wettelijk minimumloon als, in zijn eigen woorden, meewerkend voorman in dienst is bij een vennootschap waarvan de indruk wordt gewekt dat hij zelf de zeggenschapshouder is, nu de aandelen worden gehouden door een persoon die blijkens een brief die zich in het dossier bevindt stelt dat voor rekening en risico van en onder leiding van verzoeker te doen. Deze persoon schrijft verzoeker te hebben verzocht de aandelen om niet of terug over te nemen. Verzoeker slaagt er niet in aannemelijk te maken dat de zeggenschap over de vennootschap bij een andere persoon behoort dan bij hemzelf. Het overeengekomen salaris dat lager is dan het minimale salaris zoals in de cao Afbouw is bepaald, geeft eerder steun aan de stelling dat het verzoeker zelf is die zeggenschapshouder is.
Ook het volgende duidt hier op: verzoeker heeft een schuld van € 21.000,- aan [bedrijf 1] heeft op of rond 6 september 2022 een bedrag van in totaal € 21.000,- betaald om schulden van verzoeker aan de curatoren van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] te betalen. De betalingen betreffen minnelijke schikkingen met de betreffende curator in verband met bestuurdersaansprakelijkheden. [bedrijf 1] is door verzoeker zelf bewogen deze betalingen te doen en daarmee een vordering verkregen op verzoeker.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de schulden aan de curatoren niet te goeder trouw ontstaan. Nu deze schulden feitelijk zijn ingewisseld tegen die aan [bedrijf 1] is de laatste daarmee evenmin te goeder trouw ontstaan.
Door de constructie (aandelen op naam van een derde en een salaris lager dan de cao Afbouw) benadeelt verzoeker zijn schuldeisers en gedraagt hij zich niet saneringsgezind.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024. [1]

Voetnoten

1.