ECLI:NL:RBROT:2024:2455

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
FT EA 24/62 – C/10671989 / FT EA 24/64
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een gedwongen schuldregeling op basis van onvoldoende transparantie en niet maximaal haalbare aanbieding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een gedwongen schuldregeling op basis van artikel 287a lid 1 van de Faillissementswet. Verzoekers, die een schuldregeling hadden aangeboden aan hun schuldeisers, hebben op 15 januari 2024 een verzoek ingediend. Dit verzoek was gericht op het verkrijgen van instemming van een aantal schuldeisers met de aangeboden regeling, die voorzag in een betaling van 41,36% aan de preferente schuldeisers en 20,68% aan de concurrente schuldeisers. De schuldeisers hebben echter in meerderheid geweigerd in te stemmen met het aanbod, wat aanleiding gaf tot deze procedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldeisers, waaronder [schuldeiser 1], [schuldeiser 2], [schuldeiser 3] en [schuldeiser 5], een aanzienlijk aandeel in de totale schuldenlast vertegenwoordigen. De rechtbank oordeelde dat het aanbod van de verzoekers niet transparant en niet maximaal haalbaar was. Er werd vastgesteld dat de overwaarde van de koopwoning van de verzoekers niet was meegenomen in het aanbod, terwijl deze overwaarde aanzienlijk was. Bovendien was het salaris van verzoeker lager dan het minimumloon volgens de cao, wat ook een negatieve invloed had op de afloscapaciteit.

De rechtbank concludeerde dat de belangen van de weigerende schuldeisers zwaarder wogen dan die van de verzoekers en dat het verzoek om hen te bevelen in te stemmen met de schuldregeling daarom werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat dit niet uitsluit dat er andere feiten of omstandigheden zijn die ook tot afwijzing van het verzoek kunnen leiden. De beslissing om het verzoek tot gedwongen schuldregeling af te wijzen, werd openbaar uitgesproken door mr. M. Aukema, rechter, in aanwezigheid van de griffier S.R.L.T. Peek.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 13 maart 2024
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoeker 1],
en
[verzoeker 2],
wonende te [adres]
[woonplaats],
Verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 15 januari 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om een aantal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1], in behandeling bij Cluster Advocatuur, hierna te noemen: [schuldeiser 1];
  • [schuldeiser 2], in behandeling bij LAVG Gerechtsdeurwaarders, hierna te noemen: [schuldeiser 2];
  • [schuldeiser 3], in behandeling bij Vurich Gerechtsdeurwaarders, hierna te noemen: [schuldeiser 3];
  • [schuldeiser 4], hierna te noemen: [schuldeiser 4];
  • [schuldeiser 5], in behandeling bij DWK Van Beest, Knol & Vermeulen, hierna te noemen: [schuldeiser 5].
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Mr. C.F.W. Jansen, werkzaam bij Jansen & Alderlieste advocaten, heeft voorafgaand aan de zitting op 22 februari 2024 namens [schuldeiser 5] een verweerschrift ingediend.
De heer E.J.A. Koers, werkzaam bij LAVG Gerechtsdeurwaarders, heeft voorafgaand aan de zitting op 1 maart 2024 namens [schuldeiser 2] een verweerschrift ingediend.
Mr. J. van der Biezen, werkzaam bij Cluster Advocatuur, heeft voorafgaand aan de zitting op 4 maart 2024 namens [schuldeiser 1] een verweerschrift ingediend.
Ter zitting van 6 maart 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • verzoekster;
  • de heer W. Haksteeg, werkzaam bij Zuidweg en Partners (hierna: schuldhulpverlener);
  • de heer mr. C.C.W. Plaat, werkzaam bij Advocatenkantoor Plaat (hierna: advocaat verzoekers);
  • [schuldeiser 5];
  • de heer mr. C.F.W. Jansen, werkzaam bij Jansen & Alderlieste advocaten (hierna: advocaat [schuldeiser 5]);
  • de heer E.J.A. Koers en de heer R. Struik, beiden werkzaam bij LAVG Gerechtsdeurwaarders, namens [schuldeiser 2].
[schuldeiser 1] heeft in haar verweerschrift laten weten alleen schriftelijk verweer te voeren en niet ter zitting te verschijnen.
[schuldeiser 3] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De schuldhulpverlener heeft ter zitting verklaard dat [schuldeiser 4] alsnog te kennen heeft gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Het verzoek ten aanzien van [schuldeiser 4] wordt derhalve als ingetrokken beschouwd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekers hebben volgens het ingediende verzoekschrift tien schuldeisers, waarvan drie preferente en zeven concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 218.530,67 van verzoekers te vorderen. Verzoekers hebben bij brief van 11 oktober 2023 een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers, inhoudende een betaling van 41,36% aan de preferente schuldeisers en 20,68% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekers hebben op basis van hun dienstbetrekking. Verzoekers werken beide fulltime en hebben een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. In de hoogte van het aangeboden akkoord is de waarde van de koopwoning van verzoekster niet mee genomen, omdat de waarde ervan niet hoger is dan de hypotheekschuld (overwaarde) nu ook de latente verhuiskosten en hogere huur na verkoop moeten worden meegewogen. Daarnaast is verzoekster slechts voor de helft eigenaar van de woning, de andere helft staat op naam van de ex-partner van verzoekster. Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke hebben gedaan om het aangeboden percentage aan hun schuldeisers aan te bieden. Verzoekers hebben sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan.
Zes schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1], [schuldeiser 5], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] stemmen hier niet mee in. Zij hebben een vordering van € 167.599,07 op verzoekers.

3.Het verweer

[schuldeiser 1]
In haar verweerschrift geeft [schuldeiser 1] aan dat de overgrote meerderheid van de schuldeisers niet akkoord is gegaan met het verzoek. Ook is het voorstel niet het maximaal haalbare. In de koopwoning van verzoekers zit een overwaarde. Naar berekening van [schuldeiser 1] betreft de overwaarde € 170.698,61, waarvoor verzoekers voor 50% opkomen. De koopwoning dient te gelde gemaakt te worden en aan de gezamenlijke schuldeisers aangeboden te worden. Verder is het aangeboden akkoord niet goed gedocumenteerd en onvoldoende financieel transparant. [schuldeiser 1] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.
[schuldeiser 5]
Verzoeker heeft twee bedrijven gehad [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. Beide bedrijven zijn failliet gegaan. Op dit moment werkt verzoeker voor [bedrijf 3]. [schuldeiser 5] stelt zich op het standpunt dat verzoeker de feitelijk bestuurder en aandeelhouder van deze onderneming is. ESMI zijn immers de voorletters van de voornamen van verzoekers. In de visie van [schuldeiser 5] is de formele bestuurder en aandeelhouder een stroman en dat duidt (mogelijk) op frauduleus handelen. Ook ontstaan er door de onderneming weer nieuwe schulden. Op dit moment kan er niet gesproken worden van goeder trouw bij verzoekers.
[schuldeiser 2]
In haar verweerschrift geeft [schuldeiser 2] aan dat de overgrote meerderheid van de schuldeisers niet akkoord is gegaan met het verzoek. De schuld aan [schuldeiser 2] betreft een zakelijk krediet met een persoonlijk zekerheidsrecht. 46 dagen na het verstrekken van het krediet aan [bedrijf 1] is deze onderneming op eigen verzoek in staat van faillissement verklaard. De schuld is niet te goeder trouw ontstaan. Verzoeker wist bij het aangaan van het krediet dat hij niet in staat was om aan zijn betalingsverplichting te kunnen voldoen. Ook is het voorstel niet het maximaal haalbare. Verzoekers zijn eigenaar van een koopwoning met overwaarde. Hierdoor is er in de visie van [schuldeiser 2] geen sprake van een maximaal haalbaar aanbod.
[schuldeiser 3]
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser 3] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1], [schuldeiser 5], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1], [schuldeiser 5], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekers of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Aanzienlijk aandeel
Vooropgesteld wordt dat de vorderingen van [schuldeiser 1], [schuldeiser 5], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] een aanzienlijk aandeel vormen in de totale schuldenlast (te weten 67,51% daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat [schuldeiser 1], [schuldeiser 5], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] in redelijkheid niet konden weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
Onvoldoende transparant
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat het aanbod goed en controleerbaar is. Uit het aanbod is gebleken dat een deel van het vermogen, onder andere bestaande uit de overwaarde van de koopwoning van verzoekers, niet is meegenomen in het aanbod. In de brieven aan de schuldeisers wordt vermeld dat er geen sprake zou zijn van overwaarde. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting stelt de rechtbank vast dat een overwaarde wel bestaat. De stelling van verzoekers dat de kosten van een hogere huurwoning na verhuizing en verhuiskosten in mindering komen op de aan de schuldeisers af te dragen inkomsten is in zijn algemeenheid juist. Maar dat laat onverlet dat de overwaarde € 113.000 bedraagt waarvan het aandeel van verzoekster minimaal de helft bedraagt, namelijk € 56.500. Het aanbod komt er op neer dat aan de schuldeisers op een termijn van 18 maanden een bedrag van € 50.969 ter beschikking wordt gesteld.
Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat verzoeker tegen een maandsalaris van iets meer dan het wettelijk minimumloon als, in zijn eigen woorden, meewerkend voorman in dienst is bij een vennootschap waarvan de indruk wordt gewekt dat hij zelf de zeggenschapshouder is, nu de aandelen worden gehouden door een persoon die stelt dat voor rekening en risico van verzoeker te doen en verzoeker heeft verzocht de aandelen om niet over te nemen. Het overeengekomen salaris dat lager is dan het minimale salaris zoals in de cao Afbouw is bepaald, duidt daar ook op.
Door de schuldeisers over dit alles niet – dan wel onjuist – over te informeren, is in de ogen van de rechtbank geen sprake van een transparant en controleerbaar aanbod.
Aanbod niet maximaal haalbare
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekers in staat moeten worden geacht en dat het maximaal haalbare is aangeboden aan de schuldeisers. Hierboven heeft de rechtbank vast gesteld dat de (overwaarde van de) koopwoning van verzoekers niet volledig is meegenomen in het aanbod. Verder werkt verzoeker tegen een lager salaris dan waar hij volgens de cao Afbouw recht op heeft waarmee hij zijn schuldeisers benadeelt.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [schuldeiser 1], [schuldeiser 5], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] als weigerende schuldeisers zwaarder wegen dan die van verzoekers of de overige schuldeisers. Het verzoek om [schuldeiser 1], [schuldeiser 5], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissingen op de verzoeken tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024. [1]

Voetnoten

1.